|
Het gevecht met de Mammon
- Jos de Man
5de meridiaandocument onder redactionele leiding van J. Weverbergh, © A. Manteau n.v., Brussel/Den Haag, 1968 Omslag en typografie : Karel Martens gvn Foto's: Paul Teugels Druk: Erasmus, Gent D/1969/0065/36 Originele tekst, in de 'progressieve' spelling van 1968
studenten vak beweging basisinterview met: , Paul Goossens en Ludo Marlens van Studenten Vak Beweging SVB waarbij verder aan het woord komen: over de situatie in Frankrijk: Daniel Bensaid van Jeunesses Communistes Révolutionnaires JGR Jean-Louis Peninou van Mouvement d'Action Universitaire MAU Jean-Marcel Bouguereau eveneens van MAU over de situatie in Duitsland Wolfgang Lefèvre van Sozialistische Deutsche Studentenbund SDS Sigrid Fronius. eveneens van SDS, gewezen voorzitster van AstA Allgemeine Studenten Ausschuss, overkoepelend orgaan der Berlijnse studenten over de situatie in Italië: Luigi Bobbio, leider van de studentenbeweging in Turijn, Vittorio Rieser, assistent aan de universiteit van Turijn de interviewer Jos de Man koos verder citaten uit recente literatuur over universiteit ea revolutie. (in schuine druk, afsluitend met de bron, nvjh)
DM: Paul Goossens en Ludo Martens, is Studenten Vak Beweging revolusionair? - Inhoud G&M: (Goossens & Martens) Men zou moeten ophouden 'revolusionair' te interpreteren op een persoonlijke en psichologiese manier. Wij moeten afstappen van het soort kategoriën: Willen wij revolusionair zijn? Hebben wij de bedoeling de revolusie te maken? Dat zijn individuele, psichologiese kategorieën. Het zal waarschijnlijk wel zo zijn dat veel van de mensen die met ons meewerken revolusionair willen zijn. Maar als beweging moet je dat soort kriteria niet aanleggen. Als beweging leg je kriteria aan die verband houden met de posisie en de strijd van de klassen in de maatschappij. Als je daaraan denkt, dan wordt liet duidelijk dat alles wat wij tot dusver over revolusie vertellen gewoon nonsens is. Men kan maar over revolusie spreken wanneer men het heeft over de manier waarop de klassen tegenover mekaar staan, zodat ze op bepaalde ogenblikken in de geschiedenis niet anders meer kunnen dan botsen tot het uiterste. En het is op zulke ogenblikken dat er een partij moet zijn die de arbeiders en de middenklassen kan organiseren. Wel, een revolusionaire partij zou er een zijn die overal haar mensen heeft, overal werkt, bij de arbeiders maar ook bij de middenklassen, een werk op lange termijn dat, doorheen de periode van relatieve rust die we nu meemaken, de konfrontasies voorbereidt, die wetenschappelijk nu al onderzoekt welke konfrontasies de eerstvolgende jaren gaan aan bod komen en op welke manier men er door die konfrontasies zou toe komen een machtsovername tot stand te brengen. Dit veronderstelt volledige informasie over wat in de diverse klassen gebeurt, èn aktiviteit bij arbeiders, middenstanders, vrije beroepen. Daar zijn we lang niet aan toe. We kunnen dat stadium ternauwernood voorbereiden op dit ogenblik, dat moet nu tijdens de eerstkomende drie, vier jaar gebeuren. JdM: Er is verleden jaar een partij van revolusionaire sosialisten opgericht, geïnspireerd door Ernest Mandel. Wat denken jullie daarvan? G&M: Ik vind dat een beetje utopies. De materiële taak voor zo'n partij is er nog helemaal niet, en de mensen zijn er niet. Zoals ik zei moeten we dergelijke partij nog gedurende drie of vier jaar voorbereiden, door propaganda, door diskussie, door gesprekken met nieuwe mensen. Als men zich nu proklameert tot revolusionaire sosialistiese partij gaat men aan al dat werk voorbij. Dat kan slechts tot een faljiet leiden.JdM: Wordt SVB over drie, vier jaar zelf omgevormd tot een partij? G&M: Dit zal zeker niet van ons afhangen. Wij zijn een handjevol intellektuelen die ten hoogste hun bijdrage kunnen leveren. Het vormen van een nieuwe partij zal afhangen van de sosiale krachten die in de volgende jaren in beweging komen. Dat zijn de arbeiders in de basis-industrie, de leraars die op zeker ogenblik in de ontwikkeling van konflikten de noodzaak zullen aanvoelen aan een revolusionaire strijdeenheid waarin ze samen werken met de intellektuelen, de kleine middenstanders en nog andere groepen. JdM: Wat zet er iemand toe aan militant te worden? Is het verontwaardiging, intellektuele hoogmoed, sterk humanitair gevoel? G&M: Je kunt de motivering waarom je in een beweging werkt natuurlijk moreel noemen, vanuit een vaag idee over rechtvaardigheid. Zulke motivering is misschien een beginpunt voor vele mensen, ook in SVB, maar dat stadium moeten ze overstijgen. We moeten hen laten komen tot een zeer nuchter en liefst wetenschappelijk inzicht in de strukturen van deze maatschappij en hen van daar uit laten besluiten, op een rasionele manier, tot een engagement. Men moet de morele motivering terugbrengen naar de materiële kontekst. Er zijn honderden bewegingen die in naam van de rechtvaardigheid aan politiek doen. Men moet daar een zeer konkrete inhoud kunnen aan geven.
Daniël Bensaid, lid van het nationaal buro van de jeunesses communistes révolutionnaires (jcr), groupuscule die tijdens de mei-revolte aan de spits van de aksie stond, en offisieel ontbonden werd door ministerieel besluit van 12 juni 1968. JdM: Daniël Bensaid, wat is een 'enragé'? In de inleiding van zijn boek L'insurrection étudiante schrijft Mare Kravetz, zelf een aktief militant: 'psichiaters en psichologen hebben nuttige aanwijzingen kunnen geven aan de minister en aan de prefekt van polisie: aanpassingsstoornissen, angstig gedrag, uiteenlopende vormen van onevenwichtigheid. De minister had juist gezien: de 'enragés' zijn geesteszieken.' Zijn de 'enragés' inderdaad geesteszieken? Kravetz heeft het hier over de massa der studenten die, weinig of niet gepolitiseerd vóór mei, haast emosio-neel op de inval van de polisie in de Sorbonne hebben gereageerd. Over de politieke leiders van de revolte haalt hij volgende uitspraken aan van O. Revault d'Alonnes,maitre-assistant aan de Sorbonne: 'Ik heb vastgesteld dat de studenten die het aktiefst zijn op politiek vlak, ook de besten waren op het gebied van studie en resultaten. Diverse professoren van de Sorbonne en Nanterre hebben reeds de aandacht getrokken op deze konjunktuur, die echter eigenaardig genoeg verzwegen wordt in de lasterkampanje die van boven uit wordt georkestreerd,' en van René Soherer, professor in het liseum Louis Ie Grand: 'de huidige beweging die, u moet het zich niet ontveinzen, de werkelijke intel-lektuele en morele elite van onze studenten verenigt, wekt een grenzeloze hoop. Een jeugd, die het regiem op alle mogelijke manieren heeft pogen af te stompen, ontwaakt.' Kravetz, Marc: L'insurrection étudiante, ed. union générale d'édi-tions (Série 10/18), Paris, 1967. DB (Daniël Bensaid): Je moet twee zaken goed onderscheiden. Er is ten eerste de propaganda van de regering, die van meet af aan de 'enragés' als ontspoorden heeft bestempeld. Cohn-Bendit heeft daar in die tijd op geantwoord met de opmerking dat het toch eigenaardig is dat de razernij zo besmettelijk is, en dat meer bepaald de geesteszieken plotseling in zo groot getal opduiken. Nee, de beweging van Nanterre en de manier waarop ze is aangegroeid tot een massabeweging, zijn duidelijk sosiale verschijnselen, sosiale beroeringen. Veel mensen zijn in mei bewust geworden van diepe tegenstellingen in onze samenleving. Anderzijds moet je rekening houden met het soort mensen dat aansluit bij avant-garde groepen. Een arbeiderspartij werft arbeiders aan die door politieke aksie reageren op de uitbuiting waar van ze slachtoffers zijn. De avant-garde groepen vinden hun leden in de randlagen van de bevolking, en meer bepaald bij de studenten, die niet opkomen voor materiële belangen en niet militeren op basis van de voorwaarden van hun inschakeling in de produksie. Ze zijn slechts zeer onrechtstreeks slachtoffers van de kontradiksies van het kapitalisme, die zij gewaar worden op het kultureel en ideologies vlak, en in hun beroepsopleiding. Het lijkt dus onvermijdelijk dat de avant-garde groepen ook individuen in hun rangen tellen wier objektieve belangen niet noodzakelijk verbonden zijn met de revolusionaire strijd. Voor een aantal onder hen zou het gemakkelijker zijn het spel van de regering mee te spelen, de sosiale ladder te beklimmen en een knusse plaats te veroveren in de samenleving. Indien deze mensen de gevestigde orde afwijzen, dan is het omdat ze er psichies onder lijden. In de politieke organisasie vinden zij het evenwicht terug. Als individu zouden ze wellicht neurotisi worden, maar de aksie als militant geeft hen een uitingsvorm, een middel om aan de neurose te ontsnappen. Ik ben dus van oordeel dat de 'enragés' zeker niet geestesziek zijn, maar dat zij gerekruteerd worden in een milieu waar zeker een aantal neurotisi rondlopen, vooral op de afgezonderde kampussen zoals Nanterre. Maar presies als militant kunnen zij hun eigen individuele revolte vorm en inhoud geven, en een antwoord vinden op wat hen in de huidige samenleving tegen de borst stoot.JDM: Wat blijft er na de studentenjaren over van de revolusionaire overtuiging en aksie? In het beroepsleven, en vooral dan in een eng en konservatief landje als het onze, is het vaak onmogelijk een praksis te vinden die enigszins overeenstemt met progressieve opvattingen. Er is hier een vrij groot konformisme dat grenst aan apatie... G&M: Hoe kun je verhinderen dat de aktiviteit als student niet van voorbijgaande aard is, iets dat men zich kan permitteren? Wij hebben daar een aantal oplossingen voor. In de eerste plaats beperken wij ons niet tot harde taal, maar aan de konklusies van onze analises verbinden wij ook een praktijk, zowel buiten als binnen de universiteit. Wanneer je de konklusies van je analise toepast dan verzeil je in een aantal konfliktsituasies, dan krijg je een aantal klappen. Dat is een gans andere ervaring dan wanneer je alleen maar met woorden bepaalde dingen hebt gezegd. Punt twee is dat wij sistematiese vorming geven of trachten te geven aan de mensen in de studentenbeweging, wat in het verleden zeer weinig werd gedaan.Alain Krivine, leider van JCR: 'Je begrijpt dat we niet zomaar mensen willen rekruteren, in zeven haasten, enkel om met plezier te kunnen zeggen: 'Bij ons gaat alles goed, we hebben zoveel aanhangers!' Wij denken dat het onontbeerlijk is dat eventuele kandidaten een stevige politieke opleiding hebben vooraleer bij ons aan te sluiten. Vandaar het nut van diskussies en open debatten. Wanneer men een revolusionaire beweging wil maken is het belangrijk van meet af aan zich tot taak te geven de politieke opvoeding van de lipen vooraleer ze aansluiten. Indien dit niet gebeurt volgen ze domweg alle wachtwoorden op, ze schenken je een absoluut vertrouwen. Je krijgt eenparigheid van stemmen en er is geen dialoog. Anders uitgedrukt, de ideale voorwaarden om een burokrasie te bevorderen. Van meet af aan heb ik daartegen gestreden in JCR en als ik nu dwaasheden vertel of als ik een aksie voorstel die de jongens niet aanstaat dan word ik uitgekafferd, en anderen ook trouwens.' Bertolino, Jean: Les Trublions, Stock, Paris, 1969. G&M: Punt drie is dat wij in een organisasie werken, aan eenzelfde projekt, aan dezelfde objektieven, zodanig dat je niet totaal geïsoleerd staat als individu. Je hebt de mogelijkheid om sistematies en planmatig te werken. Dit zijn een aantal elementen om het engagement op lange termijn aan de universiteit mogelijk te maken. Wat de algemene apatie betreft, dat gaat in zekere mate op maar je mag dat ook niet overschatten. In de krisissen die wij in de volgende jaren gaan kennen, gewoon omdat een reeks moeilijkheden pas nu beginnen te rijzen - denk bv. aan Ford-Genk - zou wel eens kunnen blijken dat dit een vrij oppervlakkige analise is. Wel is het zo dat wij onder de intellektuelen weinig armslag hebben. Dat komt omdat daar geen organisasie is, geen beweging met een perspektief. Dat is onze job, om dat te realiseren. Een groot aantal mensen buiten de universiteit die zich geisoleerd voelen, die naar bepaalde dingen toe willen, die moeten we opvangen. JdM: Ja maar hoeveel militanten telt SVB? Enkele tientallen? Wat gaan die later als ze geïsoleerd zitten in de bedrijven, in de steden en dorpen, nog kunnen uitvoeren?G&M: Hoelang bestaat SVB? Nog geen twee jaar. De organisasie van SVB is nog een embrio. Op dit ogenblik konstateer je dat je heel wat mensen kunt bereiken, dat heel wat mensen geïnteresseerd zijn in ideeën die SVB lanseert, mensen die tot op dat ogenblik geen kontakt hebben met anderen die dezelfde objektieven en dezelfde aktiviteit willen ontwikkelen. Wij hebben de mogelijkheid nog niet gehad of we zijn nog niet in staat om deze mensen bij elkaar te brengen en om eens te zien wat zij gezamenlijk kunnen doen. Wanneer je in Vlaanderen gaat praten op avonden, wanneer je aan studieweekends meewerkt, dan stel je vast dat het aantal van deze mensen toch vrij behoorlijk is. Maar ze lijken ergens verlamd en hebben geen kontakt met andere groepen. Dat is de fout en dat moeten we kunnen overbruggen. Wij zijn met een regionale werking begonnen. We hebben mensen die in Tielt werken, we hebben mensen die in Genk werken, en in Antwerpen en een reeks andere plaatsen. Op dit ogenblik vooral universitairen, die mensen van niet universitair hoger onderwijs trachten te betrekken, ook jonge arbeiders en progressieve leraars en intellektuelen. Dat is allemaal heel jong en er moeten eerst een heleboel zaken uitgepraat worden, men weet niet juist wat men bedoelt, op welke manier men gaat werken, en wij begaan nog de fout dat wij geen duidelijke politiek daaromtrent hebben. We hebben nog te weinig ervaring op dat gebied. Wij zijn er volop mee bezig en we hebben Genster, een blad dat een binding is tussen al deze verschillende mensen.JdM: Welke is de ideologiese start van SVB geweest?G&M: De ideologiese start is niet door auteurs gegeven. In een eerste stadium zijn enkele mensen gaan nadenken over wat in Leuven was gebeurd in 1966. Na een jaar tradisionele agitasie van Vlaamse kringen, Davidsfonds, Vlaamse Volksbeweging, Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond, was hier plotseling een uitbarsting die niemand had voorzien en waar niemand iets van begreep. Men was helemaal niet in staat te zien wat dat inhield, wat de mogelijkheden waren. Gedurende vijf, zes dagen waren er iedere nacht vijf zesduizend mensen op straat, werd er vrij zwaar gevochten met de polisie, in een reaksie tegen al wat men reaksionair noemde en dat ging dan van de straat over de reaksionaire klerus naar bepaalde vormen van reaksionair gezag. Die schok is buitengewoon hevig geweest gedurende die week na 13 mei 1966. Na die konkrete strijd zijn we hier met een aantal mensen gedurende de vakansie gebleven. We hadden niets meer te doen, we waren bijna gedwongen om na te denken. We maakten plannen voor het volgende jaar en zo zijn we stilaan gekomen tot diskussies over de grond van de zaak. We liepen al de Vlaamse bewegingen af die aan het werken waren met ons en we stelden de limieten vast van al die bewegingen. Als je zo een twintig vergaderingen had bijgewoond van zogezegde progressieve Vlamingen zag je dat het eigenlijk allemaal holle zakken waren, dat men woorden uitkraamde en formules aankleefde maar eigenlijk niet vooruitkwam. Men was in een tradisionele woordenvloed verstikt. Wij zijn dan op iets anders gaan denken. En zo zijn we tot temata gekomen als de arbeiders en demokratisering. Dingen die zeer algemeen en abstrakt waren voor ons. We wilden Leuven Vlaams, dit wil zeggen we wilden dat het Vlaamse volk aan de universiteit zou komen. Maar bij de Vlaamse bewegingen ging het nooit verder dan die zeer abstrakte kreten. Men wist nooit wie dat volk was. Wij zijn eerste geweest die de vraag stelden wie is het volk. Zijn dat de Vlaamse bankiers die hun vet reeds gesmeerd hebben en die nu zitten te wachten op de sprong naar de hoge elite? Was dat het vlaamse volk? Een groot deel van de vlaamse beweging dacht van ja. Maar wij vonden dat het vlaamse volk niet de vlaamse bankiers moesten zijn die vlaams praten maar op precies dezelfde manier hun vet smeren als de frans-sprekende bankiers.We zijn gaan denken aan de arbeiders. Dan zijn wij de stelling gaan poneren dat Leuven Vlaams er moest komen voor het gewone volk, voor de arbeiders. Dat was nog helemaal niet konkreet maar het sloot ergens aan bij een van de vleugels van de vlaamse beweging. Want het is niet zo dat SVB apart is gegroeid, los van de vlaamse beweging. Er zijn in de Vlaamse Volksbeweging, Davidsfonds, VNSU, grote groepen die zochten naar de arbeiders, en die dus niet van plan waren aan vlaamse galadinees te gaan zitten. Wij hebben teoretiese teksten geformuleerd, over de arbeiders, over een sisteem dat ten dienste zou staan van de arbeiders, dat hen op de eerste plaats stelt, dat alle machten kapot maakt. Dat was de eerste ideologie. Het was zeer mooi en idealisties maar viel eigenlijk een beetje buiten de realiteit. Meestal stelt men het nu voor alsof we dat gehaald hebben uit Marx, maar er was niemand van ons die ooit maar een letter van Marx of Lenin of van wie dan ook gelezen had. We hebben eerst zelf een weg afgelegd en bepaalde problemen gesteld. En toen zei men dat we marxisten en leninisten waren. "We zijn op de duur zodanig voor marxist en leninist verweten dat we de geschiedenis zijn gaan bestuderen en dat we gingen kijken wat die Marx eigenlijk geschreven had. Dus pas een jaar of anderhalf jaar later zijn we in kontakt gekomen met de analise van de arbeidersbeweging. In die arbeidersbeweging hebben we het werk gezien van revolusionaire leiders als Marx en Lenin en Mao Tse Toeng. We zagen dat de problemen waar we nu mee bezig zijn al rezen in Duitsland, bij het begin van deze eeuw, in Frankrijk in de jaren '70, dat die al allemaal geanaliseerd zijn. Daarom zijn wij die auteurs gaan bestuderen om te zien hoe zij die moeilijkheden hebben opgelost. De teorie heeft dus alleen als funksie gehad ons, in onze strijd voor het vlaamse volk, de toestand beter te leren begrijpen. We moeten alleen de boekjes lezen om onze eigen situasie beter te leren analiseren om beter te leren begrijpen hoe we ons moeten organiseren, welke lessen we uit konkrete toestanden kunnen halen. Dat is het enige doel van de ideologie.JdM: Heeft het lezen van de boekjes niet geleid tot het ontstaan van dogmatiese strekkingen binnen SVB? G&M: Het zijn niet de boekjes die oorsprong zijn van dogmatiek. Juist zij die geen boekjes lezen worden dogmaties. De oorsprong van de dogmatiek is de manier waarop men reageert op de dagelijkse werkelijkheid. Er zijn mensen die de boekjes lezen en goed reageren op de dagelijkse praktijk, dat wil zeggen dat zij de boekjes op de juiste manier lezen, in funksie van de vragen: Waarmee ben ik nu bezig? in welke organisasie werk ik? welke mensen heb ik rond mij? en hoe kan ik met die mensen het meeste bereiken? Wie zo de boekjes leest zal zijn praktijk beter maken en helemaal niet dogmaties zijn. Maar wie zijn kennis aanwendt om zich superieur aan te stellen, denkt dat hij de sleutel heeft gevonden voor een aantal problemen en zich daarom eigenlijk niet meer inlaat met de dage lijkse praktijk, die niet dagelijks nieuwe dingen gaat zoeken, de problemen anders leert stellen, dat is iemand die dogmaties is. Het is dus de verhouding tot de praktijk die bepalend is en de manier waarop men de problemen probeert op te sporen, de nieuwe kanten aan de problemen ziet, met nieuwe mensen probeert te werken, telkens zijn organisasie en zijn ideeën probeert te vernieuwen aan de hand van wat konkreet gebeurt; iemand die dat niet doet die wordt dogmaties met of zonder boekjes.Ik zal twee voorbeelden geven, een van een militant die door het lezen van boekjes dogmaties is geworden, en dan van een ander die net andersom op de boekjes reageerde. Er werkt iemand bij ons die een enorm goed militant was en die schitterende dingen deed in de fakulteit. Op een bepaald ogenblik is hij in kontakt gekomen met teoretisi en die hebben hem Das Kapital van Marx laten lezen. Hij heeft zich daar twee maand mee bezig gehouden en sedertdien is die geen rotte frank meer waard. Als er iets op tafel komt beschouwt hij dat van uit de hoogte van Das Kapital, werpt op 'dat is niet fundamenteel, dat heeft niets meer te maken met de economico-sosiologiese analise van de maatschappij, het zijn revi-sionistiese problemen, 't is kleinburgerlijk.' En onder het voorwendsel van een erbarmelijke hoop frases weigert hij nog iets te doen in de organisasie. Wij hebben een ander militant die een stuk van Mao Tse Toeng over de metodes van leiding heeft bestudeerd, een stuk van tien bladzijden, vooral tegen de leiders van bewegingen gericht. Na een aantal jaren in een revolusionaire beweging heb je een zekere ervaring, je kent alle mensen, je gaat als leider optreden met als gevolg dat je geen prakties werk meer doet aan de basis. Je verwaarloost de kampanjes in de dorpen, in de fakulteiten; je kan niet meer zien hoe de mensen reageren op de teksten en teoriën die je wil verspreiden. De tekst van Mao zegt verder dat wanneer een ordewoord gegeven wordt men zelf in de praktijk moet gaan vaststellen hoe erop gereageerd worden, en dat men telkens moet vertrekken vanuit de ideeën die bij de massa leven, om daarop te bouwen. Wel de man die deze tekst bestudeerde was vroeger nogal intellektueel, hij las Althusser en een aantal modeschrijvers. Maar door het lezen van die tekst zag hij in dat hij op een verkeerde weg was en nu heeft hij zijn praktijk verbeterd.JdM: Is het mogelijk aan te geven wat het waardevolste is dat jullie uit de boekjes hebben gehaald? G&M: Het belangrijkste punt is de verhouding tussen de avant-garde en de massa. Dus de betekenis van de arbeidersklasse. Je ziet dat in de hele geschiedenis en in totaal andere kontinenten telkens als dominante optreden. Het proletariaat in de tijd van Marx. Het europese proletariaat na de eerste wereldoorlog, het Chinese proletariaat en de Chinese boeren na de tweede wereldoorlog. De Vietnamese en zuid-amerikaanse massa in 1969. De betekenis van de uitgebuite massa's, de kracht die erin steekt en de kracht die men er kan uithalen als er een juiste leiding is, ik denk dat dit het belangrijkste is. We worden opgeleid als een elite, we zijn totaal afgesneden van de massa, we geloven in de kreativiteit van de massa, we geloven in het schitterende individu. In de objektieve situasie van uitbuiting en onderdrukking van de massa, zowel materieel als geestelijk, steekt de fun-fundamentele kracht. Het is op die basis dat er een andere maatschappij mogelijk is. Het is omdat de massa uitgebuit wordt en onderdrukt dat ze behoefte heeft aan een andere maatschappij, niet een intellektuele behoefte maar werkelijk een vitale behoefte. Het is uit die situasie dat de massa haar kreativiteit haalt, en het is uit die situasie dat men aan een alternatief-maatschappij kan gaan denken. De uitgebuite massa kan zich uiten in een kreativiteit die werkelijk superieur is, ook aan macht en techniek. Dat zie je in de Chinese revolutie, dat zie je het best in de Vietnamese strijd. Wanneer je het volk op de juiste manier organiseert en leidt dan heb je daar een geestelijke atoombom van scheppingskracht die superieur is aan de machtsmiddelen van de tegenstrevers. Een tweede zaak die uiterst belangrijk is en die je uit de boekjes kan halen is de manier van denken, wat we dan de dialektiek noemen. Eerst een opmerking: de dialektiek is de metode van denken die de praktijk op de eerste plaats stelt. Ze stelt altijd de vraag: wat is dit in de praktijk waard voor de arbeidersklasse? De dialektiek analiseert alles vanuit het standpunt van de arbeidersklasse. Alle dingen komen ten goede aan één bepaalde klasse; daarom stelt de dialektiek zich openlijk ten dienste van een bepaalde klasse, de onderdrukte en uitgebuite klasse van de arbeiders. De dialektiek onderzoekt alles in zijn eigen tegenstellingen en kontradiksies; de dialektiek legt het konflikt bloot in alle dingen.Die twee belangrijkste aspekten zullen we nu met voorbeelden verduidelijken.De dialektiek analiseert alles vanuit het standpunt van de arbeidersklasse. Als eerste voorbeeld nemen we het informasierecht dat de studenten opeisen. Sommigen stellen die eis alleen vanuit technies oogpunt: de 'studentenleiders' willen alles weten en overal plechtig aan de besprekingen op hoog nivo deelnemen. Ze hebben vooral hun eigen karrière op het oog en ze willen hier en daar een paar verbeteringen aan de bestaande bourgeoisuniversiteit aanbrengen. Zij verdedigen de belangen van de bourgeoisie. Anderen eisen informasie om te ontdekken hoe de universiteit vervlochten wordt met de industriële en flnansiële elite. Ze willen weten dat een professor onderzoek doet voor een groot bedrijf. Ze zullen dan een aksie voeren tegen deze prof. Hun stelling is: de universiteit moet niet ten dienste staan van de bazen der grote ondernemingen; we moeten leren vechten aan de kant van de arbeiders.Een tweede voorbeeld: de demokratisering van het onderwijs. Sommigen willen dat er méér arbeiders naar de universiteit komen. Een prof die uit een arm gezin kwam, toonde ons zijn mooie nieuwe villa en zei: 'kijk hoever een arbeiderszoon het kan brengen!' Een arbeider heeft zich geheel zijn leven kromgewerkt en is fier dat zijn zoon het zo ver gebracht heeft aan de universiteit. Maar die zoon trekt zich niets aan van de arbeidersklasse, hij wordt baas in een fabriek en doet de arbeiders draaien tot het uiterste van hun weerstand. Dit weerspiegelt de burgerlijke opvatting over demokratisering. Anderen willen natuurlijk ook méér arbeiders aan de universiteit. Maar zij willen dat de universiteit in de wortel verandert. Dat de universitairen op de eerste plaats steunen op de praktijk en op het kontakt met de arbeiders in de fabrieken.Ze willen dat de universiteit vertrekt van het ervaren van de problemen in de fabrieken en dat de studenten worden opgevoed om in die fabrieken de belangen van de arbeiders te verdedigen. Dit weerspiegelt de proletariese opvatting over demokratisering. Wij hebben als tweede kenmerk van de dialektiek aangegeven dat ze alles in zijn eigen kontradiksies en tegenstellingen onderzoekt. Elk ding kan twee kanten uitgaan; wat één is splitst in twee; elk ding kan overslaan in zijn eigen tegengestelde. We geven een paar voorbeelden.Elk ding kan twee kanten uitgaan: vele studenten zijn tegen het bestaande kapitalisme en verklaren zich voor het 'anarchisme'. Het anarchisme kan uitmonden in een houding van eigenbelang: men wil overal persoonlijk van profiteren, men maakt het zich gemakkelijk. Men keert zich af van het kapitalisme en gaat als een bon vivant leven. Het anarchisme kan ook tot iets anders leiden: men ziet in dat men door een persoonlijke vlucht niets verandert. Men ziet in dat alléén de arbeidersklasse het sisteem totaal over kop kan gooien. En daarom vangt men de lange weg van studie en aksie aan - om één te worden met de arbeidersklasse en waarlijk aan haar kant te staan in de strijd. Een ander voorbeeld van een ding dat twee kanten kan uitgaan: de studentenrevolte. De grote kapitalisten willen van de revolte gebruik maken om de universiteit te hervormen zodat ze beter afgestemd is op de belangen van de grote kapitaalmachten. De studenten zullen in kleine groepjes werken, meer moderne stof zien, zelf meer moeten opzoeken: zo zullen ze leren zich beter in te schakelen aan de top van de grote bedrijven. De revolte kan ook een andere kant uitgaan: in de strijd leren de studenten inzien wat hen later op hun hoge post in het bedrijf te wachten staat. Ze weigeren later de diktatuur over de arbeiders uit te oefenen. Ze zijn integendeel bereid aan hun kant te staan, en alle pretensie, sukses en profijt te verloochenen. Wat wil het zeggen dat ieder ding kan overslaan in zijn eigen tegengestelde? De vakbonden waren oorspronkelijk strijdorganen die voor het brood van de arbeiders vochten. Wat zien we nu? Sommige vakbonden vertegenwoordigen zelf miljarden; hun leiders zitten rustig in de regering en in de hoge welgedane kringen. De arbeiders moeten soms nog wel eens optreden - als het past in het kraam van de hoge pieten. Maar als de arbeiders een wilde staking beginnen tegen de toenemende dwang en willekeur van de patroons, zullen deze vakbonden de beweging breken. Een ander voorbeeld: de kommunistiese partij van China had vanaf 1927 de arbeiders en boeren geleid. Het was een machtige en strijdbare partij. Na tientallen jaren hadden sommige partijmensen zich afgesloten van de gewone werkende mensen, ze namen niet meer deel aan het dagelijkse werk in de fabrieken en op het land, ze bleven in hun buro's en voelden zich welgedaan en komfortabel. Het gevolg was dat ze zich kantten tegen de arbeiders en studenten die een echte revolusionaire maatschappij wilden. Ze waren een rem geworden op de massabeweging en daarom werden zij uitgeschakeld in de kulturele revolusie. We hebben ook gezegd dat wat één is, zich in twee splitst. Nemen we als voorbeeld de teorie. De teorie is noodzakelijk om de revolusie te leiden. De teorie helpt een juiste klasse-analise te maken van alle praktiese problemen, ze helpt om in de konkrete strijd het bewustzijn van de arbeiders te verhogen. Maar wat één is, splitst zich in twee. Men kan zich teveel met de teorie bezighouden en die niet verbinden met de praktiese taken van de revolusie. Dan wordt deze teorie een rem op de ontwikkeling van de strijd. Een ander voorbeeld: als revolusionair kan men volgende stelling als waar voorstellen: dat men de strijd moet durven aangaan, dat men moet durven vechten, dat men het moet aandurven de massa te mo-bilizeren en werkelijk in de aanval te gaan. Je hebt dat gezien in mei in Frankrijk: de revolusionaire studenten hebben het daar aangedurfd U:n strijde te trekken tegen het kapitalisme en ze hebben daar aangetoond dat de massa te mobiliseren is, en veel mensen zijn daardoor vooruitgegaan. Dus je zou er de algemene waarheid kunnen uit afleiden: je moet de massa durven mobilizeren, je moet durven ten strijde gaan. Dit zou altijd waar zijn. Maar als je in de praktijk die waarheid in haar konkrete termen herleidt dan zie je dat als je ze aan een belgiese universiteit zou toepassen, en je begint er met de grote hamer op te kloppen dan bega je een kapitale fout omdat op dit ogenblik in België de arbeiders en de bevolking niet kunnen begrijpen wat wij eigenlijk willen. Al de infor-Lmasiemedia snijden hen af van onze ware bedoelingen en ten tweede bij de arbeiders is er niet die sosiale beweging, die sosiale hoogspanning die bij de franse arbeiders aanwezig is, en die de arbeiders toelaat te begrijpen wat de avant-garde wil. Dus dergelijke stelling toepassen zou hier een faljiet betekenen. We zouden verketterd, afgezonderd en vernietigd worden.Maar ook het andere geval kan zich voordoen. Het kan voorvallen dat in Vlaanderen duizenden en duizenden arbeiders in staking gaan - denk maar aan Ford Genk - en beginnen te strijden tegen de kapitalistiese uitbuiting bv. in de metaalsektor, de tekstielsektor, de chemiese nijverheid van Antwerpen, de boeren in West-Vlaanderen, allemaal sektoren waar een krisis dreigt.Als er zo'n uitbarsting zou komen, en de arbeiders zijn overal een beetje in strijd gewikkeld tegen de oppermachtige patroon, als we op zo'n ogenblik in Leuven iets zouden gaan doen dan zouden de arbeiders dat begrijpen zonder uitleg, dan moeten er geen intellektuele teorieën bij te pas komen, dan stellen de arbeiders in de praktijk vast dat wij tegen dezelfde tegenstrever vechten. Op zo'n ogenblik zou het waar zijn dat we het moeten aandurven om tegen het repressieapparaat van de universiteit en tegen de repressie van de staat te vechten. Op een ogenblik van kalmte zouden de arbeiders het niet begrijpen en dan zou de avant-garde bloot staan aan de uitleg van 'het zijn toch maar anarchisten, het zijn beroepsrevolusionairen, het zijn jongetjes uit de burgerij die voor hun ontspanning een beetje vechten met de polisie.'JdM: De groupuscules in Frankrijk vóór mei waren teoreties uitstekend geschoold en toch dogmaties. Ik denk aan UJC ml (Union des Jeunesses Communistes marxistes-léninistes) en FER (Fédération des Étudiants Révolutionnaires). G&M: Absoluut, en dat is de grote blunder van de franse studenten en we moeten daar veel uit leren. De franse groupuscules hebben een zekere praktijk uitgeoefend tijdens een periode van rust. Ze hebben gestudeerd en ze zijn tot de overtuiging gekomen dat ze inderdaad als groep revolusionair optraden. Maar ze hebben zich op hun eigen praktijk en op hun eigen studie blindgestaard, dwz. ze stonden niet permanent open voor wat nieuw kon gebeuren in de massabeweging. Ze waren niet gericht op de kreativiteit van de massa. Het is daardoor dat ze niet in staat zijn geweest om het nieuwe te vinden in de massabeweging van mei '68. Indien ze een juist inzicht hadden gehad in de verhouding tussen teorie en praktijk zouden ze springens gereed zijn geweest. Ze zouden werkelijk op de loer hebben gelegen om iets nieuws te ontdekken in de massa om te zien welke de nieuwe openingen waren in de geschiedenis waar men het maksimum kon uithalen, waar uitgangspunten waren om de massa opnieuw te organiseren en de kreativiteit van de massa te stimuleren. Maar ze stonden daar niet open voor.En zo is die enorme massabeweging van 10 miljoen arbeiders aan hen voorbij getrokken en ze hebben pas nadien beseft wat er gebeurd is. Maar tijdens de beweging zelf is er helemaal niet kreatief gewerkt om datgene wat nog nooit gebeurd was op te sporen en uit te werken. En dat is het echte werk van een revolusionair. Een revolusionair zou dat moeten kunnen doen; werkelijk altijd op de loer liggen om datgene wat nog nooit in geen enkel boekje beschreven is op te sporen. Nemen we zelfs het voorbeeld van de Jeunesses Communistes révolutionnaires, de groep die wel midden in de aktie stond en die het sterkst uit de meibeweging is te voorschijn gekomen. Ze hadden vóór mei 300 leden en ze hebben hun potensieel met twee vermenigvuldigd. Maar er is geen enkele kwalitatieve sprong gemaakt. Nochtans zou de massabeweging moeten dienen om iets kwalitatiefs nieuws te vinden, nieuwe organisatievormen, nieuwe manieren om de massa bijeen te brengen, nieuwe wijzen om de teorie aan te pakken.JdM: Denk jij niet dat die kwalitatief betere organisasievorm ontstaan is met de comités d'action?G&M: Misschien had hij daar kunnen ontstaan indien de revolusionaire mensen daar op een juiste manier hadden gewerkt; maar men heeft zich daar niet op gegooid; men is altijd dubbelzinnig geweest: de groupuscule bleef behouden en men wou ook wel werken in die nieuw gevormde comités, maar altijd met de bedoeling terug te keren naar de oude groep.
Jean-Marcel Bouguereau aksiekomitees - InhoudJdM: Jean-Marcel Bouguereau, hoe zijn de aksiekomitees ontstaan? JMB: De eerste werden opgericht begin mei, om diverse redenen. De enige unitaire organisasie van de studenten, de unef, was organisatories zeer zwak, had de vorige jaren een zware krisis doorworsteld. Anderzijds waren er de politieke groupuscules die hun tijd doorbrachten met elkaar in het haar te zitten en die in een zekere mate de massa der gepolitiseerde studenten afstootten; dus er was een organisasie nodig die de politieke militanten hergroepeerde. Dat was vooral een dringend probleem met het oog op de repressie. Er moesten snel aksievormen gevonden worden, en de massa moest georganiseerd worden in de strijd tegen de polisie maar dit primaire doel van organisasie tegen de repressie was gauw voorbijgestreefd. Die aksiekomitees zijn ook niet zomaar van vandaag op morgen uit de grond gerezen. Ze waren als het ware voorbereid door, en vinden gedeeltelijk hun oorsprong in, de vietnamkomitees, die min of meer onder invloed stonden van de prochinese studenten en die een zekere stijl van aksie in de wijken hadden ingevoerd. Deze komitees vervaardigden affiches met vrij lange teksten; dit prose-dee werd in mei overgenomen door de beaux-arts. Na de eerste periode van mobili-sasie tegen de repressie, toen de komitees uitsluitend uit studenten bestonden, werden er komitees opgericht in de wijken, die tot doel hadden niet alleen de studenten maar ook de arbeiders en later de stakers te verenigen. Er waren in doorsnee 50 t.h. studenten in de komitees. Intellek-tuelen en kaders sloten aan, het was moeilijker om arbeiders te krijgen, maar er waren er toch, en bedienden ook. Zo waren er tijdens de staking in Parijs en de voorsteden 450 komitees aktief. 'Deze komitees waren in vele gevallen slechts groepen aktieve burgers, gewoonlijk tussen de tien en de vijftig man sterk, die meestal geen lid waren van een politieke partij of vakbond. Wat zij gemeen hadden in die onzekere, dronken makende meidagen toen het leek alsof de gaullistiese staat bezig was weg te vallen was het idee dat de revolusie iets is dat men zelf doet, niet iets dat men aan anderen overlaat. Ze waren de manifestasie van de wil tot direkte, buitenparlementaire aksie. Ze verklaarden bereid te zijn van 'spontaan geweld over te gaan op de voorbereiding van georganiseerd geweld'. Dit was een van de strijdleuzen op de algemene vergadering van de beweging gehouden op 19 mei in het institut d'art et d'archeologie, waar niet minder dan 250 aksiekomitees vertegenwoordigd waren. Er zat natuurlijk iets onwerkelijks en romanties in deze woorden over geweld gebruikt door de humane, intelligente ekonomen, sosiologen, hoogleraren en huisvrouwen die hier bijeen waren gekomen. Maar hun grote bezorgdheid over de toekomst van de franse samenleving liet geen enkele twijfel over.' Seale, Patrick en McConville: De Nieuwe Franse revolutie, A. W. Sijthofï, Leiden, 1968. JMB: Omstreeks de dertiende mei verschenen ook de eerste professionele komitees van kaderpersoneel, sosiologen enz. Er zijn integendeel zeer weinig fabrieks-komitees geweest. Wel waren er aksiekomitees van studenten en arbeiders samen. De arbeiders zijn echter nog gevangen in de sindikale tradisie. Ze hebben op zeker ogenblik besloten: 'we hebben er genoeg van we bezetten de fabriek', maar dan wisten ze niet goed meer wat ze moesten aanvangen en dan zijn ze spontaan naar de sindikaten gegaan om te vragen: 'wat moet er nu gebeuren? Jullie weten dat, jullie hebben de gewoonte van zulke toestanden'. De oprichting van aksiekomitees in de fabrieken vereist van de arbeiders een tamelijk hoog bewustzijnspeil, een inzicht in het vaak repressief karakter van de sindikale direksies; dat inzicht krijgt men slechts door ervaring en die ervaring hebben de arbeiders pas in mei en juni opgedaan; in juli werden al veel meer fabriekskomitees opgericht, zelfs daar waar de repressie een hoogtepunt bereikte. Een andere tipe van aksiekomitees waren de befaamde cals (comités d'action lycéens) die voor mei al bestonden en vooral in de aksie tegen de vietnamoorlog bedrijvig waren, maar geleidelijk hun aksie verlegd hebben naar de toestanden in de lisea zelf en meer bepaald opkwamen tegen de repressie in het middelbaar onderwijs met zijn verouderde, streng hiërarchiese strukturen en tegen de geplande hervorming van het onderwijs. De lisea werden bezet in mei en zijn vaak langer bezet gebleven dan de fakulteiten en de fabrieken. Zo heeft men meegemaakt hoe tijdens de verkiezingen in juni een stembureel in het liseaum Henri IV was ingericht naast een lokaal waar militante tijdschriften werden verkocht. Op dit ogenblik wordt overal de repressie doorgevoerd tegen de leiders van de cals, meestal we-H<mis drogredenen, er er zijn voortdurend stakingen in de lisea zowel in Parijs als in de provinsie. De beweging groeit veel sneller dan In de fakulteiten. De aksiekomitees der lisea kwamen op voor: hun erkenning door de direksies: - de vrijheid van meningsuiting, t.t.z. het recht van organisasie,
van slaking, van aanplakken, het recht bladen te verkopen en vergaderingen
te beleggen in het liseum, het recht pamfletten uit te delen. Tijdens de mei-revolte dwongen de cals in feite de drie eerste punten af, maar sedert de heropening van de scholen werden deze rechten weer stelselmatig beknot en ontzegd. Vandaar onophoudelijke beroering, vooral in de lisea van Parijs. Een leerling van het technies liseum van Gobelins verdedigde volgende stelling: 'In de huidige periode blijkt zeer duidelijk dat het niet mogelijk is jonge mensen verwijderd te houden van de politieke en sosiale problemen onder voorwendsel dat hun vorming nog niet zou voltooid zijn. Deze vorming moet integendeel de voorbereiding inhouden op de verantwoordelijkheden als mens en als burger. Deze politieke vorming zal de invloed van het sosiale milieu aanzienlijk doen afnemen en de kwetsbaarheid van het individu door leugenachtige propaganda verminderen. Het lijkt wenselijk de politieke opvoeding niet volledig aan een leraar toe te vertrouwen; zij zou integendeel wezenlijk moeten steunen op kontakten met de aktuele realiteiten (door bezoeken, ontmoetingen, debatten, enz.) het is noodzakelijk dat elk vak onderwezen worde in nauw verband met de hedendaagse problemen en in het bijzonder met de politieke en sosiale problemen. Zo zou in het onderwijs van vreemde talen ook plaats dienen ingeruimd voor de studie van het politiek sis-teem en de sosiale realiteit van het beschouwde land.' Le Monde, 19 juni 1968. JdM: Hoe gingen de aksiekomitees tewerk? JMB: Zeer belangrijk was het uitlokken van diskussies en het vormen van diskussiegroepen. Dat ging heel vlot, het volstond met een of ander militant blad te venten om mensen om je heen te krijgen die spontaan begonnen te praten. Tijdens de eerste toespraak van De Gaulle was er op het Italiëplein een aksiekomitee dat blanko aanplakbrieven tegen de muren kleefde en er al de punten van de toespraak opschreef terwijl De Gaulle sprak, en terzelfdertijd de antwoorden ernaast noteerde. Andere affiches stonden ter beschikking van de voorbijgangers die er zelf mochten op schrijven. Een tweede belangrijke aksie bestond erin kontakt te leggen tussen de sindikaten. De sindikaten zijn vertikaal gestruktureerd en de kontakten verlopen op direksievlak tussen de bedrijfsfederaties, maar op lokaal vlak is er geen uitwisseling. Er zijn zelfs geen basisstrukturen op arrondissementeel vlak. Wanneer een eenvoudig probleem van bevoorrading rees kon het niet gezamenlijk opgelost worden door arbeiders van eenzelfde geografles oord, maar aangesloten bij verschillende sindikaten. Omdat er geen enkele vorm van koördinasie noch tussen de sindikaten noch zelfs tussen de arbeiders van verschillende bedrijven bestond, is het vaak de rol geweest van de aksiekomitees om kontakt op te nemenmetde bedrijven enkoördi-nasiebij eenkomsten in te richten. Het volksateljee oefende een grote aantrekkingskracht op de arbeiders uit. Ze kwamen zelf vragen affiches voor hun bedrijf te vervaardigen en ze te komen aanplakken. Naarmate de staking uitstierf werd de aksie natuurlijk toegespitst op steun aan de stakers. Toen sektoren als de metro de bedrijvigheid hervatten werd de staking moeilijker in veel bedrijven, zelfs al haalden die geen noemenswaardig voordeel uit de akkoorden van Grenelle. Zo zijn er bedrijven die het werk hervat hebben al hadden ze geen duimbreed vooruitgang gemaakt, maar meestal waren dat dozen van se-kundair belang, waar de sindikaten zich niets van aantrokken. Deze bedrijven moesten bijgestaan worden, zodat de aksiekomitees ook de lokalen hielpen bezetten in strategiese sektoren zoals het postsjekambt, de triëer-diensten van de posterijen, waar de polisie bij voorkeur tussenkwam. In de sentrale van de aksiekomitees, in de beaux-arts, werd de kontra-informasie uitgewerkt. De dagbladen verschenen met grote koppen over de werkhervattingen en schreven slechts in een verloren hoekje en in het kleinst mogelijke lettertje over de stakingen die verder werden gezet. De aksiekomitees plaatsten informasiepa-nelen in de wijken met alle inlichtingen die men niet in de dagbladen kon vinden. Er was zelfs een spesiaal komitee, dat komitee tegen de intoksikasie heette of zoiets in die aard, en dat de vragen van bedrijven om hulp bij de bezetting ontving, en militanten uitstuurde. De aksiekomitees hebben nog een hele reeks andere taken vervuld. Ze gaven het blad action uit dat alle dagen verscheen op 50.000 eksemplaren, waarvan gemiddeld veertigduizend werden verkocht zonder enige verdelingsstruktuur, alleen dus door militanten die ermee gingen venten. 'De aksiekomitees genoten een hoge mate van plaatselijke autonomie en hielden zich bezig met een enorme serie opgaven. Sommige gaven de voorkeur aan het nuchtere, eenvoudige praktiese werk zoals het inzamelen van gelden voor stakersgezinnen, het opruimen van het afval dat zich tijdens de krisis hoog opstapelde in de straten, of het vervoeren van mensen in wagens toen het openbaar vervoer was ontwricht. Zo werkten zij als een nieuw soort gemeenteorgaan - een klassiekvoorbeeld van de doublé pouvoir die tijdens perioden van krisis ontstaat. Andere aksiekomitees gedroegen zich meer als de sellen van een politieke organisasie: zij schreven politieke pamfletten en verspreidden die, ze maakten aanplakbiljetten en bevestigden die op muren, ze hielden voorbijgangers staan en organiseerden straatmeetings; ze vertoonden films en stelden foto's van polisiewreedheden ten toon. Hun dagelijkse taak was het steeds meer de mensen te mobiliseren in een re-volusionaire strijd tegen het gaullisties regime. Organisasie en agi-tasie waren de twee polen waartussen de aksiekomitees zich bewogen.' Seale, Patrick en McConville: De nieuwe Franse revolutie, A. W. Sijthofï, Leiden, 1968. JdM: Hoe zijn de aksiekomitees na mei geëvolueerd? JMB: In de eerste plaats spelen de fabriekskomitees een grotere rol dan in mei-juni; ze geven politieke vorming, en werken in de sindikaten, hetzij tegen de sindikale leiders, hetzij om de sindikaten van binnenuit om te vormen. In bedrijven als Rhone-Poulenc en GSF zijn 60 th van de arbeiders bij de aksiekomitees aange sloten. Vooral belangrijk in deze fabriekskomitees is dat voor de eerste keer revolusionaire militanten van alle politieke horizonten samenwerken. Bovendien zijn er ook jonge arbeiders die eerst in mei gepolitiseerd werden en dan pas bewust werden van de klassenstrijd.Er zijn in de andere sektoren sedert mei natuurlijk een aantal komitees verdwenen. De mensen zijn niet meer vrij zoals in mei-juni toen ze dag in dag uit politiek werk konden doen. Maar de komitees die bleven bestaan zijn militanter geworden; de aksie is nu ook meer diepgaand wat wil zeggen dat men zich stevig zoekt in te planten. Ik kan vertellen van het komitee waarin ikzelf heb gewerkt, dat van Maubert-Saint-Severin in het quartier latin; in het begin was het bijna uitsluitend uit studenten samengesteld die nu weer in de fakulteiten aan het werk zijn. Het wijkkomitee is op nieuwe basissen gestart met mensen van de wijk zelf. Er is een geweldige konkurrensie met de kommunistiese partij. Als het aksiekomitee een bijeenkomst inricht, organiseert de pc snel ook een aktiviteit in dezelfde buurt.JdM: 22 mars was ook een nieuw geluid... G&M: 22 mars is het meest markante voorbeeld van een beweging die door de groupuscules werd gebruikt. Dat was inderdaad de enige beweging die kwalitatief nieuw was. Totaal nieuwe militanten, die nog nooit aan politiek gedaan hebben, en een totaal nieuwe metode. De groupuscules hebben dat gebruikt, - dwz. ze waren daarbij, maar met de bedoeling om eenmaal die massabeweging kapot was er een aantal mensen uit te trekken en naar hun groep te brengen. Ze werkten dus mee maar in feite lieten ze 22 mars in handen van troebele elementen, tipen die om het persoonlijk sukses, of omwille van de 'agitasie om de agitasie' of om weet ik welke duistere redenen daar karrière hebben gemaakt. JdM: Cohn-Bendit? G&M: Cohn-Bendit is maar een vertolker van een algemene opvatting binnen 22 mars. Iedereen is er zo'n beetje zijn eigen klein Cohn-Benditje, iedereen reist graag het land af om in naam van 22 mars de revolusie te preken; dus de groupuscules lieten de massabeweging in handen van onverantwoorde tipen met als gevolg dat ze uiteen is gespat. En daarvan hebben de groupuscules geprofiteerd om een paar honderd militanten aan te werven.Daniel Bensaid, die samen met Cohn-Bendit, Henri Weber en Olivier Castro de 22-maart beweging op gang bracht en er de lont van maakte die het kruitvat der revolte deed ontploffen, schrijft over de - vanwege zijn vedette-allures - omstreden leidersfiguur: 'Daniel Cohn-Bendit is wat men een geboren agitator noemt. Met zijn stevige tors en zijn krachtig stern-orgaan straalt hij een buitengewone fisiese aantrekkingskracht uit. Niemand beter dan hij kan een massa voor zijn standpunt winnen, en al haar afzonderlijke elementen samensmeden tot een handelende gemeenschap. Hij heeft een zeer ontwikkelde zin voor provokasie. Men kan zelfs zeggen dat hij alle problemen bekijkt vanuit de hoek van de mogelijke provokasie. Hij is echter niet de opgewonden dolleman die door de pers werd beschreven. Zoals Rudi Dutschke hanteert Dany de provokasie niet als uitlaatklep voor zijn verdrongen lustgevoelens maar als een zuiver en geducht politiek wapen. De provokasie moet statussen en ambten ontluisteren. Zij is een val opgezet voor de autoriteit en de hië rarchie, die door hun reaksies hun verdrukkende aard onthullen en zich meteen met hoon overladen. Zij is een prachtig wapen voor sosiale kritiek en voor de opvoeding van de massa's.' Bensaïd, Daniel en Weber, Henri: Mai 1968. Une répétition générale. (Cahiers libres, 133), Francois Maspero, Paris, 1968.JdM: Heb je ook niet de indruk dat er een regressie is in de franse revolusionaire beweging? G&M: Je kan alleen van regressie spreken als je op het standpunt blijft staan van de groupuscules. Maar de revolusie verloopt niet langs de groupuscules of langs de geïnkarneerde groepjes. Waarschijnlijk zal ze komen uit de mensen die niet georganiseerd zijn en die nu een ervaring hebben gehad, individuele militanten van de kommunistiese partij en van de vakbonden, of mensen die nog nooit aan politiek gedaan hebben, maar die in de praktijk werkelijk de noodzaak hebben ervaren aan een echte revolusionaire partij dwz zeer sterk gestruktu-reerd maar permanent in kontakt met de massa, die steeds op het oog heeft het stimuleren van de aktiviteit van de massa. JdM: Je spreekt van een sterk gestruktureerde organisasie. Zal SVB dat ooit worden? Ik heb de indruk dat SVB tans drijft op een zeer beperkt aantal mensen. Als die wegvallen wat blijft er dan van over?G&M: Je opvatting dat SVB op vijf zes mensen drijft is enerzijds juist en anderzijds onjuist. We hebben enkele nieuwe mensen die zich zullen ontpoppen tot ernstige leiders wanneer ze zelf voor de verantwoordelijkheid staan. Het is waarschijnlijk nu zo dat wij met een zestal mensen een beetje paraplu vormen. Men wordt niet geboren, als leider en men is ook geen leider. Het is maar door zelf een paar jaar de verantwoordelijkheid te hebben, in de praktijk te staan, alle dagelijkse moeilijkheden van organisasie te leren verwerken dat men na twee jaar in zichzelf iets kristalliseert dat men dan kan noemen leiderstalent. Maar de nieuwe mensen die krijgen in SVB gewoon niet de kans om in zichzelf die eigenschappen te kristalliseren. Waarom? Omdat de ouderen gewoon alle slagen opvangen. Voor de vorming van een hele reeks jonge militanten zou het goed zijn dat wij ons minder met de leiding inlaten; wat natuurlijk niet wil zeggen dat we weggaan. Het gaat om de vorming van militanten. De ouderen vormen de nieuwe. Maar we spreken niet van een aantal leiders die als kopstukken van een beweging zouden gelden. JdM: Zal het toch niet moeilijk zijn een nieuwe kern te vinden? De eerste SVB-ers hadden het voordeel in een geweldige praxis te staan gedurende heel de strijd voor Leuven-Vlaams, die een aksie was van een hele massabeweging. Nu schijnt het wel veel moeilijker te worden om dergelijke aksies nog uit te lokken; dat zie je aan het gedeeltelijk mislukken van de aksie voor volledige informasie, waar de hele studentengemeenschap zeker niet als een blok achter staat. G&M: Je gaat alleen voort op het uitwendige van de zaak, en dan in de zin van: dat is een sukses en dat is geen sukes, dat is een massabeweging en dat is geen massabeweging. Het zou een veel betere vorming zijn voor de mensen die na ons komen dat ze moeilijker problemen zouden op te lossen hebben en niet zo gemakkelijk sukses zouden hebben als wij. Het is helemaal niet waar dat wij door de massa-beweging van mei 66 een makkelijker en een betere opvoeding hebben gekregen. De vorming van hen die na ons komen zal veel beter zijn. Ze gaan dadelijk op moeilijkheden botsen, ze gaan de problemen ondervinden van de verhouding tussen avant-garde en massa en ze gaan doorheen die hindernissen een politiek moeten uitstippelen die een zo groot mogelijke groep van mensen samen laat werken.JdM: Maken jullie dan helemaal abstraksie van het feit dat jullie bekende figuren zijn geworden, met een naam als een klok? G&M: Wij hechten er zeer weinig belang aan. Wanneer wij op deze manier verder gaan dan zullen wij ons objektief op korte termijn, namelijk een aantal mensen als leiders vormen, niet kunnen realiseren. Het zijn de problemen van strategie en taktiek die toelaten te bewijzen wat je waard bent, en deze problemen hoeven de nieuwe militanten op dit ogenblik niet te stellen. Nu is het uit de aard der feiten zo dat wij in mei 1966 onmiddellijk verplicht zijn geweest dit soort zaken aan te pakken en de sintese te maken tussen teorie en praktijk. We werden daar onmiddellijk mee gekonfronteerd juist door de kapitulasie van de studentenleiders die de problemen niet aankonden en gewoon door de massabeweging zijn omvergespoeld. JdM: Goossens wordt overal uitgenodigd om te spreken omdat hij nu eenmaal de krantekoppen gehaald heeft. Als je met heel nieuwe mensen voor de dag komt, zal dit niet nadelig inwerken op de verspreiding van jullie ideeën? G&M: Verspreiding van de ideeën moet in de eerste plaats gebeuren door het blad en door werking van sellen in de provinsie. Dat kan elke jonge militant doen. Bovendien waarom haal je de krantekoppen? Als student van een eliteschool. Wanneer dezelfde mensen die om aksies in de universitaire wereld de krantekoppen hebben gehaald precies hetzelfde werk gaan doen in de fabrieken komt er geen letter meer over in de krant. Als we het echte revolusionaire werk doen dan zwijgen ze ons dood of schieten ze ons dood. Het is als lid van een elitegroep dat we de kranten halen. Daar zitten meteen de limieten in van dat sukses. We kunnen het alleen halen binnen die knusse profiterende groep der studenten. Een naam krijgen in de studentenwereld heeft niet alleen positieve maar ook negatieve kanten. Door in de krant te komen word je in een bepaalde groep gedrukt, van een aantal groepen afgesneden, die nochtans dezelfde standpunten innemen. JdM: Je zegt: 'ze schieten ons dood, wanneer we het echte revolusionaire werk doen.' Waarom zeg je zoiets? G&M: Eén blik op de geschiedenis maakt dat waar. We zouden sukkelaars zijn indien we die konsekwensie niet voor ogen hielden. Eenmaal dat er een serieuze konfrontasie komt, dwz dat de macht van de hoge bourgeoisie, van de flnansiële en industriële wereld werkelijk op het spel staat dan aarzelen die geen ogenblik om wie zij gevaarlijk achten uit te roeien. Dat is gebeurd in Griekenland waar men gewoon vijfduizend tipen heeft opgepakt en de meest interessante heeft doodgeschoten. Er is het voorbeeld van Indonesië waar men er enkele honderdduizenden heeft van kant gemaakt. Hetzelfde heeft zich voorgedaan in 1918 in Duitsland. Met is een verschijnsel dat je werkelijk overal hebt meegemaakt. Op liet ogenblik dat de heersende elite in gevaar komt en in paniek raakt gooit ze al haar wapens in de strijd, én de polisie én het leger én de bandietenbenden die ze heeft gehuurd. Op het ogenblik dat de kans bestaat een maatschappij op te richten ten voordele van de arbeiders, op dat ogenblik is er een strijd aan gang zonder mededogen. JdM: Denk je dat er een eskalasie van de repressie komt als jullie doorgaan? G&M: Niet 'als wij doorgaan'. Het heeft met ons niets te maken. Het heeft te maken met de objektieve evolusie van de macht van de kapitalisten. En dat heeft eigenlijk heel weinig te maken met wat wij doen. Wanneer zij in de derde wereld klappen krijgen, wanneer zij gedwongen worden om de arbeiders in de fabrieken nog meer onder druk te houden, dan ontstaan er objektieve spanningen. Dwz. hun internasionale markten springen uit elkaar en de druk van de arbeiders in de fabrieken wordt groot. Op dat ogenblik staat de situasie op barsten, en de jongens die de krantekoppen halen zijn daar voor niks tussen. En hoe reageert de burgerij dan op een ogenblik dat ze aan het wankelen wordt gebracht door objektieve faktoren? Dan denkt ze dat de toestand teweeggebracht wordt door agitatoren. Ze interpreteert de spanningen niet vanuit het feit dat ze onrechtvaardige macht uitoefent, dat ze een diktatuur heeft gevestigd over de derde wereld, dat ze een onrechtvaardige macht en diktatuur uitoefent over de arbeiders; ze zoekt daar de oorzaken niet; ze kan ze daar niet zoeken; ze kan zichzelf en haar eigen macht toch niet in vraag stellen en vernietigen. Men zoekt dus de oorzaken in individuen, en men zal ze likwideren en zonder veel omhaal van kant maken. Je weet dat en eigenlijk heeft dat niet zoveel belang omdat alles van de objektieve toestand afhangt en niet van de individuen. En er zijn mensen die niet gekend zijn, die dezelfde ideeën hebben als wij, die misschien nog op een betere manier in kontakt staan met de arbeidersmassa. Die hebben een kans om te overleven en die kunnen de arbeiders dan organiseren
JdM: Wolfgang Lefèvre, zoekt de Sozialistische Deutsche Studen-tenbund het geweld? WF: Op 2 juni 1967 hadden wij een rustige demonstrasie georganiseerd bij het bezoek van de Sjah van Iran. Dit bezoek kwam voor ons eigenlijk ongelegen. We hadden liever niet gedemonstreerd, maar we konden het deze Pers niet aandoen dit bezoek zonder meer te laten voorbijgaan. Drieduizend studenten betoogden.Het 'geweld' dat zij aangewend hebben, was het roepen in spreekkoren en het gooien met tomaten. Het was echter de bedoeling van de Berlijnse Senaat door een hard polisieoptreden de dreigende stu-dentenopposisie in Berlijn definitief te breken. De Berlijnse Senaat wou een voorbeeld stellen. Zonder enige aanleiding - wij hebben er filmiese bewijzen van -heeft de polisie een charge uitgevoerd toen de mensen reeds naar huis begonnen te gaan en binnen in de opera de Toverfluit al goed bezig was. De polisie dreef twee wiggen in de groep der betogers en zonderde zo de 'harde kern' af die zonder omzien gedurende tien minuten werd neergeknuppeld. Op de flanken zochten de andere betogers hun heil in de vlucht. Hier werd langs een kant door de polisie een nauwe gang vrijgelaten waardoor de betogers onder knuppelslagen moesten ontkomen. Hier was het ook dat de vluchtende Benno Ohnesorg werd neergeschoten.2 juni 1967 was de aanhef van brutale polisierepressie van studentenbetogingen. Pasen 1968 laaide het geweld hoger op dan ooit tevoren. Het begon met de aanslag op SDS-leider Rudi Dutschke. Op witte donderdag om 16u35 werd hij voor het huis nr 140 van de Kurfürstendamm te Berlijn door Josef Bachmann met drie revolverschoten levensgevaarlijk gekwetst. Dit was de aanleiding tot betogingen van tienduizenden studenten in de grootste duitse steden. De gebouwen van de Springer-pers, door de studenten verantwoordelijk geacht voor de aanslag, werden belegerd. De strijd tussen polisie en studenten duurde vijf dagen. Uit Der Spiegel, 17, 18, 22 en 30 april 1968, volgende getuigenissen over het polisieoptreden: 'Lerares Christine Repp verklaarde dat zij, bijna bewusteloos, door meerdere polisieagenten in het polisiekan-toor werd gesleept,'waarbij devoor-aan gaande agenten mijn lichaam in tegenovergestelde richting draaiden van degenen die achteraan gingen... Ik voelde verschrikkelijke pijn en schreeuwde het uit... Die vooraan gingen trapten me met hun hielen, de achtersten trapten met de tippen van hun schoenen in mijn onderlichaam en mijn maag.' In de sel moest de lerares braken. 'Op een bevel sprongen de polisie-mannen van de wagen en sloegen zomaar op de voorbijgangers los, die uit belangstelling of nieuwsgierigheid op het voetpad stonden en met de protestaksie helemaal niets te maken hadden.' 'Ik zag hoe een ongeveer 35-jarige vrouw, die op een afstand van de betoging stond, enkele klappen met de knuppel op haar hoofd kreeg.' 'De Hamburgse voorbijganger Otto Mahncke: 'ik zei: niet slaan. Ik woon hier. Op dat ogenblik wierpen enige agenten zich op mij en sloegen op me los. Ik liep enkele meters verder om de slagen te ontwijken. Maar andere polisiemannen versperden mij de weg en sloegen wild op me los. Twee uur later werd ik uit mijn bewusteloosheid wakker in het havenziekenhuis.'Volgens de Berlijnse polisie was de Kwfürstendamm en omgeving, ook City (!) geheten, in die dagen verboden gebied. Het feit alleen zich daar te bevinden werd als strafbaar beschouwd. Der Spiegel noteert dat de polisie langs luidsprekers de bevolking daarover waarschuwde: 'Ook gij die op de kerktrappen staat zijt strafbaar. Gij wordt allen aangehouden. Zonder onderscheid! Gij zijt allen misdadigers.' en 'Het louter verwijlen in de City maakt een strafbaar feit uit. Gij wordt gefotografeerd, en de latere aanwending van deze foto's zal u duur te staan komen... In de omgeving van de kerk zijt gij hier niet op uw plaats!' Ook de studenten lieten zich niet onbetuigd. Ze vochten met stokken en stenen tegen de polisie. Ze staken vrachtauto's van Springer in brand. Er vielen twee doden: de fotograaf Frings, aan het voorhoofd getroffen door een steen, en de student Schreck, die met een stomp voorwerp de schedel werd ingeslagen. De daders zijn nooit gevonden. Der Spiegel over geweld en tegen-geweld: 'Het lijdt geen twijfel dat de betogers — zij het ook niet altijd studenten — na de aanslag op Dutschke geweld hebben gebruikt. Maar de tegenstoot van de staatsmacht, van de polisie, in naam van de rechtsstaat met gummiknuppels uitgevoerd, was veel en veel brutaler.'JdM: Rechtsen verwijten SDS de dood van Ohnesorg te hebben misbruikt? WF: Wie heeft hem omgebracht? Het is geen misbruik van een dode aan te tonen hoe iemand door de staat kan omgebracht worden. Hen misdaad is het, iemand te doen vermoorden en dan de lef te hebben aan het graf te vragen dat men de moordenaars zou vergeven en hen de hand reiken. Er heerste in die tijd een ware pro-«romstemming tegen de studenten in Berlijn. Er werden echte fasistiese methoden tegen ons aangewend, o.m. door de Springer-pers die de bevolking aanhitste met slogans las 'slaat ze dood' en 'vergast hen'. De polisie zelf hielp aan deze hetze mee en verspreidde het valse gerucht dat een polisieman door ons was neergestoken. De bevolking werd langs luidsprekers opgeroepen om 'mee te werken' aan de repressie. Verklaring van de SDS bij de kam-pagne voor de onteigening van het Springer-konsern (Pamflet): De moordaanslag op Rudi Dutschke is evenmin de daad van een enkeling als het neerschieten van Benno Ohnesorg. Beiden werden het slachtoffer van een sistematiese haatkampagne van het Springer-konzern dat daarbij de steun vond oan het staatsapparaat. (...) Persvrijheid, vrijheid van informasie en van meningsuiting zijn op dit ogenblik het eksklusieve recht van een paar grote private uitgeverijen om hun mening te verkopen. De organisasie van de pers als een private onderneming om winst te maken en haar ftnansiering door de reklame van de industrie en de verbruiksproduksie, stellen de kommunikasiemiddelen in dienst van de manipulasie. (...) Het publiek wordt met grove en met verfijnde manipulasie onmondig gehouden en met de verfijning van de aanpassingsjournalistiek aan vooroordelen en klichees gebonden. (...) Het Springerkonzern is niet alleen het simbool maar ook de motor van de uitschakeling der openbaarheid. Zijn almachtig monopool is ontstaan en kan zich alleen rechthou-den door een radikale aanpassings-journalistiek die geen skrupules kent. Bij het verdringen van de duitse nederlaag en van het fasis-me moet men noodzakelijkerwijs schuldgevoelens en angsten onderdrukken en manipuleren. De discussie over werkelijke problemen en de oplossing ervan, wordt vervangen door waanvoorstellingen. Een misties begrip van het volk moet de maatschappelijke werkelijkheid verklaren en aan kritiek onttrekken. Zoals in de fasistiese samenleving wordt geweld gebruikt om konflik-ten te verbergen. Tegen diegenen die in 't openbaar de machtsverhoudingen aanklagen om demokra-tiese alternatieven voor te bereiden, moet deze machine echter blind en onverbiddelijk geweld produseren. Een soort geweld dat de heersende macht verdedigt en waarvan het doel is: het recht der machtigen.Hoofdredakteur Henri Nannen in Der Stern van 28/4/68: Wie hier betoogt, is vanzelfsprekend een Dijand van ons vrij demokraties bestel. Wie hier over verandering durft gewagen, brengt de zekerheid van onze staat in gevaar. Waarschijnlijk is hij een kommunist zoals die Rudi Duischke. En hoe men met de Dutschkes omgaat, dat wist Springers Bild Zeitung reeds in desember 1966: 'slagen met po-lisieknuppels op de koppen van herrieschoppers, om de mogelijk toch voorhanden hersens los te maken.' Moet men zich dan verbazen wanneer de kop van student Benno Ohnesorg niet bestand was tegen dergelijke behandeling? Moet men zich verbazen dat een krankzinnige op Rudi Dutschke schoot, die hij inderdaad voor een kommunist hield? (...) Niet Springers bladen alleen dragen schuld aan het opkomen van een klimaat in hetwelk de schoten op Rudi Dutschke niet de laatste politieke moordaanslag zullen zijn. Een bondskanselier die ten opzichte van betogende studenten er zonder schaamte van spreekt 'dat er zich tegenaksies uit de bevolking zouden kunnen ontwikkelen,' een minister van binnenlandse zaken die meent dat het nodig zou kunnen blijken 'de vrijheidsgezinde bevolking op te roepen ter bescherming van de grondwettelijke orde, voor het geval de middelen van de polisie niet toereikend zouden blijken,' begeven zich zelf buiten elke orde van rechtsstaat. De oproep tot een burgeroorlog - en het is niets anders wat de forse heer Benda hier bedrijft - is in onze grondwet op geen enkele plaats voorzien. (...) Het kan wel zijn dat eskalasie van het geweld alles kan vernietigen wat wij in noeste arbeid hebben opgebouwd, de demokratiese staat en de bloeiende ekonomie. Maar met de polisieknuppel redden wij ze niet. Slechts indien wij zelf weer eerlijk worden en onze staat geloofwaardig maken ook voor jonge mensen, zullen wij hem kunnen behoeden.WF: Door de gebeurtenissen van 2 juni was echter iets losgeslagen bij de berlijnse bevolking. Een sociologies onderzoek wees uit, dat na de val van burgemeester Alberts, ten gevolge van 2 juni, 25 t.h. van de burgers niet meer wisten voor wie ze bij de volgende verkiezingen moesten stemmen. Het aantal der mensen die vinden dat de studenten gelijk hebben, steeg van 2 t.h. (wijzelf) tot 7 t.h. Eind februari 1968 was de toestand zo geëvolueerd dat 30 t.h. van de burgers en onder de dertig jaar meer dan zestig t.h. het eens waren met de studenten. JdM: Daniël Bensaid de kwestie van geweld en tegengeweld is een fel omstreden punt in de revolusionaire gelederen. Op zeker ogenblik poneerde SDS dat geweld tegen zaken geoorloofd is maar geweld tegen personen niet. Wat denk je daarvan? DB: Geweld tegen personen, ten persoonlijken titel, omdat zij als individu bepaalde opvattingen verdedigen of een bepaalde houding aannemen, interesseert ons niet. Maar wanneer personen een klasseïdeologie uitdrukken, eksponent zijn van een sosiale werkelijkheid, dan denken wij dat geweld tegen hen noodzakelijk is. Dit moet ik met voorbeelden adstrueren. Er zijn tans weer allerlei fasistiese groepen in de weer, en anderzijds zendt de regering allerlei ongure types op ons af van het genre 'barbouze', 'gorille' enzomeer. Parallele polisie heet dat. (In de franse fakulteiten en de amerikaanse colleges en high schools verschenen sedert akademiejaar 1968-69 de 'gespierde pedellen.' JdM) Het is voor ons gewoon een kwestie van overleven dat wij bekwaam zijn voor een gewelddadige repliek te zorgen op de agressies van dergelijke groepen. Het geweld is op zichzelf geen tema, het is de uiting van een krachten-verhouding op een bepaald ogenblik, en dan is het ook tegen personen gericht. Maar het is een politiek geweld, een geweld dat een uiting is van klassebelangen en dat eveneens inhoudt dat wij duidelijk inzien welke onze posi-sie is, en waarmee we gekonfronteerd zijn, namelijk met een burgerlijk en gesentraliseerd staatsapparaat dat repressief is, dat in de eerste plaats een rol van dwang speelt, dat niet slechts technies is, dat slechts formeel lijkt wanneer het niet in gevaar wordt gebracht, maar dat reageert als een repressief korps zodra het bedreigd wordt. Dat is gebleken in mei. Zich voorbereiden op geweldige botsingen, zijn man staan in die botsingen, heeft voor een militant een sterk opvoedende taak. Het is de bewustwording van het feit dat men tegen over een bij uitstek repressief apparaat staat en dat men slag voor slag moet teruggeven en zelfs op zeker ogenblik de bovenhand halen. Een bijkomende rol van het geweld is de onthulling van de repressieve aard van de staat. In mei is de staat verplicht geworden zijn ganse repressieapparaat op te stellen in de straat; dat was heel wat, de mensen hebben nogal opgekeken. Daarbij heeft het geweld aangetoond wat een echte politieke strijd is. De sosiaal-demokraten en de kommunisten hadden de illusie gevoed dat de politiek zich beperkt tot een eenvoudige kieskompetisie volgens de regels van een bijna britse fair play. In mei is aangetoond dat echt politiek leven heelwat anders is. En tenslotte heeft het geweld ons geleerd welke middelen men nodig heeft om een revolusionaire politiek te voeren die werkelijk van aard kan zijn om de strukturen van de bourgeoisstaat te bedreigen. JdM: Het geweld in de straten van Parijs was dus defensief en revelerend, maar was het ook offensief? En tegen personen gericht? DB: Nee, het geweld was nooit tegen personen gericht, het was nooit offensief. Het had vooral een taktiese inslag en dat bewijzen de barrikaden. We hebben geen barrikaden opgeworpen om de regeringstroepen militair te verslaan, maar om hun aard aan het licht te brengen, een macht tegenover een andere macht te stellen, hen in het nauw te drijven en de kontradiksies zo scherp mogelijk te stellen. Zo verlopen straatgevechten anno 1968: 'Aan de kant der studenten: in eerste linie worden de stoottroe-pen en de ordedienst opgesteld, meestal met een witte helm, voorzien van brillen en zakdoeken gedrenkt in sitroensap, de ogen zijn tegen traangas beschermd met natrium-bikarbonaat. Dan komen de spandoekdragers en de massa der betogers. Aan de kant der polisie: vooraan, dragers van schilden, gewapend met granaten. Achter hen de tweede golf, gewapend met matrak-ken. Soms is deze tweede golf, die tot de aanval moet overgaan, samengesteld uit leden van de spesiale seksies van de polisieprefektuur. De studenten kennen deze mannen goed, die overigens gemakkelijk te herkennen zijn aan een kakikleurig uit ijzerdraad gevlochten schild. Het zijn allemaal moniteurs, tamelijk jong, goed getraind en stevig uit de kluiten gewassen. Wanneer hel erop aankomt betogers achterna te zitten zijn zij de gevaarlijksten: ze weten nauwkeurig waar en hoe ze de pijnlijkste slagen moeten toebrengen... Wanneer de twee groepen tegenover elkaar staan op een open plaats... begint de achterhoede van de betogers de straatstenen op te breken. Dit is een eenvoudige en nieuwe techniek. Het werktuig vindt men ter plaatse: meestal een raster. Wanneer de kasseien zijn los gewrikt vormt men een ketting om ze naar de voorhoede te brengen. Het gebruik van de straatkei is een nieuwigheid en blijkt zeer doeltreffend te zijn; vooreerst omdat hij zware verwondingen kan veroorzaken, en verder omdat de polisie er zich moeilijk kan tegen beschermen daar zij noch het recht, noch - wanneer zij tegen de wagens staat aangeleund, - de kans heeft om te wijken. De tegenstoot van de polisiemannen is even eenvoudig. Zij werpen met de hand een eerste salvo traangasgranaten om een scherm te vormen over de ganse breedte van de straat. Dan vuren zij met de tromblon een tweede salvo af, tien meter verder om de voorhoede te scheiden van het gros der betogers. Intussen hebben de studenten enkele ladingen stenen op hen doen neerkomen. Het is gewoonlijk op dat ogenblik dat de eerste stormaanval vertrekt. De spesiale seksies vallen de flanken aan. Daar vinden meestal de meest verwoede en geweldige knuppelpartijen plaats. Tijdens de nacht van 10 op 11 mei (de nacht van de barrikaden) kregen de polisiemannen andere richtlijnen; ze moesten zoveel mogelijk de lijf-aan-lijf gevechten vermijden en de trage aksie boven de snelle aksie verkiezen. Het is ook daarom dat de CRS (waarvan er 10.000 spesiaal uit de provinsie waren overgekomen) op de studenten, die achter hun barrikaden verschanst zaten, een ware regen van granaten hebben doen neerkomen: meer dan 5.000 in drie uren.' Le nouvel observateur, 15 meil968. Was het geweld niet offensief in de zin dat het een overwinning beoogde, dan namen de studenten toch meer dan eens het inisiatief van het geweld. Wat de techniek betreft, bracht de deelneming van stakende arbeiders aan de betogingen in juni een 'verbetering' mee; in plaats van kinderkoppen los te peuteren met primitieve stukken ijzer, braken zij de straat op met pneu-matiese boren. (JdM)DB: Maar in het algemeen moeten we voor ogen houden dat vanaf het ogenblik dat zich het probleem stelt van de machtsovername, men ook het probleem stelt van de organisasie van de militanten voor het geweld. Het geweld is voor ons nooit een doel, maar een middel; de bourgeois-macht handhaaft zich met geweld, en wij moeten antwoorden met een heviger geweld, met sterkere krachten en dat veronderstelt een organisasie, ook op militair vlak, van het geweld tot het uiterste. Daar moeten wij naar streven. Het is natuurlijk belachelijk nu hierover te spreken in acht genomen de luttele krachten waarover we beschikken; maar op een zeker ogenblik bereikt men een drempel, dan moet men het geweld zo richten dat het bourgeois-geweld het onderspit delft. Op dat ogenblik wordt ons geweld offensief, gericht op vernietiging; er is een kwasi militaire botsing en het is duidelijk dat men dan genoopt kan zijn individuen te vernietigen. De botsing zal echter minder hevig zijn naarmate de verhouding der krachten gunstiger is voor de revolusionairen; en dat was het geval in mei toen de stakers een verpletterend overwicht bezaten. JdM: Hoe was de reaksie van het bewind na de revolte? DB: Laten we zeggen dat ze niet meedogenloos was. De regering had er ook geen enkel belang bij. Wat ze wilde was een heropening van het akademies jaar in orde en rust. Faure had zijn kaderwet met hier en daar wat vokabularium van mei opgefleurd en wilde ten allen prijze een botsing vermijden bij de hervatting der lessen. Van onze kant hebben wij dadelijk bewezen dat we nog altijd massa's op de been konden brengen als het moet, en dat draagt er ook wel toe bij enigszins een domper op de repressie te zetten. We hebben dadelijk na de rentree twee grote betogingen op touw gezet, een voor Mexico en een aan de Gare Saint-Lazare met 6.000 mensen die allemaal in het geheim waren verwittigd om aan de kontrole van de polisie te ontsnappen. In elk geval hebben we bewezen dat we kunnen replikeren als het nodig is. Maar we moeten ons geen begoochelingen maken, de repressie wordt steeds harder.Op één willekeurige rustige dag (23 november 1968) gebeurt in Parijs o.m. het volgende: Militanten die het bulletin van de aksiekomitee der grootwarenhuizen verspreiden worden gekontroleerd en bekeurd. De verkoop van ' Tricontinental' een studentenblad, wordt verboden. De verkopers van 'Ac-tion,' het lijfblad van de militanten van mei dat tijdens de revolte dagelijks op tienduizenden eksemplaren werd verspreid, worden stelselmatig aangehouden op straat. 4 leden van het aksiekomitee van het vijfde arrondissement worden op de Place Maubert aangehouden wegens aanplakken van affiches. Le Point, december 1968. DB: Alleen neemt ze subtieler vormen aan. In de lisea en de universiteiten wordt administratief tegen militanten opgetreden, in de bedrijven worden kaders die in de aksiekomitees werkzaam geweest zijn aan de deur gezet. Overal op de kampussen worden tans massieve doses verdovende middelen verhandeld, de polisie is daar niet vreemd aan. Wie verdovende middelen neemt is geen sent meer waard voor de revolusie. Er worden lijsten van militanten aangelegd door de polisie, die nu een hele aksie van infiltra-sie heeft opgezet in de avant-garde groepen. Ze zendt haar 'achtbare korrespondenten' uit om de inlichtingen in te winnen die in mei ontbraken. In mei wist de polisie bitter weinig van de groupuscules af, beschouwde hen als ongevaarlijke zonderlingen, maar de barrikaden hebben haar wel anders geleerd. Nu worden wij voortdurend gevolgd en bespionneerd. Bij het eerste alarm wil het bewind klaar staan om alle revolusionairen op te pakken. De repressie neemt dus bedekte vormen aan, en je voelt ze ook in een heel klimaat dat hier geschapen wordt. In Parijs loop je voortdurend in alle straten, op alle bruggen tegen klabakken aan, in uniform, in burger, in dievenkarretjes, met geweren, met mitraljeurs. Dit is bedoeld om angst aan te jagen en de bevolking is werkelijk onder de indruk. 'Het polisieapparaat dat over Parijs een net spant, is revelerend. Vanaf 16 u worden 5.000 man van de kompagnies van het distrikt (polisieagenten, CRS, rijkswacht) harmonies in de hoofdstad verspreid tot een gevorderd uur van de nacht.' Le nouvel observateur, 16 december 1968. 'Er is ook de sinterklaasdag van Rijsel geweest tijdens dewelke 900 rijkswachters, 800 CRS en 300 polisieagenten het sentrum van de stad bezetten en alle kruispunten bewaakten om betogingen te verhinderen. 500 studenten hebben de nacht in het polisiekantoor doorgebracht. Hun misdrijf: zij hadden gepoogd bijeen te komen in het sentrum, ondanks het prefektoraal verbod. De taktiek van de minister van binnenlandse zaken: het bijzonderste wapen van de studenten in mei was de verrassing, de beste troef van de ordemachten is dus de 'preventieve repressie.' Le nouvel observateur, 23 december 1968. DB: De diensten van de prefek-tuur hebben spesiale korpsen gevormd van jonge klabakken die bij ons moeten infiltreren. Er is aan hun kledij gewerkt, en ze krijgen een hele scholing in revo lusionaire fraseologie. Hun eerste optreden hebben we meteen al tijdens de betoging van 14 juli meegemaakt, toen pseudo-beatniks plotseling hun medebetogers begonnen aan te houden. Het waren verklede agenten. Wij moeten nu een heel sisteem van kontra-spionnage uitwerken, nauwlettend toe kijken wie bij ons wil aansluiten, en de kandidaten vrij lange stages opleggen. We richten ook ware geheime sektoren op, met groepjes van telkens drie man, waarin slechts de meest betrouwbare elementen worden opgenomen.
JdM: Is er nog wel een hecht aaneengesloten arbeidersklasse die de revolusie zou kunnen dragen? G&M: Wij kunnen misschien best vertrekken van een analise van Marx 'over de klassen. Men stelt het meestal voor alsof het bestaan van klassen te maken heeft met ellende en werkloosheid. Het begrip klasse houdt echter geen enkel verband met de dingen die men aan de buitenkant ziet. Men kan het niet kwantitatief meten aan bezit of ontbering. Op een bepaald ogenblik beschrijft Marx de manier waarop het kapitalisme is tot stand gekomen; er worden duizenden mensen in de fabriek gebracht. Vroeger werkten die mensen afzonderlijk. Elke afzonderlijke ambachtsman had een zekere intelligensie en een zekere vaardigheid. Maar op het ogenblik dat die mensen in massa naar de fabriek worden gebracht, zegt Marx, is het net of al de kennis, al de vaardigheid, al het talent, uit die individuele mensen wordt gezogen en voor hen als een muur oprijst, aan de kant van het kapitaal. Alle kreativiteit wordt geïnkarneerd in de fabriek. Het begrip van de dingen verdwijnt aan de kant van de arbeiders en wordt hoe langer hoe meer tegenover hen opgestapeld. Als dat zo was honderd jaar geleden dan is het nu honderd keer meer waar. Het begrijpen van de wereld, het begrijpen van de produksie is op dit ogenblik uitsluitend het bezit van de kapitalisten, en van degenen die in hun rechtstreekse dienst staan, namelijk de hoge intellektuelen. Dat is ook zo voor investeringen, voor onderwijs, voor al wat te maken heeft met de samenleving van de mensen. Alle macht en intelligensie wordt steeds sterker samengetrokken in dat klubje, in die klasse van de kapitaalbezitters en managers. Ik heb het voorbeeld van kennis van de produksie gegeven. Een ander voorbeeld: de planning van en de kijk op investeringen, en op de winst die daarmee moet gemaakt worden in dit sisteem. Alle beslissingen daarover zijn uitsluitend in handen van de kapitalisten en hun bondgenoten. De arbeiders hebben daar hoe langer hoe minder kijk op. Men moet zich wel zeer erg spesialiseren om te kunnen achterhalen hoe het zit. Als men bv. ziet dat Ford-Genk tien miljard heeft gekost aan de belgiese staat; dat is een enorm bedrag dat voortkomt uit de produktiviteit van het hele land. Over die investering en de enorme winst die ze afwerpt voor de fabriek in Detroit, is beslist geworden door de kapitalisten en hun bondgenoten. Hetzelfde wat onderwijs betreft. Het wordt uitgebouwd in funksie van de belangen van de kapitalisten. Zij maken de struktuur van het onderwijs, zij maken het onderscheid tussen technies en hoger onderwijs, ze maken trappen en spesialisasies in het hoger onderwijs; zo selekteren ze presies de mensen die zijzelf nodig hebben. Men beschouwt onderwijs meestal als iets wat je maar aan één kant kan bekijken; het is er en dan is het goed, het is er niet en dat is verkeerd. Maar men mag dat niet zo zien. Men moet nagaan: wie organiseert het onderwijs? Wie heeft daar de macht? Waarvoor wordt het onderwijs aangewend? En als men de teksten leest die door de hoge industrie over onderwijs worden geschreven, dan begrijpt iedereen dat onderwijs maar bestaat in de mate dat het de belangen dient van wat wij de kapitalisten noemen. Hetzelfde met research. De arbeiders en middenklassen kunnen niet het minste besef hebben van wat daar gebeurt. Ze kunnen alleen de buitenkant zien, de oppervlakte. Het mooiste voorbeeld op dit ogenblik zijn de Apollo-vluchten. Wat krijgen de arbeiders en de middenklassen daarvan te zien? De opgeblazen barnumreklame achteraf. Dan denken ze dat het een eksploot is van het menselijk kunnen, weer abstrakt beschouwd. Maar wat zijn die projekten voor ruimtevaart? Het is gewoon de noodzaak van de grote internasionale monopolies om hun research te laten finansïeren door de staat. Al de grote internasionale konserns moeten voortdurend nieuwe dingen uitvinden, nieuwe technieken, om een grotere markt te kunnen veroveren. Dat kost hen zoveel aan research dat zij het niet zelf willen betalen want hun winst zou eraan gaan. Dus hun wetenschappelijk onderzoek gebeurt door de staat. De staat finansiert dus eigenlijk de mogelijkheden van de internasionale konserns om steeds meer winst te maken. JdM: Ik lees dat de jongste tijd in de NASA meer dan 300 nieuwe sintetiese stoffen zijn vervaardigd, die geleidelijk gekommersialiseerd zullen worden... G&M: Dat is een mooi voorbeeld van research die neutraal schijnt, en als een reeks suksessen van de nasie wordt voorgesteld aan de arbeiders. Dus je ziet, overal, in research, in onderwijs, heb je twee klassen. We hebben gesproken over de intelligensie, het begrijpen van de produksie. Waarom produksie? Hoe gebeurt de produksie? Ten voordele van wie? Naar waar gaat die produksie? Dat wordt steeds verder aan het inzicht van de arbeiders onttrokken. Hetzelfde met de werkvoorwaarden, de organisasie van het werk. Dit is volstrekt onbegrijpelijk voor hen. Iemand staat aan een band te werken en heeft elke dag klinken op een auto te bevestigen. Dat is het enige wat hij begrijpt en het enige waar hij wordt op toegespitst. Maar over de zin van de werkvoorwaarden, de manier waarop de fabriek georganiseerd wordt, de manier waarop een keten van fabrieken door heel de wereld wordt gezet, daar kan die man niets van snappen. Waarom een fabriek wordt gezet in België, Brazilië of Detroit, de manier waarop een fabriek in ateliers wordt ingedeeld, de manier waarop een band wordt georganiseerd, en aan een bepaald ritme loopt volgens de produksie van het ogenblik, alles wordt beslist in funksie van de winstmaksimering van de staf. De massa van de mensen mag en kan steeds minder begrijpen. JdM: De massa heeft nog nooit begrip, inspraak en macht gehad. Denk je niet dat zij geredelijk het kompromis van stijgende welvaart en afstand van eventuele inspraak en invloed aanvaardt? G&M: De manier waarop je de vraag stelt moet al grondig aangevallen worden. Je zegt bv. dat de arbeiders vroeger ook geen macht en inspraak hadden in de produksie. Men moet dat probleem niet zo beschouwen, maar wel vanuit een inzicht in de praktijk van de klassentegenstelling van het kapitalisme en van de klassestrijd die aan de gang is in dat kapitalisme. De vraag is niet dat de arbeiders inspraak krijgen maar dat de macht in de maatschappij overgaat in de handen van een andere klasse. Het is ofwel de ene klasse die de macht heeft ofwel de andere. Sinds vier eeuwen heeft de burgerij de macht. Op dit ogenblik is het histories noodzakelijk dat de arbeidersklasse de macht in handen neemt. Je spreekt over een kompromis. Een kompromis dat bestaat niet. Het is de ene klasse ofwel de andere. Waarom zeggen wij nu dat het histories noodzakelijk is dat de arbeidersklasse de macht in handen neemt? We hebben gesproken over investeringen, onderwijs, research, werkvoorwaarden, allemaal dingen die enorme bedragen en de organisasie van duizenden mensen veronderstellen. Wel, dat is de materiële voorwaarde die nog nooit in de geschiedenis is gerealiseerd om de arbeidersklasse aan de macht te brengen. Het is pas in deze historiese periode dat alles zo kollektief is en zo'n samenbundeling van mensen vereist, dat het mogelijk wordt dat de maatschappij wordt georganiseerd ten dienste van de werkende mensen en dat de arbeidende klasse ook de macht neemt. Waarom zeggen wij nu dat het noodzakelijk is dat de arbeiders de maatschappij gaan organiseren? Omwille van alle mogelijkheden die er nu zijn aan produktivitcit, aan dimensies van bedrijven. De gehele reusachtige omvang van de produksie laat het niet langer toe dat erover beslist wordt in funksie van persoonlijke belangen, en van private winst. Want wanneer over dat reusachtig maatschappelijk en kollektief apparaat van de produksie wordt beslist in funksie van de winstmaksimering van individuen dan gaat men naar een katastrofe. Die katastrofen heeft men gezien de laatste eeuw. De ene kapitalist wil meer dan de andere. Die kapitalisten die tegen elkaar aan 't vechten gaan zijn van zo'n enorme dimensie, dat in die strijd de katastrofe op elk ogenblik mogelijk is. We hebben dat gezien in de eerste wereldoorlog waar de engelse kapitalisten tegenover de duitse kwam te staan, in hun drang naar meer van de koek. Hetzelfde in de tweede wereldoorlog. De duitse kapitalisten wilden hun macht uitbreiden en de koek van de Engelsen en de Fransen stelen. We maken op dit ogenblik de voorbereiding mee van een nieuwe konfrontasie tussen kapitalisten. Je ziet dat de duitse kapitalisten opnieuw zo sterk zijn dat ze bijna uit hun voegen barsten, dat de Engelsen veel zwakker zijn, dat de Amerikanen ook verzwakken, dat de Japanners opnieuw bezig zijn aan een onstuitbare expansie. In hun konfrontasies beschikken de private belangen over het hele potensiêel van de maatschappij.Wel, zolang het kapitalisme niet is vervangen door een sisteem dat de arbeidersklasse, en dus de kollektiviteit op de eerste plaats zet op alle terreinen zal dat soort konfrontasies en zelfs wereldoorlogen onvermijdelijk zijn. JdM: Bestaat er evenwel nog klassebewustzijn? Ik ga even door op je eigen voorbeeld van de wereldoorlogen. De arbeiders hebben geen standpunten ingenomen tegen de oorlog, maar mee de oorlogen gevoerd van de nasionale burgerijen. Anderzijds is het ontegensprekelijk dat de meeste mensen inderdaad in het konsumptiepatroon geïntegreerd zijn.G&M: Je opvatting over klassebewustzijn is totaal metafisies. Jij spreekt over klassebewustzijn alsof de individuele proletariër op jouw vraag als journalist zou antwoorden: meneer ik ben nog klassebewust. Alle intellektuelen stellen de vraag of de arbeiders van zichzelf denken: ik ben klassebewust. Een klassestandpunt heeft niets te maken met wat men denkt over zichzelf. Er zijn kapitalisten en managers die over zichzelf denken dat ze sosiaalvoelend zijn, dat zij de derde wereld steunen, dat zij aan de kant van de arbeiders staan. Men moet dieper gaan dan de idee die de mensen over zichzelf vormen. Waar het op aankomt dat is niet wat de mensen van zichzelf zeggen, maar dat is de plaats die de mensen innemen in het produksieproses, de konkrete plaats in de fabrieken. Welke is de plaats van de arbeiders? Een afgestompt, opgedreven, bijna gek makend werk onder een diktatuur van intellektuelen, in een produksieproses dat helemaal geleid wordt door private beslissingen. Daar zit een kontradiksie in, een spanning die tot ontploffing moet komen. Vanuit die materiële situasie in een produksieproses, waarvan zij niet weten hoe het wordt georganiseerd, waarvan zij de doelstellingen niet kennen, waarvan zij niet weten voor wie het opbrengt, vanuit die materiële posisie groeit voor de arbeiders de noodzaak om dat te doen veranderen. En in de mate dat de intelligensie, de macht zich opstapelt aan de andere kant, wanneer ze op straat worden gezet, wanneer ze zien dat beslissingen worden opgenomen op regeringsvlak die er telkens op neerkomen dat miljarden worden overgeheveld in de zak van de kapitalisten, wanneer ze zien dat ze steeds sneller moeten werken, dat ze hun mond moeten houden, dat wie een opmerking maakt buitenvliegt, wanneer iemand zijn voet breekt en gedwongen wordt verder te werken, wanneer de meesterknecht optreedt, wanneer geen pamfletten mogen uitgedeeld worden aan de fabriek, dan voelen ze de noodzaak om het anders te doen, om de maatschappij of de fabriek niet te organiseren in funksie van de belangen van de direkteur en de aandeelhouders maar in funksie van de mensen die er werken. Wat is nu klassebewustzijn voor ons? Het resulteert uit het intellektueel samenvatten van die noodzaak, uit het omzetten in begrip van die noodzaak. Het veronderstelt dat al die individuele feiten samengebundeld worden en geplaatst in een perspektief dat de hele maatschappij omsluit, dat de struktuur van de maatschappij blootlegt. "Wie heeft daar de macht? Ten voordele van wie wordt die maatschappij georganiseerd? Een partij kan dat doen. Ze heeft intellektuelen, ze heeft arbeiders, ze heeft alle mensen, ze kan elk feit plaatsen in een globale analise. En wanneer de arbeiders langs een partij om tot inzicht worden gebracht, wanneer ze elk klein feit kunnen zien in het klasseperspektief dan spreken we over klassebewustzijn. Het is een rasionele trap van datgene wat de arbeiders nu spontaan aanvoelen. ' Wij gingen om het leven, de moeilijkheden en de strijd van de arbeiders te leren kennen. Wij wilden samen met hen piket staan, samen met hen de werkwilligen overtuigen niet te gaan werken. Daarom trachtten wij het konkrete leven van de arbeiders in het fabriek te leren kennen en diskussieerdcn wij over het ploegensisteem, over het onmenselijke ritme; over de behandeling door de foremen, over het premiestelsel; wij probeerden een inzicht te krijgen in de arbeidsvoorwaarden: vakansies, gezondheidsvoorwaarden, ongevallen. Ook over de toelatingsvoorwaarden, de loonbarema's en de willekeurige vormen van afdanking werd uitvoerig gediskussieerd. Zij vroegen ons dat wij over hun strijd zouden spreken bij andere arbeiders, bij studenten en in jeugdbewegingen. Wij organiseerden dan ook een teach-in te Leuven over de Ford-staking, waar wij voor een 1.OOO-tal studenten spraken over de konkrete strijd van de arbeiders. Na deze diskussievergadering betoogden wij uit solidariteit, bewust van het feit dat ook wij in Leuven voor dezelfde demo-kratiese maatschappij moeten strijden. De volgende slogans werden geskandeerd: kapitaal neen, arbeid ja; eenheid in de strijd; Ford- Genk solidariteit. Deze betoging werd hardhandig uiteengeslagen door dezelfde rijkswacht die op dat ogenblik in Genk de staking poogde te breken. De overheid duldt niet dat studenten solidair zijn met arbeiders. In de kranten werd bijna niets gezegd over deze betoging. Wij organiseerden filmvoorstellingen over de stakingen in Frankrijk. Te Hasselt werd de voorstelling gewoonweg verboden, omdat de B.O.B, de direksie van het kollege waar deze film zou doorgaan, onder druk had gezet. In Genk, waar de eigenaars van de zaal niet ingingen op de chantage van de B.O.B, werd de voorstelling bijgewoond door de B.O.B., die de namen noteerde van al dezen die tussen kwamen in de diskussie. In verschillende scholen gingen diskussienamiddagen door samen met Ford-arbeiders en studenten, waar uitgelegd werd wat het werk in een moderne fabriek betekent. Er werd daar gesproken over de konkrete taken van het kaderlid, de sosiale assistent, de ingenieur. Tevens maakten wij propaganda voor de betoging te Hasselt, waar dan ook een sterke studentendelegasie aanwezig was. Uiteraard schoten wij tekort in dit werk, in deze poging om gans de bevolking te informeren en op die manier de simpatie, die aanwezig was bij brede lagen van de bevolking te organiseren. Hiervoor dienden wij vooral twee aspekten aan te pakken: 1. Om de massieve deelname van de bevolking te organiseren hadden wij samen met de strijdende arbeiders meetings moeten inrichten in alle omliggende dorpen, hadden wij moeten betogen en diskussië ren in de omgeving van Genk om huisvrouwen, studenten, leraars en bedienden te overtuigen piket te komen staan.2. Het organiseren van konkrete vormen van solidariteit in de fabrieken: werkonderbrekingen, solidariteitsomhalingen. Wij dienden een gezamelijk platform uit te werken dat wij dan massaal hadden moeten verspreiden.' Ford-Genk '68, Leuven, 1968 (brochure door SVB samengesteld).
de aansluiting met de arbeiders - Inhoud JdM: Luigi Bobbio, waarover moeten de studenten met de arbeiders gaan praten? Ik heb gelezen dat jij meent dat de studenten de rol en de eigen betekenis van de studentenbeweging moeten uitleggen, en bewijzen dat strijd mogelijk is en kollektief moet zijn. Anderen, zoals Rieser, houden voor dat de studenten zich met de problemen van de arbeiders zelf moeten inlaten...LB: Ik geloof dat het tipe van onze beweging ook door de arbeiders kan overgenomen worden en voor hen waardevol kan zijn. In dit tipe ligt het aksent op de instelling van een tegen-macht en op de inrichting van organisasies aan de basis. De arbeiders kunnen dat ook door zich vrij te maken van de sindikale kontrole, door autonome komitees te stichten en niet meer te strijden voor sindikalo-ekonomiese revindikasies, maar voor de politieke kontrole in de fabrieken. Dat dit mogelijk is kunnen wij bewijzen door onze aksies, en door de zin van onze aksies toe te lichten kunnen wij de arbeiders-strijd een nieuwe dimensie meegeven.Maar dit zijn vrij teoretiese beschouwingendie in de praktijk nog niet veel dienst hebben bewezen. Ik ben wel akkoord met Rieserdat men zeer goed de toestanden in de fabrieken en de arbeidersstrijd moet kennen om in de arbeidersklasse te kunnen werken. Maar ik geloof dat het verkeerd is op een volstrekt volontaristiese manier naar de arbeiders te gaan zoals de groupuscules. Nee, het is in onszelf, in onze organisasie dat wij de juiste lijn moeten vinden om de aansluiting tot stand te brengen. Het is nodig dat wij optreden als een sosiale macht. Het volstaat niet de arbeiders aan te zetten tot verzet tegen het bu-rokraties karakter van de sindikaten, tegen het feit dat de sindikaten steeds tot kompromissen bereid blijven en een politiek voeren die helemaal in het kapitalis-ties sisteem geïntegreerd is. Nee, we moeten hen ook een alternatief aanbieden, hen konkrete voorstellen doen op het gebied van strijdmiddelen en organisasie. In dit opzicht kunnen wij belangrijke elementen vinden in onze eigen aksies. Er is op dit ogenblik voor de arbeiders geen alternatief voor het sindikaat. Dat blijkt ook in Frankrijk waar veel arbeiders die nochtans overtuigd zijn van de kontrarevolusionaire rol van de CGT (kommunistiese vakbond) toch moeten vaststellen dat het de enige organisasie is die macht heeft.
JdM: Vittorio Rieser, jij was medewerker aan het tijdschrift Quaderni rossi waarvan de redaksie gedurende een aantal jaren een teoretiese en een praktiese aksie heeft gevoerd bij de arbeiders van de Fiat-fabrieken. Hoe is dat gestart en hoe gingen jullie te werk? VR: Het eerste nummer van het tijdschrift verscheen in 1961. Wij waren een groep kameraden die elkaar sedert 1960 hadden gevonden, leden van de kommunistiese of van de sosialistiese partij of ook mensen die nergens aangesloten waren. Wij kozen als werkterrein Fiat omdat daar sedert jaren al geen strijd meer was gevoerd door de arbeiders. Deze toestand werd door kapitalisten en reformisten aangehaald als argument om hun teorie van de integrasie van de arbeidersklasse te staven. Wij hebben gepoogd enquêtes op te stellen, uitgaande van de hipotese dat er diepgaande konflikten waren, dat er een reaksie tegen de onderneming was bij de arbeiders die echter geen georganiseerde uitdrukkingsvorm kon vinden. De verwijdering tussen arbeiders en sindikaten was geen teken van integrasie maar veeleer een teken dat de sindikaten er niet in slaagden met een doeltreffende politieke lijn de bestaande ontevredenheid te bundelen. Wij hebben op deze hipotese gewerkt met de sindikaten, waarbij wij een zekere autonomie van onderzoek behielden. Vanaf 1961 ontdekten wij elementen die onze hipotese bevestigden. Tijdens de nationale staking van 1962, naar aanleiding van de vernieuwing van het kontrakt der metaalbewerkers was er ook bij Fiat gedurende meerdere dagen een zeer sterke deelneming. Op dat ogenblik had de groep van Quaderni rossi zich reeds losgemaakt van de sindikaten. JdM: Maar de sindikaten zijn bijna niet ingeplant bij Fiat. Er zijn slechts lOt.h. gesindikeerden... VR: De sindikaten zijn inderdaad zeer zwak bij Fiat. Dit houdt verband met een offensief van de direksie tijdens de vijftiger jaren. Voordien waren de sindikaten er bijzonder sterk. Maar de direksie is dan overgegaan tot het ontslaan van al de bijzonderste sindikale vertegenwoordigers. Anderzijds had het sindikaat grote fouten begaan, die het trouwens achteraf heeft toegegeven. Onder impuls van de P.C.I. werden grote stakingen gehouden op politieke gronden die niet door de arbeiders werden begrepen maar die gebonden waren aan de taktiek van de P.C.I. op dat ogenblik. Zo heeft het sindikaat een strijdpotensieel verspild dat had kunnen ingezet worden voor objektieven die veel rechtstreekser verbonden waren met de arbeidsvoorwaarden. De politieke zwakheid van het sindikaat en de druk uitgeoefend door het bestuur hebben de sindi-kale organisasie bij Fiat bijna vernietigd. Resultaat: in 1959-60 de jaren toen aanving wat men noemt het italiaanse economies wonder, was Fiat een bedrijf waar de overgrote meerderheid der arbeiders niet bij een organisasie waren aangesloten. Deze toestand duurt voort en heeft altijd de wijze bepaald waarop de strijd bij Fiat zich ontwikkelt; er zijn uitbarstingen met een zeer sterke deelneming en op een hoog peil van politiek bewustzijn, uitbarstingen die vaak zeer geweldig zijn, maar dit tipe van strijd heeft men nog geen duurzame draagkracht kunnen geven door oprichting van een blijvende organisasie. Ook al omdat de sindikaten enerzijds de strijd wel op gang helpen brengen maar hem anderzijds te gelegener tijd afremmen door het afsluiten van kompromissen met de direksie. Vanaf 1962 heeft Quaderni rossi dus een autonome werking bij Fiat. De aansluiting met de arbeiders die gedurende een drietal jaren kan bewerkt worden is beperkt maar volstaat om een vrij gedetailleerde kennis te verwerven van de toestand bij Fiat. Dit is echter onvoldoende om aan een organisasie of een gerichte strijd te kunnen denken. Vanaf 1965-66 ontstaat een nieuwe periode. Wij starten met een arbeidersblad bij Fiat: La voce operaia waarrond een honderdtal arbeiders worden gegroepeerd, die het blad opstellen. Men poogt het blad op het peil van politisering en diskussie te houden die in het bedrijf bestaat, en tracht een kunstmatige politisering te vermijden. Deze periode duurt ongeveer twee jaar tot midden 1967, en is belangrijk als ervaring op het gebied van een basis-organisasie. Maar men voelt de beperkingen aan, die ti-pies zijn voor de werking van groupuscules, zelfs al heeft de groep van Quaderni rossi zich niet bezondigd aan sektair optreden; inderdaad hebben wij vermeden van buitenaf zeer ideologiese probleemstellingen op te dringen, die voor de massa van de arbeiders te abstrakt zijn. Het blad werd op 15.000 eksemplaren getrokken en gratis verdeeld. Op het gebied van oppervlakkige pe-netrasie, dus van propaganda was het doeltreffend. Het blad werd Gelezen en begrepen, en heeft een zekere bewustwording gewekt. Maar dit kon niet in organisasionele werking worden omgezet. JdM: Jullie zijn er niet in geslaagd komitees te vormen? VR: Nee, en dat is niet toevallig. Wij waren er ons trouwens bewust van dat onze mogelijkheden als groepje beperkt waren en het is juist op het ogenblik dat wij een herwaardering van ons werk beraamden dat het studentenfront in beweging kwam. Op dat ogenblik zijn de twee bewegingen op een zekere manier samengestroomd. "Wij hebben dadelijk ingezien dat de studentenbeweging heel nieuwe kenmerken vertoonde: op het ideologies vlak was zij in het begin natuurlijk veel vager, veel meer elementair dan de groupuscules; maar het was toch een sosiale laag die massaal in beweging was gekomen. Deze beweging kon tegenover de arbeidersbeweging staan als een autonome politieke macht. De studenten voerden hun eigen strijd die een steeds belangrijker politieke inslag kreeg en door deze strijd oefenden zij druk uit op het kapi-talisties sisteem. Dit is natuurlijk niet voldoende in het kader van een strategie op lange termijn, om een revolusionaire aksie te ontketenen, maar deze beweging schiep de mogelijkheid van een samengaan van de arbeidersklasse met een reeds bestaande politieke macht. Het autokrities onderzoek van de werking van Quaderni rossi viel samen met een engagement van een aantal mensen van deze groep in de studentenbeweging. Wij hebben besloten de groep op te heffen als groep met autonome organisasie, hoewel het feit dat wij jaren hebben samengewerkt aan de teorie natuurlijk een invloed blijft uitoefenen, zodat die samenwerking ook in de toekomst zal blijven bestaan. Wellicht wordt ook het tijdschrift verder uitgegeven. Terzelf dertijd wisten wij heel goed dat wij het probleem van de verhouding tussen studenten en arbeiders niet te vroeg mochten stellen. De studentenbeweging is vooral ontstaan omdat er problemen waren binnen de school, zodat de militanten zich eerst ook op dit vlak bewogen. Maar in de lente 1968 waren er op hetzelfde ogenblik én een belangrijke strijd van de arbeiders én een bijna noodgedwongen beweging naar buiten uit van de studenten die uit de universiteit waren verjaagd. De militanten van Quaderni rossi namen op dat ogenblik het standpunt in van die studenten die aandrongen op nauwere kontakten met de arbeiders.JdM: Hebben de studenten bij de arbeiders enig resultaat geboekt? VR: De studentenbeweging als massabeweging te Turijn heeft nog geen politieke keuze gedaan. Er is dus nog geen sistematiese aksie op het vlak van de massa naar de arbeiders toe. Een paar keer zijn de studenten in getal opgekomen: bij de stakingen van maart-april toen een tweehonderdtal deelnam aan de stakingspiketten wat niet alleen bijgedragen heeft tot het technies welslagen van de staking maar vooral een merkwaardig politiek feit is geweest daar de arbeiders erover hebben gediskussiëerd, het was trouwens een staking die op hoger peil stond dan die der vorige jaren en die niet alleen gevoerd werd om spesifiek materiële eisen. Een organisasie werd opgericht: de liga studenten-arbeiders, die echter nog niet helemaal geïntegreerd was in de studentenbeweging en als dusdanig nog geen bepaalde opdrachten kreeg. De verhouding tussen deze avant-garde en de massa is nog maar vaag omlijnd. De liga telt nu 100 tot 150 arbeiders en een vijftigtal studenten die nogal geregeld werken. Onder de 150 arbeiders zijn er 30, 40 die zeer aktief zijn, de andere kunnen van tijd tot tijd gekontrakteerd worden. Begin 1969 is bij Fiat door de arbeiders een beslissende slag in huis gehaald. Zij hebben de kontrole veroverd op het arbeidsritme en de kadans van de banden, en op de arbeidsvoorwaarden in het algemeen. Elke poging van het patronaat om de autoriteit van de direksie te herstellen wordt beantwoord met een staking. Bij Pirelli hebben de arbeiders in vrije vergadering de aanvaardbare arbeidskadansen vastgelegd; ze hebben de fabriek van boven tot onder gereorganiseerd en doen haar draaien volgens de eigen kriteria, zonder inmenging van kaders of meestergasten. Te Valdagno tenslotte bezetten 4.000 arbeidsters, gesteund door studenten en scholieren wekenlang de weverij Marzotto om de eis van vertraging van het arbeidsritme en kontrole door de arbeiders op de werkvoorwaarden kracht bij te zetten. Le nouvel observateur, 17 februari 1969. JdM: Konkreet nu. Over welke feiten en toestanden kunnen de studenten die vanuit een massa-beweging naar de arbeiders toe gaan, bij de eerste kontakten met de arbeiders praten?VR: Ik denk dat men de tema's die voortsproten uit de studentenbeweging nog onvoldoende heeft gebruikt. De dialoog tussen studenten en arbeiders op het politieke vlak werd vooral rond twee onderwerpen gekonsentreerd. Enerzijds de afwijzing van de bureaukrasie, dus de eis van de demokrasie vertrekkend van de basis. Hierbij ging men dus uit van de ervaring van de studentenbeweging met haar organisasie door algemene vergaderingen en werkgroepen en haar weigering een gesentraliseerd direksieorgaan in te stellen. Anderzijds de strijd tegen het autoritarisme; men heeft parallellen getrokken tussen het autoritarisme in de fabriek en in de school. Ik geloof dat men zekere analises van de school op een meer spesifleke manier kan aanwenden dan ze door de studentenbeweging tijdens haar eerste jaar van strijd werden ontwikkeld. Zo de analises van de funksie van de school in de samenleving als instrument van so-siale seleksie, van hiërarchisasie, van ideologiese manipulasie, van vorming van een zekere konsen-sus in de samenleving. Dit zijn tema's die niet alleen op het algemeen politiek vlak zeer belangrijk zijn maar waaruit men ook gevolgen kan trekken voor de arbeiders. Bv. Uit de weigering van seleksie en hiërarchisasie kan men een kritiese analise afleiden van loonverschillen en inkomstverschillen, die tans door iedereen aanvaard worden. Men aanvaardt dat zekere tipes van arbeid een hoger loon opbrengen dan andere. Men aanvaardt een zekere diffe-rentiasie van de salarissen als een bijna natuurlijk feit. Het feit dat de studenten een kritiek hebben ontwikkeld van de ekonomiese en sosiale hiërarchisasie in de samenleving zou hen toelaten een diskussie aan te vatten op dit vlak. Er is dus een dringend probleem: de studentenbeweging moet opnieuw haar politieke ervaring onder de loep nemen en nagaan welke de elementen zijn die geldingskracht behouden op een algemener vlak. De studentenbeweging werd vaak op een vrij summiere wijze ontwikkeld: een algemene kritiek van de samenleving, uitgaande van de funksie van de school in deze samenleving. De beweging heeft op een zeer onvoldoende wijze dit soort kritiek overgemaakt aan de arbeidersklasse. Men moet instrumenten vinden. Niet alleen diskussie rechtstreeks met de arbeiders, maar dagbladen verspreid in de stad of in de fabriek die niet alleen zouden handelen over de dagelijkse ervaringen van de arbeiders maar ook de ervaring van de studentenbeweging zouden overdragen.
JdM: Jean-Louis Peninou, hoe zie jij de rol van de avant-garde der studenten? Marcuse stelt de studenten de enige avant-garde gaan vormen en de enigen zijn die nog een revolutionaire gisting teweeg kunnen brengen. Hoe denk je daarover? Hecht jij hetzelfde belang als bv, Mandel aan studenten avant-garde?JLP: De analises van Marcuse en Mandel mag men natuurlijk niet op eenzelfde vlak plaatsen. Mandel is nogal streng marxist. Het is wel zo dat ze over die kwestie van avant-garde ogenschijnlijk gelijklopende opvattingen hebben. Marcuse ontkent de revolu-sionaire rol van de arbeidersklasse die volgens hem helemaal in het kapitalisties sisteem is geïntegreerd. Hij zegt dat de enige bevolkingslagen die revolusionair kunnen zijn de zogeheten marginale lagen zijn. In Frankrijk bv. wil dat zeggen de ingeweken arbeiders die niet uitgebuit maar uitgeperst worden, de studenten en in ruime mate de jongeren. Ik geloof dat Marcuse een grandioze vergissing begaat; de meibeweging heeft trouwens aangetoond dat hij zich vergist: het zijn tenslotte de arbeiders geweest die de beslissende rol hebben gespeeld. Zij hebben de algemene staking gevoerd, zij hebben de kwestie van de macht gesteld, door de fabrieken te bezetten, en dus in een veel konkreter term dan de studentenbetogingen. Marcuse verwart mijns inziens de aanleg om een snelle, bijna spontane revolte uit te lokken, om als ontsteking te dienen, met de kracht om de motor van een revolusie te zijn. Mandel spreekt van de studenten als nieuwe avant-garde. Wat wil dat zeggen? Als hij bedoelt dat de studenten het vinnigst vechten tegen het kapitalisme in Europa, dan is het duidelijk dat hij gelijk heeft; dat is een banale vaststelling. Daar moet je geen teoretikus voor zijn, het volstaat een goed joernalist te zijn. Indien hij bedoelt dat de studenten de revolusie en de arbeiders zullen leiden, dan is dat vals. Dan begaat hij dezelfde fout als Marcuse. Dan verwart hij een milieu dat spesifleke redenen tot revolte heeft en dat luidruchtig zijn onbehagen uit, en een milieu dat door zijn interne strukturen, de organiese kracht zou bezitten om de ware motor te zijn die de revolusie naar haar bestemming kan leiden. Het is de arbeidersklasse die tenslotte de revolusie kan maken. Zij kan de produksie stilleggen, de macht nemen in de fabrieken. De studenten kunnen alleen niets uitrichten. Je hoeft maar naar het dramaties voorbeeld van Meksiko te kijken. Ze zijn daar nog verder gegaan in de gewelddadige strijd dan wij- Zij hebben zich met geweren gewapend, zij hebben tienduizenden studenten op straat gebracht en zij zijn machteloos gebleken omdat niets beweegt in de arbeidersklasse en in de boerenstand van Meksiko. En de wortels van de macht bevinden zich in de produksiekrachten, in de produksieverhoudingen. Ik weet dat Mandel zijn analise steunt op een andere meer teoretiese stelling die luidt dat de wetenschap een steeds belangrijker rol speelt in het produksieproces. Dat is niet nieuw, Marx heeft dat al gezegd, Mandel heeft dat wat opgepoetst en aangepast. Maar hij zegt 'wetenschap is gelijk aan studenten' en daar is hij verkeerd. De studenten zijn niet de dragers van de wetenschap in het produksieproses. Dat zijn de technisi, de geschoolde arbeiders, de ingenieurs, mensen die werkelijk de wetenschap inkarneren in het produksieproses. JdM: Men is nu al ruim honderd jaar bezig met het verspreiden van de sosialistiese idee en als je me nu zegt dat de arbeiders nog steeds niet klassebewust zijn en nog steeds slechts spontaan de dingen aanvoelen dan is dat toch wel weinig hoopgevend met het oog op een machtsovername. G&M: Dat is alweer een metafisiese opwerping. De geschiedenis gaat niet lijnrecht vooruit. Het kapitalisme is ontstaan op het einde van de vijftiende eeuw. Het heeft vier eeuwen geduurd voor het zijn hoogtepunt kende in Engeland. We zijn nu een eeuw na het hoogtepunt Dus wanneer we spreken over feodaliteit, kapitalisme, sosia-lisme dan spreken we in periodes van 500 jaar. Sedert 100 jaar is men aan een sosialistiese beweging bezig in Europa en in de rest van de wereld. Dat gaat met ebbe en vloed. Het is een idealistiese opvatting dat het klassebewustzijn iets zou zijn waarvan men eerst een beetje heeft, dat aangroeit. Bv. de arbeiders hadden een beetje klassebewustzijn op het einde van de negentiende eeuw en het groeide dan aan. Zo gaat dat natuurlijk niet. Klassebewustzijn moet telkens opnieuw gedefinieerd worden. Het wordt gemeten naar de mogelijkheid van de arbeiders om te reageren op de tegenstrever. Die mogelijkheden om te reageren op de aanvallen van de burgerij hangen van veel faktoren af. O.m. van de manier waarop de arbeiders zich in een partij kunnen verenigen. En van de manier waarop die partij zich ontwikkelt. We hebben gezien hoe de laatste vijftig jaar in Europa alle partijen de arbeidersklasse verraden hebben. De mogelijkheden van het proletariaat om als klasse te reageren zijn achteruitgegaan. Konkreet Duitsland. Omstreeks 1900 was het duitse proletariaat het best georganiseerde en het meest bewuste. Dan kwam de eerste wereldoorlog, voor de kapitalisten een oplossing voor hun moeilijkheden. Op het einde van die wereldoorlog hebben de kapitalisten in Duitsland tienduizenden proletariërs uitgeroeid. Al het talent, al de leiders van de arbeidersklasse die het best was georganiseerd zijn uitgeroeid. Gevolg: totaal debècle van de arbeidsbeweging in Duitsland. Verder gevolg: de opkomst van Hitler. De laatste resten worden uitgeroeid. Dus 50 jaar up: tussen 1870 en 1919, en dan vijftig jaar down, tot 1960. Maar nu maak je weer overal de opkomst van de socialistiese beweging mee. Waarom? De kontradiksies zijn dezelfde gebleven. Al heeft het kapitalisme de bovenhand gehaald, zijn problemen heeft het nog niet opgelost. JdM: Wolfgang Lefèvre, bestaat er bij de duitse arbeidersklasse nog wel een revolusionair bewustzijn? Is zij niet geïntegreerd in de welvaartstaat? WL: De welstand ligt voor de westduitse arbeider niet zoveel hoger dan voor de franse of noord-italiaanse. Er is zowat gemiddeld een verschil van dertig pfennig uurloon ten voordele van de duitse arbeider, maar daar ligt de uitleg niet voor het lager revolusionair bewustzijn van de duitse arbeidersklasse. Nu moet je met de term integrasie opletten. Dat de arbeiderspartijen geïntegreerd zijn betekent nog niet dat de arbeiders geïntegreerd zijn. De arbeidersbeweging heeft in Duitsland net als in Frankrijk of Engeland, dezelfde integrerende funksie en reformistiese praksis. Om uit te leggen waarom de duitse arbeider makker is dan zijn europese kollega's moet men naar historiese elementen teruggrijpen.Beginnen we bij de Tweede Internasionale die radikale taal verkocht, maar een reformistiese praktijk voerde. Dit kwam tot uiting bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog: de duitse sosialisten stemden de oorlogskredieten. Na de eerste wereldoorlog werden in heel Europa kommunistiese partijen uitgebouwd volgens le-ninisties model. In Duitsland kwamen de Spartakisten op, onder leiding van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, die na de mislukte arbeidersopstand in 1919 vermoord werden. Er ontstond een splitsing in de arbeidersbeweging. De SPD werd vanaf 1923 de belangrijkste partij, maar maakte veel fouten. Ze liet toe dat de Fransen het Roergebied bezetten en de arbeiders uiteen-sloegen en ook in Thuringen liet men de Pruisen een arbeidersopstand neerslaan. Van 1924 tot 1928 heerste een relatieve welstand. De arbeiderspartij werd steeds bureaukratieser en minder demokraties gestruktureerd. In 1932 waren de sosiaal-demokra-ten en kommunisten niet in staat de fasisten te verslaan. De eerste fasistiese maatregelen waren niet tegen de joden maar tegen de sindikaten gericht. De sindikale beweging werd door de fasisten omgebogen tot een korporatisties stelsel. De arbeidersbeweging is zo van de ene nederlaag naar de andere gemarcheerd. In 1945 was er een goede start. Onze kapitalisten zaten in Zuid-Amerika waar ze met hun kapitaal waren gevlucht. Omdat er moest geproduseerd worden hebben de arbeiders zelf de bedrijven op gang gebracht. Maar dan hebben Amerikanen en Russen het werk van de nazi's voltooid door deportasie van arbeiders. Sindikaten en partijen werden door de Amerikanen geflnansieerd en kozen de zijde van het groot kapitaal dat zich weer in zijn fabrieken installeerde.Vanaf 1950 gebeurt het Wirtschaftswunder. Er is een groot overschot aan arbeidskrachten door de evakuasie of de vlucht van miljoenen uit het gebied over de Oder-Neisse en uit de DDR. Dit laat de kapitalisten toe lage lonen uit te betalen, terwijl de sindikaten slechts één oogmerk hebben: iedereen aan het werk. Daarom stellen zij dan ook geen looneisen. Zo raakt de duitse eko-nomie in een gunstige konkurrensièle posisie. Tijdens deze periode hebben de sindikaten dus geen enkele strijdbare praktijk gevoerd. Toen alle arbeiders werk hadden gevonden, moest men van extensieve naar intensieve uitbuiting van de arbeidskrachten overgaan. De toenemende opeenhoping van kapitaal beruste tot dan toe op het toenemend in gebruik nemen van de vrijgebleven arbeiders. Nu alle arbeiders aan 't werk waren moest men, om meer winsten uit hun arbeidskracht te trekken, de uitbuiting intenser maken. Daarom schakelde men over op een meer technologiese produksiebasis. Voor deze omschakeling waren de sindikaten zowaar de handlangers van de kapitalisten. Technologie betekende ook een grotere nood aan spesialisten die de produksie in de fabrieken kunnen organiseren. En daar hebben we meteen de grondslag voor de moderne hervormingsplannen.JdM: Ik ben zo vrij je tegen te spreken als je zegt dat het kapitalisme zijn hoogtepunt kende honderd jaar geleden. Ik zie het zo: de onmogelijkheid om een arbeidersbeweging te organiseren voor werkelijk revolusionaire doeleinden, het 'verraad' van alle socialistiese partijen in het Westen vindt juist zijn uitleg in het feit dat het kapitalisme steeds sterker wordt. Het kapitalisme staat nu op zijn hoogtepunt, heeft nu ter beschikking een enorme technologiese kennis, is meer verfijnd, is veel beter en indringender georganiseerd. G&M: Dit soort opmerkingen is al gemaakt in de jaren negentig door Bernstein, de eerste revisionist. Hij zei: we hebben gedacht dat het kapitalisme krisissen ging doormaken, wel de laatste krisis in 1870 - is al twintig jaar voorbij. Besluit: het kapitalisme is in staat zijn eigen kontradiksies op te lossen. Gevolg: enorme strijd binnen de revolusionaire beweging, en splitsing. Verder gevolg: wanneer de wereldoorlog uitbreekt, met een summum van geweld voortspruitend uit een summum aan kontradiksies is het proletariaat er niet op voorbereid. Waarom? De helft van de mensen had het perspektief van zo'n krisis verwaarloosd, en had de mening verkondigd dat het kapitalisme zijn eigen krisissen kan overwinnen. Op het huidig ogenblik zie je presies hetzelfde. Een aantal mensen gaan voort op uitwendige dingen en zeggen: 'het kapitalisme is nog nooit sterker geweest, de mensen zijn geïntegreerd.' Als men zo door redeneert dan zal men niet voorbereid zijn op de krisissen die het kapitalisme uiteen zullen scheuren in de komende tien, twintig jaar. Je moet alleen maar kijken wat het laatste jaar is gebeurd, in dat technologies zo volmaakte kapitalisme. Amerika heeft nog nooit zoveel geweld gekend, moet tienduizenden opstandige negers van straat ruimen. Massa-uitbarstingen van het proletariaat in Frankrijk en Italië, met twee keer tien miljoen mensen. Monetaire krisis, dat wil zeggen dat de kapitalisten niet eens meer in staat zijn om de bezitsverhoudingen onderling op een serieuze manier te regelen. Die monetaire krisis is verre van opgelost. Het begint pas. Wat is er bv. met Frankrijk gebeurd? De Gaulle heeft goud opgepot. Maar de franse monopolisten denken dat de situasie in Frankrijk niet zo gunstig zit. Ze denken dat ze in Duitsland meer winst kunnen maken dan in Frankrijk. Ze gaan dus daar waar ze maksimum winst kunnen halen. Wat zou hen tegenhouden? Vanaf mei worden dus miljarden en miljarden van dat opgepotte goud uit Frankrijk weggezogen. Gevolg: krisis in Frankrijk en Engeland en gevaar dat hij op de dollar overslaat.Er zijn de gekende kontradiksies tussen europese en amerikaanse kapitalisten, en dan tussen de europese kapitalisten onderling, franse en duitse bv.JdM: Allemaal goed, maar welk soort krisis zie je daar uit voortvloeien, toch geen oorlog? We gaan in Europa naar een toestand met een toplaag die amerikaanse belangen vertegenwoordigd, zoals dat al gedeeltelijk het geval is, maar dan heb je altijd nog geen krisis...G&M: Je mag niet uitsluitend ekonomies denken. Er is ook het politiek terrein. De politiek is nooit een perfekte weerspiegeling van de ekonomie. De politieke druk die uitgaat van de nasionale bedrijven kan zo sterk zijn dat er konflikten met de amerikaanse machtsgroepen optreden.Verlies niet uit het oog dat de Amerikanen een steeds grotere greep krijgen op onze ekonomie. Ze hebben reeds 70 t.h. van de moderne industrietakken van ons land in handen en 40 t.h. van de voedingsnijverheid. De belgiese en europese kapitaalgroepen voelen hun winsten aangetast. De kleine en middelgrote bedrijven worden verplet. Nu is de fraksie van de burgerij die de politiek leidt een heel andere dan de fraksie die de ekonomie leidt. Enige koördinasie onder de kapitalisten is daarom onmogelijk. De enen scharen zich wellicht aan de zijde van de amerikaanse machtsgroepen, maar de anderen houden aan nasionale en europese belangen vast.Het is een gevecht van allen tegen allen, dat de krisissen meebrengt naarmate de bourgeoisie door krisissen wordt uiteengescheurd stijgt haar angst voor het steeds dreigende proletariaat. Dan kan zij een uitweg vinden in een fasisties regime zoals in Griekenland. Maar daardoor krijgt ze een groter aantal tegenstrevers. De strijd gaat met ebbe en vloed. Tot het proletariaat een juiste politieke lijn heeft uitgewerkt, zodat de grote massa van het volk kan voortgestuwd worden naar de bevrijding van het juk van het kapitaal. JdM: Men kan ook rustig de hipotese formuleren dat de welvaart zal blijven stijgen, dat de arbeidsvoorwaarden menselijker worden, kortom dat we stilaan een maatschappij naar amerikaans patroon krijgen, met werknemers die geen enkele revolusionaire ambisie hebben en die het juk te zacht vinden om het af te werpen. De levensstandaard is merkelijk gestegen, maar hij heeft de sociale verhoudingen en de betrekkingen tussen de verscheidene lagen van de bevolking niet menselijker gemaakt; onder de voorwaarden van de snelle groei van de arbeidsbekwaamheid sluiten hogere lonen de uitbuiting niet uit, maar lopen integendeel parallel met de verhoging van de eksploitasie (in zover wij onder uitbuiting de toeë igening van de onbetaalde meerwaarde verstaan). Markovic, Michailo: Möglichkeiten einer radikalen Humanisierung der Industriekultur, Suhrkamp, Frankfurt-am-Main, 1968.G&M: In deze hipotese wordt als een vast gegeven beschouwd dat de kapitalisten hun buit gaan verdelen over Amerika en West-Europa. Maar men moet er rekening mee houden dat de V.S. veel van hun rijkdom halen uit de plundering van de derde wereld. Europa kan dus die 'rijkdom' niet bereiken omdat men de derde wereld toch niet twee keer kan uitbuiten. Als de V.S. de derde wereld verliezen stuiken zij in elkaar. Japan is bezig de amerikaanse markten in Zuidoostazië aan te vreten. Duits land wil een deel van de zuidamerikaanse koek. Ondertussen is de derde wereld aan 't ontwaken. De massa's hebben begrepen dat de dekolonisasie alleen voordeel heeft opgeleverd voor de burokratiese elite. Overal volgt men het Chinese, Cubaanse en Vietnamese voorbeeld van de volksbevrijdingsoorlog. De Arabieren beginnen in te zien dat de strijd tegen het israelies kolonialisme en de V.S.-heerschappij over de petroleum moet samengaan met hun strijd tegen hun eigen burgerij, met haar kopstukken zoals Nasser en Hoessein, die hen verkopen aan de petroleumfirma's.Zuid-Amerika, Afrika, Azië: het is één kruitvat. Het belangrijkste wat sinds de tweede wereldoorlog is gebeurd is de overwinning van de Vietnamezen op het V.S.-leger. Wat is hier zo belangrijk? Het feit dat de meest moderne technologie niet is opgewassen tegen het volk wanneer de arbeiders en de boeren werkelijk de strijd aandurven. Dat is van fenomenale betekenis. Daarom moeten pers en tv de overwinning van de Vietnamezen vervalsen. Maar het is niet tegen te houden: in Amerika zelf hebben intellektuelen, soldaten en negers boeken geschreven over de volkerenmoord in Vietnam, over de nederlaag van het meest moderne leger, over de onoverwinnelijke kracht van de arbeiders en de boeren. Stel je voor wat het zou betekenen, wanneer de arbeiders uit het "Westen deze les assimileerden: de meest moderne technologiese tegenstrever kan vernietigd worden wanneer de werkende mensen in zichzelf geloven, zich organiseren en de strijd aandurven! JdM: Maar je kunt die lijn niet zomaar doortrekken van Vietnam naar hier. De Aziaten hebben heel andere opvattingen over leven en dood; daar komt voor de Vietnamezen bij dat ze nu al dertig jaar voortdurend in oorlogstoestand leven; tenslotte ze hebben niets te verliezen want ze zijn arm, terwijl de werkende mensen in het "Westen die eindelijk hun auto, hun tv, misschien hun eigen huis hebben veroverd, dit bezit niet in de weegschaal willen werpen. En tenslotte: wij worden niet militair aangevallen. G&M: Je mag de voorwaarden waaronder de strijd van het volk gebeurt, niet verwarren met de fundamentele doelstellingen van die strijd. Het fundamentele doel waarvoor wordt gevochten in een vietnamees gehucht en in een vlaamse fabriek, is hetzelfde: de werkende mensen willen zich bevrijden van de diktatuur van de uitbuiting en willen dat de maatschappij naar hun belangen wordt geboetseerd. De voorwaarden waaronder dit gebeurt, zijn natuurlijk totaal anders: wij hebben grote konsentrasies van arbeiders in de fabrieken, een hoog nivo van technisiteit, een algemene basis-kennis bij de massa, een dicht net van kommunikasie. Onze revolusie zal van een ander materieel nivo vertrekken, andere vormen aannemen. De voorwaarden zijn het eerste waar je op botst, maar dit is niet fundamenteel. Je spreekt bevoorbeeld over het 'bezit' van onze arbeiders... Maar ook in Vietnam was er een probleem met het 'bezit'! De boeren wilden hun eigen stukje grond in privee-bezit. Het heeft jaren van geduldige overtuiging en praktijk gekost, om het inzicht te doen groeien dat dit soort 'bezit' de volledige onderwerping en onderdrukking meebrengt. We moeten gedaan maken met de valse en bedrieglijke voorstelling dat de voorwaarden in Vietnam zoveel 'gunstiger' waren. Versnipperde boerenstand, bijna geen industrie, eeuwenlange heerschappij van de adel, vrijwel geen kommunikasie en informasie... Bij ons zijn de ob-jektieve, materiële voorwaarden voor een maatschappij-in-handen-van-de-werkende-mensen, véél verder gevorderd. In deze situasie kunnen we van de Vietnamezen erg veel leren. 'Men moet durven vechten' en 'men leert de oorlog te voeren, terwijl men oorlog voert'. Dit zijn twee belangrijke lessen die onze arbeiders van de Vietnamezen kunnen leren. De italiaanse arbeiders, die doen dat! Bij Fiat, Olivetti, Pirelli breken dagelijks wilde stakingen uit. In de fabriek kiezen de arbeiders hun afgevaardigden die de eisen aan de patroon voorleggen: steeds konkrete eisen die de macht van het kapitaal grondig aantasten. Men weigert aan het opgelegde ritme te werken. Men eist dat een ontslagen arbeider opnieuw wordt aangenomen. Men eist de afschaffing van kontroleurs en van dwangsistemen... Men heeft de vrijgestelden van de sindikaten op bepaalde plaatsen afgeschaft: men houdt algemene vergaderingen in de fabriek en kiest een aantal arbeiders voor deze taken. Die arbeiders kunnen steeds vervangen worden. Dat is het: durven vechten en zo leren vechten. Wat nu de militaire aanvallen betreft: de oorlog is niets anders dan de voortzetting van de politieke strijd met andere middelen. Wanneer het kapitaal in zijn strijd met de arbeiders, nederlagen lijdt, dan grijpt het naar andere middelen: naar geweren, tanks en napalm. Dat was zo in Vietnam. Dat is zo in de Nato-landen Griekenland en Portugal, en in Spanje.Dat zal weldra zo zijn in Italië. En dat zal ook het Nato-land België te beurt vallen wanneer de arbeiders, bedienden, boeren, kleine zelfstandigen, intellektuelen en studenten hun strijd tegen de belgiese en amerikaanse monopolies verderzetten. JdM: De diskussie is op dit ogenblik tussen ons toegespitst op de vraag of het volk iets voelt, kan of zal voelen voor omverwerping van het vigerende sisteem. Dan stel ik dit: binnen afzienbare tijd kennen we volgens diverse prognoses een werkweek van pakweg 32 uren. Laten we volgende hipotese onderzoeken: op dat ogenblik zijn de konflikten die uit arbeidsvoorwaarden voortspruiten niet meer zo bepalend voor de houding en opvattingen van de arbeiders. Deze konflikten zullen gemakkelijker verdragen worden als men ook de mogelijkheid krijgt zich een eigen leven op te bouwen tijdens de vrije tijd. G&M: Wat je nu vertelt is een hipotese van een intellektueel, een hipotese zoals minister Van Mechelen of provo Van Duyn er maken, volstrekt buiten de posisie van de arbeiders en volstrekt buiten de posisie van de moderne kapitalisten. Het is zeer mooi om te zeggen binnen afzienbare tijd zullen we een 32-urenweek kennen maar is op dit ogenblik geen enkele aanduiding dat de leiders van de intemasionale bedrijven - want met die moeten we rekening houden en alleen met die - er binnen de eerstvolgende dertig jaar zullen toe besluiten de arbeidsweek tot 32 uren te herleiden. Er heeft zich nog geen enkel objektief feit voorgedaan dat ons tot deze opvatting zou kunnen leiden. Na de algemene staking van 1936 dwongen de arbeiders de 40-urenweek af. De akkoorden van Grenelle, na de staking van mei-juni 1968, voorzien voor 1970 de 46-urenweek. Zo'n opvatting is dus slechts een ideologie, een wapen dat nu een effekt heeft. Wat is immers de funksie van zo'n opvatting als de 32-urenweek, nu in 1968? Zulke opvatting leidt tot niets anders dan tot het verzwakken van de strijd, het niet meer serieus onder ogen nemen van de konkrete huidige situasie, het niet meer konkreet onderzoeken van de klasseposisies nu, het verwaarlozen van de organisasie, van de klassestrijd, van de vraag naar de macht in de maatschappij. Zo'n voorstelling is dus kontra-revolusionair omdat ze presies afhoudt van de vragen die op dit ogenblik moeten gesteld worden.JdM: Ik moet overigens toegeven dat rasionalisering van de bedrijven tans nog niet tot instelling van de beschaving van de vrije tijd blijkt te leiden maar tot werkloosheid aan de ene en maksimale eksploitasie van de overblijvende arbeidsplaatsen aan de andere kant.G&M: Het perspektief van de beschaving van de vrije tijd is een soort opium voor het volk. Als je bedrijfstakken ziet die voor de Nasa werken in de Verenigde Staten, daar heb je een organisasie van de automatisering zoals die misschien over vijftien jaar zal doorgevoerd zijn in de doorsnee-produksie. Daar zou je dus al dat soort vrijetijdsbesteding en dat soort minimum arbeid moeten zien. Toch stel je vast dat ook in die ondernemingen veertig tot vijfenveertig uren gewerkt wordt. In Frankrijk zijn er op dit ogenblik zeshonderdduizend werklozen, de mensen werken zesenveertig uren en maken bijna allemaal een hele reeks overuren; twee arbeiders werken samen soms 120 uur per week; een rasioneel kapitalisme zou er kunnen toe besluiten drie arbeiders gedurende veertig uren te laten werken in plaats van twee gedurende zestig uren, zodat die zeshonderdduizend werklozen ook werk hebben en op een behoorlijke manier kunnen leven. Dat soort zorg om vrije tijd en om de menselijke situasie is nergens een wet van het kapitalisme. Het is pas wanneer de kapitalisten het maksimum halen uit al de arbeiders die na automatisering overblijven, dat ze het kunnen halen tegen hun konkurrent. Het perspektief van een maatschappij waar zal geproduseerd worden in funksie van de noden en waar dus het werk rasioneel over de mensen zal verdeeld worden zodat voor iedereen behoorlijk vrije tijd overblijft, veronderstelt het verwerpen van winstmaksimering. JdM: Daarbij komt dat voor het kapitalisme weinig interessant is om drie mensen werk te geven waar twee kunnen volstaan. Als men het loon voor een taak van 120 uren per week over drie arbeiders moet spreiden in plaats van over twee, zullen deze drie in een lagere inkomstenklasse vallen. Ze komen niet meer in aanmerking voor een aantal vormen van komsumpsie, zoals allerlei elektries spul. Om nu even te resumeren: jij gelooft dus dat de arbeidersklasse nog altijd in potensie revolusionair is. Maar zelfs indien dit waar is staat de revolusie nog voor volgende hinderpaal: De macht der spesialisten wordt steeds groter.De toenemende verwetenschappelijking en burokratisering van het maatschappelijk leven voert tot het expertendom van weinigen en de inkompe-tensie van de meerderheid; dit voert op zijn beurt in de gegeven maatschappelijke verhoudingen tot depolitisering van het bewustzijn. Horn, Klaus: Über den Zusammenhang zwischen Angst und politischer Apathie, Suhrkamp, Frankfurt-am-Main, 1968. G&M: In dat vlak hebben de intellektuelen in een revolusionaire partij hun rol te spelen. Een revolusionaire partij steunt op twee peilers. De eerste is de ob-jektieve situasie van onderdrukking van de massa. Maar een partij is niet revolusionair als ze alleen op de massa steunt. Ze wordt het pas in de mate dat er intellektuelen bij zijn die de belangen van de arbeiders gaan verdedigen. Er zijn dus intellektuelen nodig voor een revolusionaire partij, die net zoveel weten als de specialisten, die hun kennis en hun geleerdheid niet langer in dienst willen stellen van het kapitaal maar met die geleerdheid gaan werken samen met en voor de arbeiders, die de knepen die men hen geleerd heeft willen gebruiken voor de ontvoogdmg van de arbeiders. JdM: Heb je geen idealistiese opvattingen over de intellektueel? Sommigen onder hen, zoals de revolusionaire studenten in het Westen zetten zich af tegen de heersende verhoudingen. Men kan zeggen dat zij hun welstand als een gegeven aanvaarden, en nu naar iets anders willen streven. Men ziet evenwel in de Oostlanden dat de intellektuelen die zich tegen het heersende stelsel afzetten, de strekkingen Liebermann, Ota Sik, liberaliserend zijn. De persoonlijke geldingsdrang komt weer meer primair te staan in het winstmotief; dat zie je ook bij de jeugd uit het Oostblok, de revolusie kan hen geen barst schelen, maar westerse mode en beat en welvaart zijn hun droom. Nu is de vraag: is er niet altijd die hang naar een tegengewicht, zodat in een maatschappij die helemaal op kollektief belang zou zijn gericht de mensen weer meer naar persoonlijk bezit, persoonlijke gelding en zelfs persoonlijke macht zullen gaan streven. G&M: Over de intellektuelen wil ik eerst het volgende zeggen: er zijn er op dit ogenblik veel die afgestudeerd zijn en die geen plaats krijgen, die op het droge komen te staan, die geen plaats vinden die past bij hun opleiding, duizenden per jaar. Die geen sukses kunnen halen in deze maatschappij en ergens een postje moeten opscharrelen waar ze wat povere senten verdienen. Er is een heel potensieel van intellektuelen in het Westen op dit ogenblik, die door het feit dat ze zelf in een benarde posisie komen te staan, gaan denken aan een alternatief. Het zijn die intellektuelen die geen karrière kunnen maken samen met die intellektuelen die het doorhebben dat ze misbruikt worden door de kapitalisten, het zijn die twee groepen die zich in een revolusionaire partij aan de kant van de arbeiders kunnen scharen. Het is dus helemaal niet utopies op dit ogenblik. Over het algemeen stelt men het zo voor dat de landen van het Oostblok op een juiste manier naar het socialisme aan het groeien waren maar dat men op een bepaald ogenblik weer tendenzen heeft gehad naar persoonlijk bezit. Die voorstelling moet men vernietigen. Men heeft in alle landen van het Oostblok over een afstand van twintig jaar een burokratiese kaste die helemaal niets te maken heeft met sosia-lisme en die niets te maken heeft met de arbeidersklasse. Een kaste die op een zwakkere manier dan onze kapitalistiese klasse toch weer een naar het kapitalisme neigende kategorie was; een geprivilegieerde groep die alle voordelen had: geestelijke, materiële, het politieke beleid, het kulturele beleid, die alle beslissingen in handen heeft. Je staat daar in Tsjechoslowakije, in Roemenië met een groep die de macht heeft en die helemaal niet samen met de arbeiders, in het belang van de arbeiders aan een nieuwe maatschappij werkt. Het is normaal dat zoiets barst. En de barsten lopen naar twee kanten uit: enerzijds individuen die door hebben dat men in het Oostblok niet zoveel kan profiteren als in het Westen; iemand die direkteur is van een tsjechiese fabriek kan niet zoveel profiteren als een fabrieksdirekteur bij ons. En het zou voor hem een vooruitgang zijn indien hij langs liberalisering om een posisie kon krijgen die gelijkaardig zou zijn met die van de westerse direkteur. Maar er zijn terzelfdertijd in het Oostblok - maar dat valt minder op en daar wordt minder reklame voor gemaakt - bewegingen die bewust zijn van het feit dat het sosialisme dat men daar heeft, totaal vervallen is, rot is tot in de wortel, dat men geen enkel kontakt meer heeft met de arbeiders, dat het belang van de arbeiders niet meer sentraal staat. En zo zijn er in Tsjechoslowakije en in Polen revolu-sionaire partijen ontstaan die de macht van de regerende groep willen breken en weer aanknopen met de revolusionaire tradisie. Zo werd in 1965 in Polen een nieuwe partij opgericht. Die is natuurlijk verboden, de helft van de leden gaat in de bak. De publikasies zijn verboden, maar je hebt daar dus een revolusionaire beweging in het Oostblok die eigenlijk dezelfde weg opgaat als onze bewegingen in West-Europa.JdM: Stellen we even dat een of andere krisistoestand inderdaad op zeker ogenblik leidt tot machtsovername van de arbeidersklasse. Wat dan met de rest van de bevolking, handelaars, vrije beroepen, de vele bedienden en kaders die eerder bij de burgerij aanleunen? Er is nog nooit een sosialisties regime door de overgangsperiode geraakt tijdens dewelke de tegenstelling tussen de klassen van de bevolking zouden dienen opgeheven te worden. G&M: De middenklassen zijn op elk ogenblik bedreigd in het kapitalisme. Ze zijn nooit zeker van hun posisie. Ze kunnen steeds verplet worden onder de toenemende machtsontplooiing van de monopolies. Je stelt dat de middenklassen eerder aansluiten bij de burgerij. Wat bedoel je daarmee? Dat ze een wit hemd en een das dragen? Sluit een bediende aan bij het sisteem van denken, van organiseren, van machtskonsentrasies van de internasionale monopolies? Niet in het minst. Met konkrete mensen, een bediende, een kleine handelaar, die zich in een labiele toestand weten, moet men rekening houden als men over een revolusie spreekt. Op zo'n konkrete mensen moet de machtsovername van de arbeidersklasse inwerken. Op het ogenblik dat men begint aan een nieuwe organisasie van de maatschappij, ten dienste van de werkende mensen, kunnen de middenklassen ook een oplossing vinden voor hun problemen, die nu onduidelijk zijn. Ze kunnen inzien dat voor algemene maatschappijbelangen en op lange termijn hun belangen eigenlijk samenvallen met die van het proletariaat. Als bediende en kleine zelfstandige behoort men tenslotte ook tot de werkende mensen. Hun posisie sluit aan bij de arbeidersklasse, veel meer dan bij de internasionale monopolies. JdM: Meteen zijn we over het stadium na de revolusie aan het praten. Dan rijst de vraag: hoe moet de alternatief-maatschappij er uit zien? Om er nog maar eens Marcuse bij te slepen, hij beschrijft ze als een samenleving waar wat hij noemt de vitale behoeften bevredigd zullen worden. Deze behoeften bestaan tans niet, worden niet als vitaal aangevoeld. Het zijn de biologiese behoefte aan vrede, behoefte aan rust, aan eenzaamheid, aan een private sfeer, aan schoonheid, aan een geluk dat men niet moet verdienen. Nu wordt het leven beheerst door andere kunstmatige aangekweekte behoeften, aan winst, rendement, kon-formiteit, struggle for life, kompetisie; hoe reageren jullie op zo'n zienswijze? G&M: Een opvatting van die als Marcuse dat noemen we nu tipies van burgerlijke opvatting. Zij redeneert perfekt boven de klassestrijd. Het is de redenering van het individu Marcuse dat goed volgevreten in zijn hoogleraarsstoel zit in een universiteit in Amerika. Heel die beschouwing die vertrekt eigenlijk vanuit de welgedane posisie van het individu Marcuse dat zijn eigen individuele situasie uitbreidt tot die van de hele maatschappij. Maar ze vertrekt helemaal niet vanuit de reële tegenstellingen van de klassen. Zolang we in een klassemaatschappij leven moeten we denken vanuit de klassebetekenis van elk ding. Wanneer men zegt de behoefte aan vrede, of anderzijds de behoefte aan een broodwinning, zomaar in het abstrakte dan zegt men gewoon niets. Men moet kijken welke geestelijk en materieel de totale levensvoorwaarde van de arbeiders is, en welke de situasie is van de tegenstrever, van de burgerij hier die haar heerschappij met intellektuele, militaire en politieke middelen steeds probeert uit te breiden. De marxisties geschoolde kontestasie is wars van literatuur en frasen. Wars anderzijds van de algemeenheden en slogans van de technokraten en hun woordvoerders zoals Louis Armand en J. J. Servan-Schreiber die het voortdurend hebben over nasies, federasies, struk-turen en superstrukturen, dé sibernetika, de konkurrensie, dé eko-nomie, en nooit over de konkrete mensen en de konkrete toestanden waarin die konkrete mensen moeten leven. De kontestasie gaat uit van toestanden die vandaag bestaan, niet in abstracto, maar in de school, de fabriek, het kantoor. Wie heeft daar macht? Hoe wordt die macht aangewend? Wie is rijk? Wie is arm? Wie werkt zich krom? Waarom? Waarom oorlog? Waarom legers en atoombewapeningen? Het is gemakkelijk een sosialisties luilekkerland af te schilderen van vrede, schoonheid en geluk. Maar dat heeft met realiteit niets te maken. De realiteit is dat we nu op de wip zitten. Of het bestaan wordt totalitair en het individu voorgoed onmondig, zuigend op de lollipop van de 'welvaart' of we slagen er in een 'permanente revolusie' op gang te krijgen, die de mens langs krities bewustzijn uiteindelijk moet bevrijden uit de dwaalkring van macht, geweld en vernietiging. Slechts dan, veel later, wanneer de behoefte aan bezit niet meer de primaire levensgewoonte zal zijn, zal de samenleving zich werkelijk kunnen inzetten voor de bevrediging van: 'menselijke behoeften niet vertaalbaar in termen van koop en verkoop, niet van aard om op de markt te worden verhandeld, behoeften van opvoeding, urbanisme, uitrustingen voor kuituur en ontspanning, van openbare hygiëne, van openbaar vervoer, maar ook van inrichting van het grondgebied, herbebossing, strijd tegen de bezoedeling van het water en de lucht, tegen hel lawaai, etc.' Gorz, André: Strategie ouvrière el nêo-capitalisme, Seuil, Paris, 1963. Voor deze behoeften schieten tans de kruimels over die de oorlogs-en konsumpsiegoederen laten vallen (JdM).JdM: Revolusie moet leiden tot een maatschappij zonder dominasie, zonder autoritarisme. Hoe is dat in Rusland verlopen? In een eerste stadium namen de sovjetraden de beslissingen, dus een vorm van direkte demokrasie, dat is dan geëvolueerd naar een samenbundeling in de partij en in de derde fase heb je de eenheidspartij die allerlei dominasiestrukturen heeft uitgebouwd. Daaruit halen auteurs het bewijs dat het onmogelijk is een maatschappij uit te bouwen waarin blijvend de overheersing van een groep of partij over een andere kan vermeden worden. G&M: Ik denk dat we best vertrekken van onze situasie als studenten. Wij worden opgeleid op een manier die ons totaal afsnijdt van de praktijk en van de gewone mensen. Je wordt gedurende een aantal jaren gekweekt in een bak, in een soort akwarium van de universiteit. Je wordt gekweekt volledig los van het gewone leven in de fabrieken en los van je latere praktijk. Wat is het resultaat van die kwekerij: dat men een aantal pretensies aankweekt, dat men oordeelt dat men recht heeft op een karrière-toekomst en dat men zich dus aan de kant schaart van degenen die de karrière kunnen garanderen. Het zijn niet de arbeiders die een karrière garanderen maar wel de kapitalisten. Dat wil zeggen dat je als afgestudeerde het leven in de fabrieken gaat organiseren voor de kapitalisten. Je wordt psicholoog, scheikundige, rekenkundige, fisikus in dienst van de kapitalisten en met als doel hun winst maksimaal te maken. Je hebt helemaal niets te maken met het reële leven van de mensen met hun leven in en buiten de fabriek.
het akademies autoritarisme - Inhoud JdM: Luigi Bobbio, welke zijn de kenmerken van de italiaanse universiteit?LB: De opvoeding is zo ingericht dat de massa's de indruk krijgen van een grote sosiale mobiliteit. Zij is erop gericht te tonen dat de maatschappij open ligt voor iedereen, dat iedereen mogelijkheden heeft volgens zijn intelligensie, zijn verdienste en zijn bekwaamheid. De funksie van de hogeschool is dus niet zo zeer de mensen te seleksioneren, dan wel een seleksie te rechtvaardigen die al bestaat voor men naar de hogeschool gaat. De school tracht deze seleksie te verdoezelen en aan te tonen dat zij niet gesteund is op klassekriteria, maar afgeleid wordt van de intelligensie en de bekwaamheid van elkeen. Het kapitalisme heeft een massa-school nodig, omdat dit een zeer belangrijk middel is om de ondergeschikte klassen fisies en ideolo-gies te kontroleren, en zo nodig aan te tonen dat de seleksie een rechtvaardige zaak is en niet willekeurig geschiedt. En het is pre-sies omdat de school als funksie heeft de mensen ideologies te beheersen dat het autoritarisme in de school een struktureel karakter heeft.Er zijn natuurlijk uitzichten van het autoritarisme die zeer oud zijn. Bv. wordt de italiaanse universiteit helemaal beheerd door de gewone professoren die alles in handen hebben: de administra-sie, de flnansiën, enz. dat is een tipies feodale instelling. De akademiese overheid beschikt over talrijke middelen om over de studenten en de universiteit kon-trole uit te oefenen: ze heeft het recht om de studenten uit de auditoria en universiteitsgebouwen te verjagen wanneer zij de universiteit bezetten. In Italië spruit dit recht voort uit een wetgeving ter zake die dateert uit de periode van Mussolini.De fondsen voor seminaries en onderzoek stellen haar in staat de onderwerpen op te leggen die haar goedkeuring wegdragen zonder dat de studenten daarbij geraadpleegd worden. Nochtans is het universitair onderwijs enkel voor de studenten bestemd. Men gaat de studieijver der studenten na met polisiemetodes. Men treft disiplinaire maatregelen (bvb. absensies). De eksamens nemen veel meer de vorm aan van werkelijke ondervragingen, in plaats van vrije diskussies tussen lesgever en lesvolger, over onderwerpen die eigenlijk gemeenschappelijk zouden moeten uitgediept worden. De professoren worden benoemd door andere professoren volgens onkontroleer-bare kriteria: favoritisme, dezelfde politieke opvattingen, het aankleven van eenzelfde wereldbeschouwing, relasies met dezelfde partijen, de posisie in de industriewereld.De assistenten moeten vaak knecht of chauffeur van de professoren spelen zolang ze zich niet hebben aangepast aan het akade-mies autoritarisme. Zolang ze zich hieraan niet aanpassen komen zij niet in aanmerking voor promosie. De studiebeurzen en het pre-salaris worden door sommige professoren slechts toegekend om on-kontroleerbare motieven ofwel op basis van eksamenuitslagen, wat op hetzelfde neerkomt. De prof neemt machtsposisies in in de staatsinstellingen zoals de nationale raad voor wetenschappelijk onderzoek, de diverse raadgevende kommissies voor de universitaire hervorming en in de leiding van de politieke partijen, wat hem toelaat die hervormingen te laten doorvoeren welke in overeenstemming zijn met de belangen van de kaste der prof s. Maar ik geloof dat het verschijnsel van het autoritarisme veel verder gaat. De studenten krijgen de gewoonte mee van een passieve houding en worden vanaf de eerste schooljaren gevormd om te aanvaarden dat de leraar de autoriteit is en de offisiële kuituur vertegenwoordigt die niet in vraag mag worden gesteld. De funksie van de school in het kapi-talisties sisteem is de mensen te leren gehoorzamen, en natuurlijk ook sommigen te leren te bevelen, dwz. individuen te vormen die volledig aangepast zijn aan de noodzaken van de produksie. Dit alles legt uit waarom de studentenbeweging niet zonder meer streeft naar een rasionalisasie van het sisteem door demokratisering van het onderwijs, maar op een veel ruimere politieke inhoud drijft, met revolusionair karakter. Om kort te gaan, de massale aksie tegen het onderwijs heeft slechts één betekenis, namelijk dat de ontvoog-ding van het onderwijs, zoals de ontvoogding van de student, pas tot stand kan komen langs de ontvoogding van de samenleving om, en dus langs de ontvoogding van de arbeidersklasse. Er is geen oplossing van het probleem mogelijk door technokratiese hervormingen noch door politieke kompromissen, maar enkel door de uitbreiding van de strijd en haar radikalisering. Rostagno Mauro, L'hypothèse ré-volutionnaire, Mercure de France, Paris, 1968.LB: Wat de onbevredigende voorwaarden voor de tewerkstelling voor universitairen betreft, dit is een van de moeilijkste problemen in Italië op dit ogenblik, vooral in de tradisionele fakulteiten: mensenwetenschappen, rechten, eko-nomie. Hier zit het kapitalisme werkelijk geklemd. Enerzijds vindt het er baat bij dat steeds meer jongeren toegang krijgen tot de universiteit, want dit wekt de indruk van een sterke vertikale mobiliteit in de maatschappij. Maar anderzijds stijgt het aantal plaatsen niet zo snel als het aantal studenten. Het is dan ook geen toeval dat de beweging is vertrokken in de fakulteiten van mensenwetenschappen. De studenten geven zich daar het eerst rekenschap van de nutteloosheid van hun studies, en zien in dat de kuituur die zij verwerven geen verband houdt met de werkelijkheid en met het werk dat zij later moeten uitvoeren. Het kapitalisme zoekt nu een aanpassing. Het bijzonderste middel is de invoering van verschillende graden van studie, zoals voorzien was in het franse plan Fouchet. Op dit ogenblik is er in Italië één enkele graad, het doktoraat. Na de hervorming zullen er drie graden zijn: een super-doktoraat, een normaal doktoraat, en een diplo-ma-kursus voor zeer gespesiali-seerde technisi.Dat is de inhoud van het plan-Gui; het is verworpen in het parlement, maar het wordt toch meer en meer toegepast in de afzonderlijke universiteiten die ook zonder wetgeving wijzigingen doorvoeren en bv. diploma-kursussen instellen. Zo wordt de seleksie ingevoerd in de hogere studies. Vroeger liep de sosiale scheidingslijn tussen mensen die naar de universiteit gingen en de anderen, nu zal ze midden door de universitaire bevolking lopen. JdM: En de werkstudenten? Ik heb de indruk dat die nu al aan de verkeerde kant van de scheilijn staan. LB: Dat is juist wat ik bedoel als ik zeg dat de funksie van de universiteit er in de eerste plaats in bestaat een reeds bestaande seleksie te rechtvaardigen. Je hebt studenten uit gegoede families, die ook het elitekorps onder de studenten gaan vormen, en je hebt de studenten uit gezinnen van arbeiders en lagere bedienden, die ook aan de universiteit meestal achteraan blijven. Hoe komt dat? Studeren kost geld en de staat schenkt slechts belachelijk lage toelagen aan de minder begoede studenten. Gevolg: zij moeten werken om hun kost te verdienen, en let wel: de werkstudenten vormen in bepaalde fakulteiten, zoals ekonomie, filosofie en letteren, de meerderheid. In de rechten, de natuurwetenschappen en de wiskunde en de architektuur stijgt hun aantal met de dag. Hun arbeidsvoorwaarden zijn bepaald ongunstig. Werken ze in een groot bedrijf, dan kan de studie slechts op de tweede plaats komen. De direkteurs zijn overigens niet erg opgetogen over de universitaire aktiviteiten van hun werknemers, die van aard zijn hen te vermoeien, en hun aandacht af te wenden van de arbeid in de onderneming. Bovendien zien ze zich wel verplicht een minimum aan spesiale verloven toe te kennen in de eksamenperiodes, ze vrezen ook dat de werkstudent eens zijn studies voltooid in het bedrijf een promosie zal vragen die niet door de direksie voorzien is. Bij Fiat worden de werkstudenten dan ook geboykot: de inschrijvingsrechten in de avondscholen worden steeds hoger, de direksie wijzigt de uurroosters zodat de werkstudenten nog moeilijk tijdig in de les kunnen aanwezig zijn, en gaat zelfs zo ver verlof te weigeren voor de eksamens. Er zijn ook studenten die in ban ken werken, maar het grootste deel geeft les in lagere en middelbare scholen. Zij worden bijna altijd met de studiebewaking belast, een korvee die zeer slecht betaald wordt (250 lire per uur). Andere werkstudenten zijn handelsvertegenwoordigers, verzekeringsagenten op persent, tekenaars, proevenlezers, of werken mee in vaders boerderij. De werkstudenten worden bijna steeds uitgebuit: voor gelijk werk krijgen ze een lager loon dan andere werknemers. Na hun werk moeten ze opnieuw aan het werk. Ze hebben geen kameraden, kunnen nooit uitgaan, ondervinden soms alle moeite om de leerstof vast te krijgen omdat sommige professoren hun kursus niet willen uitgeven.Geen sinema, geen vriendinnetjes, verplichting zich van sindikale aktiviteiten te onthouden, geen sport. De studie en het diploma worden voor hen een obsessie. Ze kunnen geen enkel ogenblik van hun lange werkdagen verliezen. Het geld dat ze verdienen gaat grotendeels op in de hoge inschrijvingsrechten en in boeken en gestensilde kursussen, die vaak aan woekerprijzen (drie tot zesduizend lire) door de professoren worden verkocht. Zij zijn niet in staat de kuituur en de wetenschap op een nuttige wijze te verwerken zoals de studenten die wel regelmatig de lessen kunnen volgen en alle gelegenheid hebben om de professoren in hun onderzoek en experimenten te volgen. Ze hebben niet altijd een goede leermetode zoals kinderen uit milieus met een hogere kuituur. De kultuur van de elite, staat zo dicht bij de kultuur van de school, dat het kind uit een kleinburgerlijk midden (en a fortiori uit een landbouwers- of arbeidsmidden) slechts moeizaam kan verwerven wat aan de zoon van de gekultiveerde klasse gegeven is, de stijl, de smaak, de verfijndheid, de handigheid en wellevendheid die de natuurlijke eigenschappen zijn van een klasse, omdat zij de kuituur van de klasse uitmaken. Martinet, Gilles: La conquête des pouvoirs, Éditions du Seuil, Paris, 1968.LB: Ze zijn er meestal op aangewezen de leerstof te memoriseren, met het doel deze zo getrouw mogelijk te reproduseren op het eksamen. De hele studie komt hen op die manier vreemd, afstotend en onnuttig voor. Op het eksamen hebben ze de indruk als een soort beschuldigden voorgeleid te worden voor een rechter die in enkele vragen en op tien minuten over hun lot beschikt. Voor de studenten die regelmatig de kursussen volgen is het eksamen een proef van handigheid: ze kennen de psichologie en de stokpaardjes van de profs. Voor de werkstudenten is het eksamen een kansspel. Op een vraag, zelfs duidelijk gesteld, kan men dikwijls op verschillende manieren antwoorden, maar de prof, die zich de inkarnasie voelt van de wetenschap, aanvaardt slechts zijn eigen antwoord, zoals hij het geformuleerd heeft, en bovendien zijn de vragen nooit duidelijk. Maar de prof vervult de funksie die hem toebedeeld is: hij voert de seleksie door. Zijn tijd is kostbaar: in het instituut Magistero waar leerkrachten worden gevormd leggen meer dan 600 studenten op drie dagen tijd al hun eksamens af.JdM: Jullie strijden tegen het gevestigde onderwij ssisteem en tegen de universiteit zoals ze nu bestaat. Men hoort wel vaker de kritiek dat de studenten strijdrossen en stokpaarden bestijgen die zij nauwelijks kunnen berijden. De vraag wordt gesteld hoe jongeren, die nog niet of niet helemaal wetenschappelijk gevormd zijn de inhoud bepalen van die vorming, en hoe kunnen zij, die een wetenschappelijke methode nog niet onder de knie hebben, ze al kunnen kritikeren? De professoren voelen zich ten onrechte aangevallen. Zij voeren aan dat zij de meest bevoegden zijn.LB: "Wij erkennen het recht en de plicht van de professoren samen met ons de universiteit op een ernstige en demokratiese wijze te organiseren; het recht en de plicht om zich volledig aan het onderwijs te wijden; het recht en de plicht bekwaam te zijn een metode aan te leren; de plicht les te geven, niet aan ongevormden, maar aan personen die bekwaam zijn te begrijpen, te diskuteren en op een autonome wijze beslissingen te nemen. Onze studiegroepen hebben nieuwe metodes van onderzoek uitgewerkt, niet meer gebaseerd op de steriele overname van gegevens die door een superieur brein werden geformuleerd, maar op basis van gemeenschappelijke arbeid. Zij hebben dat gedaan in samenwerking met professoren en assistenten die hen wilden helpen. Dit weerlegt meteen de opwelling van verwaandheid van onze rektor die aanvoerde: 'hoe kunnen zij aanspraak maken op het recht nieuwe onderwijsmetodes op te dringen indien ze zelfs de leerstof niet kennen.' Wat betreft de inhoud en de metodes van het wetenschappelijk onderzoek weigeren wij de professoren te erkennen als absolute scheidsrechters met een absolute macht of gebonden aan machten buiten de universiteit.JdM: Daniël Bensaid, het komt me voor dat Edgar Faure bij het uitwerken van zijn hervorming, blijk van begrip heeft getoond voor sommige standpunten van de studenten. Ze mogen een woordje meepraten, de seleksie wordt afgeschaft. Vorm en inhoud van het onderwijs worden gemoderniseerd. Toch hebben jullie die hervorming dadelijk verworpen. Verwerpen jullie alle voorstellen, gewoon omdat ze van de regering uitgaan? DB: Nee, natuurlijk is dat geen beginsel van ons. We verwerpen de hervorming van Faure omdat ze een volmaakter plan-Fouchet is. Al wat bij Fouchet onsamenhangend was wordt bij Faure sis-tematieser uitgewerkt. Het gaat er in beide gevallen om de universiteit rechtstreeks bij de ekono-mie te doen aansluiten. Het plan-Fouchet was de neerslag van de bewustwording van de burgerij dat de universiteit zich niet langer moet beperken tot het opleiden van elitelagen, maar ook technisi en kaders moet afleveren voor de ekonomie. Fouchet onderscheidde dus twee wegen: een lange opleiding, die overeenkomt met de klassieke universitaire studies, en een korte, in de Instituts universitaires techniques, die waar technisi met een beperkte beroepsbekwaamheid en weinig mogelijkheden tot resiklage zouden worden opgeleid. Faure heeft het onderscheid tussen korte en lange opleiding laten varen en een diflerensiasie tussen fakulteiten van hoog nivo en fakulteiten van laag nivo doorgevoerd. Fakulteiten worden gespe-sialiseerd in enge samenhang met de regionale ekonomie en haar noden aan produksiekrachten. Het meest frappante voorbeeld op dit ogenblik is de universiteit van Clermont-Ferrand, hoofdzakelijk afgestemd op sintetiese produkten en rubber, dus op Michelin. Er wordt dus een soort regionale seleksie doorgevoerd. De toekomstige hogere kaders van de nasie worden aangetrokken door de universiteiten van hoog nivo, de toekomstige lagere kaders en teknisi belanden in de universiteiten van laag nivo. Dat het ekonomies kriterium sterk meespeelt merk je ook aan de opneming van patroons van de industrie in de universiteitsraden. JdM: Een ander aspekt van de hervorming van Faure is dat hij sterk het aksent legt op zijn voornemen het onderwijs te demokratiseren. DB: De politieke partijen hebben het probleem van demokratise-ring bijna altijd gesteld in kwantitatieve termen. Demokratisering is voor hen evenredig met het aantal kinderen uit de arbeiders- of de boerenklasse die toegang krijgen tot de universiteit. Wij zien dat helemaal anders. Je kunt niet van gedemokratiseerd onderwijs spreken als de inhoud van de opleiding en in zekere zin zelfs de manier waarop de kennis wordt overgedragen bijdragen om de voorrechten van de leidende klassen te bestendigen. De sosiologen hebben vastgesteld dat de kinderen van arbeiders die naar de universiteit gaan, vaak de eersten zijn om zich langs promosies om aan te passen aan de burgerlijke kuituur. ... is het werkelijk naar een sosialisties perspektief toe werken wanneer men een zeker aantal kaders vormt, zelfs als ze zonen van arbeiders zijn, om de andere arbeiders uit te buiten? Sauvageot Jacques: La ré volte étudiante. Les animateurs parlent. Éditions du Seuil, Paris, 1968.DB: Wij vinden dat je niet van een demokratisering van het onderwijs kunt gewagen zolang het geheel der sosiale verhoudingen niet grondig wordt gewijzigd. Wat houdt de zogezegde demokratisering van de universiteit in, die we nu meemaken? Om aan de noden van de ekonomie tegemoet te komen heeft de universiteit haar rekruteringsbasis dienen te verruimen. De kleinburgerij trekt nu in massa naar de universiteit. Maar dat heeft weinig uitstaande met een echte demokrasie, waarin alle betrokkenen mee de inhoud en de funksie van hun vorming bepalen. De autonomie van de universiteit heeft tot doel de wetenschap van de politiek te scheiden. De akademiese vrijheid dient om een wetenschap uit te werken waarin de teorie totaal is gescheiden van de praktijk. De wetenschappers, leden van het universitair korps, hebben vanaf dat ogenblik geen enkel recht meer om mede te bepalen waarvoor de resultaten van hun teoreties werk later in de maatschappij zullen gebruikt worden. Zo ontstaan er instituten die helemaal niet meer de bedoeling hebben om het wetenschappelijk onderzoek te baseren op de sosiale noden. Door deze arbeidsverdeling die degene die de wetenschap kreë ert stelt tegenover degene die ze gebruikt, hoeft een professor niets te verwachten van kritiek op het gebruik van de kennis, vooral daar dit gebruik dikwijls langs de staat om wordt gerealiseerd (...) De vernietiging van de materiële sosiale rijkdommen, eerste voorwaarde van de betrekkelijk vrije technologiese ekspansie van het ka-kapitalisties sisteem, veronderstelt op haar beurt de vernietiging van de sosiale rijkdom die schuilt in de wetenschappelijke produksie-bekwaamheid van de mensen, waaraan men sosiale doeleinden zou kunnen schenken. In de huidige fase van het kapitalisties sisteem komt het erop aan deze vernietiging en verminking van de produktieve kracht van de mensen zo te verwezenlijken dat er niet opnieuw een konflikt ontstaat tussen de kapita-listiese verhoudingen en de produktieve krachten, ditmaal onder hun machtigste vorm: een konflikt met hooggekwalifiseerde werkkrachten zou zeer goed het einde kunnen betekenen van de kapitalisliese verhoudingen (...) De industrie probeert zich te redden door een strikte differensiasie door te voeren tussen de wetenschappelijk hoog gekwali-fiseerde kaders. De 'virtuozen', dus de geleerden wier werk de meest winstgevende vernieuwingen belooft, krijgen arbeidsvoorwaarden die hen een vrijwel totale onafhankelijkheid verzekeren. Verder treft men echter ingewikkelde strukturen van hiërarchiese afhankelijkheid aan. De absolute voorwaarde om dit onderscheid in stand te houden, is een opvoedingssisteem dat de weg afsluit waarlangs het 'leren leren' kan veranderen in begrip en zelf-opvoeding en niet meer ophoudt bij instrumentale kennis. De ontwikkeling van de technologie onder haar kapitalistiese vorm, is de basis voor de vernietiging van het sosiaal produkt. Vernietiging die vooral wordt verwezenlijkt in de militaire machinerie en in de ruimtevaart.Deze ontwikkeling van de technologie eist een aanzienlijke verhoging van het algemene vormingspeil en berust niet meer uitsluitend op het produseren en reproduseren van vaste kennis. De essensiële, strategiese vraag voor het behoud van het kapitalistiese sisteem, is daarom de volgende: hoe kunnen wij het onderwijs behoeden tegen rede en inzicht die hel zelf voortbrengt — rede en inzicht die onverzoenlijk worden met een instrumentele taak, maar die integendeel vragen gaan stellen over de bestemming en de inhoud van hun aktiviteiten. Lefèvre, Wolfgang, in : Rebellion der Studenten oder die neue Oppo-sition, Rowohlt, Reinbek bei Hamburg, 1968.
JdM: Hoe staan de revolusionaire studenten tegenover medebeheer? G&M: We moeten eerst op deze vraag antwoorden: wat is voor ons in de studentenwereld van belang? Voor ons is van belang: de eigen praktijk van de mensen, de strijd van de massa. Het is in de praktiese strijd voor een betere wereld dat de mens zichzelf vindt. Deze strijd wordt noodzakelijk gevoerd in de massa omdat het gaat tegen individueel profijt en vóór solidariteit met de gewone mensen. In heel Europa heeft zich een nuissa-strijd ontwikkeld die in die strijd zélf verdere doelstellingen heeft ontdekt die verband houden met de macht in de maatschappij. In heel Europa heeft men eenzelfde tegenoffensief gezien, ingekleed in progressieve woorden maar met de bedoeling het hart van de beweging te treffen. 'Partisipasie' is een metode om alle problemen en konflikten binnenskamers op te vangen. Dit staat lijnrecht tegen onze opvatting: de massa moet in de konflikten, haar eigen ervaring opdoen. Dit kan soms moeizaam en lastig zijn. Maar in de konflikten leren de mensen het ware van het valse scheiden. 'De strijd van de massa der werkende mensen voor hun eigen bevrijding'. Dit is ons motto en onze meeste fundamentele stelling. Het is een blijvende wet. Na de revolusie zal die wet onveranderd blijven bestaan: je moet vertrouwen stellen in de massa, de mensen moeten in de strijd konkrete ervaring opdoen van wat juist en wat slecht is. 'Medebeheer' is een slogan die de aktiviteit van de massa moet beknotten. Bij het begin van dit schooljaar zond de bisschop van Brugge een brosjure naar al 'zijn' colleges en scholen. Hij wijst op het gevaar voor revoltes en aksies en schrijft voor als resept om dit onheil te voorkomen: geef ze medebeheer, geef ze leerlingenraden. Dat is nu hun metode om de mensen tam en mak te houden. Dit alles wil echter niet zeggen dat wij 'medebeheer' altijd en overal afwijzen. Integendeel. Medebeheer brengt altijd een massa ervaring en informasie mee. Het probleem is echter: medebeheer beschouwen en uitwerken als een middel om de massa aan te sporen, te informeren, aan te moedigen, tot aksie aan te zetten. Wij zijn voor zo'n soort medebeheer. En wij zijn tegen medebeheer dat de massa afremt, onwetend houdt, tegenhoudt en onderdrukt. Wij willen de burgerlijke universiteit niet beheren, en het is ook onze taak niet dit te doen (geheel of ten dele). Het enig beheer dat wij willen uil-oefenen is dat van de strijd en de enige denkbare autonomie is deze van de studentenbeweging. De universiteit is een van de fronten van de klasse-strijd, de plaats van voortdurende konflikten waarvan de twee polen de macht en de beweging zijn. Onze rol bestaat erin deze konflikten te baat te nemen, een politieke universiteit te bouwen. Vincennes zal hoe dan ook een burgerlijke universiteit zijn. Wij weigeren haar te beheren of in haar kader hervormingen door te voeren omdat wij de utopie niet aanvaarden van een sosialisties eilandje in een klasse-universiteit. Devernietiging van deze universiteit is, op lange termijn slechts één van de inzetten van de strijd. De universiteit is dus voor de beweging slechts een van de terreinen waar de strijd wordt uitgevochten. Maar de beweging moet niet alleen voortdurend tegen de burgerlijke universiteit strijden: ze moeten ze gebruiken tegen de bourgeoisie, en ten bate van de strijd haar praktiese en wetenschappelijke middelen aanwenden. Action, 5 november 1968. De beweging heeft dan ook kampanje gevoerd tegen de verkiezingen die de studentenvertegenwoordigers voor Faure's 'participation' moesten aanduiden. Faure kreeg 50 t.h. der franse studenten naar de stemhokjes. De Union des étudiants communistes, helemaal in de lijn van de PCF, speelde het elektorale spel mee. Het tema van de 'pouvoir étudiant' wordt als volgt door de italiaanse studenten omschreven: 'de studentenmacht... steunt - negatief - op de weigering van elk medebeheer en elke deelneming binnen de huidige strukturen zowel als binnen vernieuwde strukturen en op de weigering elke strikt 'professionele' tesis te aanvaarden (strijd uitsluitend gericht op een betere wetenschappelijke- en beroepsbekwaamheid). Hij is slechts op tesissen gesteund die de breuk inhouden van alle banden met de huidige strukturen en die a priori het alternatief zijn van de onderwijs- en ekono-miese strukturen van het kapitalisties sisteem. Positief gezien vertrekt het konsept van de studentenmacht van de noodzaak een politieke massabeweging te vormen, de studenten te organiseren volgens een lijn, die een alternatief is voor de strukturen zoals ze bestaan of zich wijzigen tijdens de strijd... De bijzonderste bekommernis is de macht: de huidige macht, die ontmanteld moet worden, en de komende macht, die opgebouwd moet worden.' Boato, Marco: L'hypothese révolutionnaire, Mercure de France, Paris, 1968.De alternatieve opvatting kan institusioneel aan bod komen indien aan de studenten een vetorecht wordt toegekend dat de akademiese overheden ertoe noopt altijd rekening te houden met de konteslasie van de studenten. In de ultieme fase treffen de studenten zelf de beslissingen: 'wij noemen studentenmacht het recht van de studenten op beslissende wijze de strukturen, de werking en de doeleinden van de universiteit te bepalen. De studenten moeten kunnen beslissen over de rol van de universiteit in de samenleving, over het studieplan, de inrichting van de kursussen, de administratieve beschikking.' (dokument over de studentenmacht goedgekeurd door de vergadering van de facolta di magistero van Rome.)
de kritiese universiteit - Inhoud JdM: Sigrid Fronius, de kritiese universiteit van Berlijn is als een uitgebreid en uitgewerkt projekt naar voren gekomen na de stu-dentenaksies die volgden op de dood van Benno Ohnesorg op 2 juni 1967. Dit projekt kan echter niet in één klap zijn ontstaan. Door welke inisiatieven werd deze kritiese universiteit eigenlijk voorafgegaan? SF: Er zijn altijd geïsoleerde studenten die niet akkoord gaan met de temata die de prof behandelt. Sommige van deze studenten kwamen in groepen bijeen om een kritiek te maken of om de zaken eens anders te bekijken. Op een bepaald ogenblik kende het sies-teem van de leskritieken een groot sukses. Vooral omdat een aantal buitensporige paniek-reaksies van de professoren voor propaganda zorgden. Een leskritiek vertrekt meestal van de publikasie in een blad of een pamflet van een tekst die een kritiek brengt op de metodes en de inhoud, op de ideologie en de waarden die voorondersteld worden in een kurzus of seminarie. Voorbereidende tekst voor een leskritiek bij de kurzus van staatsrecht van prof. Bernhardt: 'In zijn les over staatsrecht van 19 januari liet professor Bernhardt een aantal vragen over de uitzonderingswetten toe. In het eerste uur kreeg men vragen als die over 't onderscheid tussen rijkswacht en leger. Men vroeg of er ook een afgevaardigde van Berlijn in hel nasionaal komitee zou zitten. Of één of meerdere leden van een beperkt uitzonderingsparlement wel in slaat zouden zijn te regeren, daar ze misschien allen in 't zuiden zouden zitten en door een panzerlinie van Bonn konden gescheiden zijn.In het tweede uur raakte men echter het politieke, sosiale en historiese kader aan waarin de uitzonderingswetten dienden geplaatst. Men vroeg de prof of hij uitleg kon geven over zijn opvattingen over de staat en over de verandering van de rol van de staat - veranderingen tot en met de uitzonderingsstaat. Hij wees op de mogelijkheid van zo'n analise en hij vond - als professor in het staatsrecht - het begrip 'staat' te abstrakt. Hij vroeg de diskussie daarover niet verder te zetten, daar dit ons veel te ver zou voeren: men zou immers zijn standpunt volledig moeten verklaren en dat is wetenschappelijk niet te doen. Hij zei dat men de houding van de mens tegenover het recht nog zou moeten explisiteren. Als 'vrij' leraar en onderzoeker ontnam hij haastig het woord aan de interpellant. Met professorale vaderlijke goedheid gaf hij het woord aan een ander student. Die vroeg nog eens te verduidelijken waar het bij zo'n politieke temata op aan kwam. Dogmatiese formules zijn blijkbaar op te vatten als de neerslag van de beslissingen en in 't geval van het staatsrecht, van politieke beslissingen. Wanneer men in de les alleen opereert met dogmatiek, dan versluiert men de politieke vooropstellingen die eigenlijk aan de wettelijke normen hun inhoud geven. We zouden mogen verwachten dat een professor in het staatsrecht deze problematiek in zijn lessen betrekt en dat hij geen formules inprent waarvan de konsekwensies ontsnappen aan de braaf neerpennende toehoorders. De burgerlijke leer over het staatsrecht is niets anders dan politiek die is verstold tot juridiese dogmatiek. Zo'n juridies stelsel brengt de dood mee van het corpus iuris zelf. Dit heeft dan nog alleen als doel een objektieve schijn van wettelijkheid te spreiden over de politieke verhoudingen.Professor Bernhardt trok zich weer terug in de sfeer van de persoonlijke 'meningen,' zich bezighouden met zuivere dogmatiek was voor hem 'wetenschap' en daarvoor heeft hij het veelbesproken 'vertrouwen' nodig. Toen zijn metode van interpretasie waarbij hij enkel en alleen van de tekst wil uitgaan, werd aangevallen, brak hij de diskussie af met de bemerking dat het zinloos was daarover te diskussiëren. Zijn progres-sief-liberale opvatting dat men een mening mag hebben maar ook een andere, is gebaseerd op de zekerheid dat zijn mening toch door de heersende instellingen wordt gedragen.' Rottleuthner, Hubert: Universi-tdt und Widerstand, Europaische Verlagsanstalt, Frankfurt am-Main, 1968. 'De dag van vandaag kan men de funksie van de germanistiek alleen vatten in haar verhouding met de kultuurindustrie waar zij eigenlijk een onderdeel van is gaan uitmaken. De kultuurgoederen worden in massa en in standaardvorm geproduceert en eisen een passief en kollek-tief 'verbruik'. Zo moet de kultuurindustrie bij de mensen in hun vrije tijd een 'positief' bewustzijn produseren dat de repressieve verhoudingen op het werk 'vergeet'. Zij moet het bewustzijn van de bestaande machtsverhoudingen wegwerken. De germanistiek heeft niet zo direkt met het groot-kapitaal te maken als de pers en de wetenschap. Ze heeft echter een ideologie-se rol: zij moet de repressie van de kultuurindustrie en haar neiging tot nivelleren, ontkennen. De germanistiek suggereert de persoonlijkheid en de oorspronkelijkheid van de literaire produkten. Zij spreekt over de persoonlijke vrijheid en over de onbaatzuchtigheid van de kuituur. Zo vervult zij het doel dat de kultuurindustrie stelt: de anonimiteit van de koopwaar krijgt de schijnbaar individuele kwaliteiten van de 'maker.' De germanistiek houdt vast aan de 'autonomie' van de produkten van de geest, zij houdt vast aan de di-rekte persoonlijke relasie tussen lezer en werk. De germanistiek is blind voor de sociale inwerking van de litteratuur als konsumpsie, zij is blind voor het feit dat litteratuur winst moet opleveren. Deze vizie op de kulturele produkten, gaat hand in hand met de degradasie die is bewerkt door de kultuurindustrie. De kulturele produkten zijn mooie fossielen zonder geschiedenis... Zo kreëert de germanistiek de voedingsbodem voor een bepaald soort politiek bewustzijn. De 'vrijheid' ziet men gerealiseerd in de persoonlijke vorming en de individuele versnippering.Het laat-kapitalisme heeft voor de universitaire germanistiek een plaatsje overgehouden tussen haar reeds veel eerder ontwikkelde ma-nipulasiemiddelen. Hier laat het kapitalisme het schijnbaar niet renderende, de 'kuituur' bestaan. De germanistiek 'betaalt' echter door de levering van leraars die door de 'vorming' die zij verstrekken, de echte vervreemding verbergen. Door de 'schone letteren' leert de germanistiek het beeld inprenten van een maatschappij zonder konflikten en van de verhoudingen die daaraan beantwoorden. In de germanistiek komt de 'vorming' voor als een faktor om de orde te handhaven -tegen de vijand die binnenin zit.' Basisgruppe Walter Benjamin Institut, Universiteit und Widerstand, Europaische Verlagsanstalt, Frankfurt am Main, 1968.SF: Men vormt dikwijls groepjes die geregeld samenkomen en het proses maken van een bepaalde kurzus. Na de publikasie van de kritiek volgt een tweede faze: men vraagt een debat met de prof of dwingt een debat af. In zo'n debat komen wij tot praktiese eisen. De verandering van bepaalde metodes van onderwijs, de behandeling van meer maatschappelijke of aktuele problemen, de diskussie over de metode waarmee de kennis is verworven. In sommige gevallen gaat de ak-sie door in tegen-seminaries of tegen-kurzussen. Het komt er niet op aan 'kritiek' te hebben, maar een totaal ander sisteem uit te werken. In deze tegen-seminaries is het sentrale probleem de verhouding teorie-praxis en in deze verhouding is de praxis het belangrijkste element. JdM: Hoe reageerden de professoren op de politisering van hun seminaries? SF: De professoren lijden er onder wanneer de studenten zich niet voor hen interesseren. Daarom behandelden zij bij voorkeur sosiale tema's en sosiale revolusies. Sommige professoren werken heel goede seminaries uit. Op een bepaald ogenblik willen de studenten de diskussie dan zelf gaan in handen nemen. De professor is echter meestal niet bereid zichzelf overbodig te maken. Hij wil de diskussie blijven leiden en hij wil die maar toestaan als hij dat goed acht. In het Otto Suhr instituut konden de studenten zelf seminaries inrichten. Ze kregen echter geen geld omdat ze weigerden kwotasies te geven op het werk. JdM: Kun je de relasie tussen teorie en praxis die u voor uw seminaries voorstaat, aan de hand van voorbeelden duidelijker maken? SF: Er was een groep die werkte over de vervreemding in het arbeidsproses aan de hand van teksten van Freud en Marx. Terzelfdertijd was er een groep van geneesheren die de psychosomatiek bestudeerde: in welke mate treden een aantal ziektes op als gevolg van sociale omstandigheden, bevoorbeeld in het dagelijks werk. De kontakten met de arbeiders van Berlijn leverden konkrete aanduidingen voor de richting van de studie en hadden als gevolg dat de studie meer funksioneel werd voor uitleg en voor agitasie. De werkgroep over de manipulasie kwam al heel gauw bij het Springerkonsern terecht. Elke nacht haalde de groep de Springerkranten op, zodra die de drukkerij uitkwamen, 's Nachts werden de artikels onderzocht en werd een pamflet gemaakt waarin de grofste leugens van dé dag werden weerlegd, 's Morgens om zes uur stonden dan studenten bij de krantenkiosken om aan de kopers van Springerbladen een gratis bijlage te schenken... Na de dood van Benno Ohnesorg werd de politieke diskussie in alle fakulteiten doorgevoerd. Uittreksel van de resolusie op 5 juni goedgekeurd door de 3.000 aanwezigen op de vergadering van het konvent (Pamflet:) 'het konvent van de vrije universiteit van Berlijn beschouwt het als zijn plicht alle leden van de universiteit op te roepen vandaag nog te beginnen aan de analyse en de discussie over de gebeurtenissen en aan de uitwerking van onze politieke praktijk. Dit moet ons teoreties en prakties antwoord zijn, dit moet onze oorlogsverklaring zijn aan alle krachten die de tweede duitse demokrasie dreigen te verstoren. Het konvent vraagt dat de gewone lessen voor tenminste éé n week zouden worden vervangen door diskussies met leraars en studenten over de volgende temata:- over de gebeurtenissen der laatste dagen; JdM: Hoe kreeg de kritiese uni versiteit dan haar vorm in deze beroering?SF: De kritiese universiteit was eigenlijk een koördinasiesentrum. Uit de aksies rond de leskritieken, ontstonden fakultaire groepen. Na 2 juni ontstonden er een enorme reeks werkgroepen die allen een eigen onderwerp aanpakten. Je had groepen over seksualiteit en onderdrukking rond de werken van Wilhelm Reich, over imperialisme, en ontwikkelingslanden rond de werken van Paul Baran en Pierre Jalee, over de middelbare school en het autoritarisme, over de manipulasie... Men kon vrij werkgroepen oprichten. Elke werkgroep stuurde twee vertegenwoordigers naar de raad van afgevaardigden waar de koördinasie tussen de groepen gebeurde. Het opperste orgaan was de volksvergadering waar iedereen aanwezig kon zijn. Daar werden de politieke diskussies gevoerd. Welke eisen zouden de studenten stellen, hoe zou men optreden tegen de overheid, hoe zou men inwerken op de bevolking van Berlijn? Uit de volksvergadering werd een inisiatiefkomitee gekozen om de praktiese zaken en de koördinasie dagelijks waar te nemen. JdM: Men verwijt de duitse stu denten dikwijls dat ze vluchten in eindeloze en onbegrijpelijke teorieën. Zo zegt men dat de kritiese universiteit eigenlijk ook een vluchtplaats was om geleerde diskussies te houden.SF: Vanaf het begin namen studenten met uiteenlopende belangstelling deel aan de kritiese universiteit. Voor sommigen moest zij de gelegenheid bieden om zich, na en naast hun studies, bezig te houden met 'kritiese teorie'. In deze funksie weerspiegelt de kritiese universiteit gewoon de politieke gespletenheid van het dagelijkse leven. De konkrete maatschappelijke bezigheid, het beroep enerzijds en anderzijds de individuele bekommernis om het'welzijn van de mens.' Voor anderen moest de kritiese universiteit een bevrijd wetenschappelijk gebied zijn van waaruit men aanvallen zou kunnen voorbereiden op het kontra-revolusionaire wetenschappelijk gebied van de burgerlijke universiteit. In deze funksie blijft de praktijk van de kritiese universiteit echter beperkt binnen de muren van de unif. Na de 2e juni wilden wij de kritiese universiteit tot het sentrum maken van de socialistiese praktijk van de radikale intellek-tuelen. De teorie van de k. u. moest gericht zijn naar praktiese politieke taken. Anders zou zij alleen maar helpen de kritiese energie op te slorpen en onschadelijk te maken. De kontradiksies in de teorie zouden alleen teoreties worden opgelost. Uit zichzelf kon de teorie van de kritiese universiteit echter nooit een prakties politiek karakter aannemen. Men moest de praktiese ervaring, de massa-ervaring als basis nemen voor studie en analyse. De teorie moest niet geacht worden naar haar eigen mooie en afgewerkte gestalte maar naar haar betekenis voor de praktiese strijd en de uitbreiding van de massabeweging. JdM: Men beweert dat er tegenwoordig niet veel meer overblijft van de kritiese universiteit. SF: In het begin lag de nadruk, of we het wilden of niet, vooral op de diskussie en de teoretiese studie in autonome groepen. Dan hadden we een mooie schema van teoreties diskussiërende mensen. Daarvan blijft op dit ogenblik inderdaad niet veel meer over. Men is uiteengevallen in zogeheten 'ad hoc' groepen die elk een ernstige praktijk achter de rug hebben. De kontakten met de middelbare scholieren en met de arbeiders hebben zich ook uitgebreid en vormen een totaal nieuw gegeven.Er worden in een aantal fabrieken basisgroepen gevormd, vooral door jonge militanten. De studenten hebben kontakt met hen genomen om hen prakties en teoreties te helpen. Deze kontakten werden lange tijd belemmerd door onze akademiese en intellektuele stijl van werken. Er zijn nu ook een aantal huizen, kommunes genoemd, waar arbeiders en studenten samen wonen. Het geld komt in een sentrale kas en er is een gezamenlijke verdeling van de inkomsten. Er zijn echter wel moeilijkheden die voortkomen uit de verschillende levenswijze. De arbeiders staan 's morgens vroeg op en hebben 's avonds dikwijls geen zin meer in diskussie. Er is ook een kommune van scholieren in Berlijn die zich 'de rode garde' noemt. Deze middelbare scholieren geven een paar publikaties uit en zijn zeer aktief bij betogingen. Tegenover de idee van de kritiese of volksuniversiteit verdedigt de gewezen deken van de rechtsfakulteit te Parijs, Georges Vedel, de gematigde opvatting van de universitaire kontestasie, de kontestasie beperkt tot de inhoud van de kursussen: '... wat verstaat men onder kontestasie? Het is een woord dat men op diverse manieren kan interpreteren. Eé n interpretasie heeft niet veel betekenis: ze houdt voor dat de universiteit een instrument van globale kontestasie van de maatschappij moet zijn en geen ander doel moet stellen dan de vernietiging en de omvorming van de sosiale strukturen. Het is evident dat door de kennis die zij verovert of die zij verspreidt de universiteit een element is die de maatschappij in beweging zet, net als de techniese vooruitgang bv. of de vooruitgang van het primair of sekundair onderwijs. Dat is zeker. Maar de universiteit heeft wezenlijk als taak de vorming en de verwerving van kennis en niet de kontestasie van de maatschappij. Het heeft tenslotte iets kinderlijks zich in Ie beelden dat een fisikus of een spesialist van algemene chimie als doelstelling op zichzelf, als bijzonderste taak, de kontestasie van de maatschappij heeft.Er is een tweede manier om kontestasie te interpreteren die redelijker is, en die erin bestaat te doen uitkomen dat de inhoud van het onderwijs verstrekt door de meester geen evangelie is, en dat de student, de vorser, de assistent, volkomen het recht hebben er een andere opvatting op na te houden. Laten wij zeggen dat het moeilijk is een student het recht toe te kennen het feit te kontesteren dat het burgerlijk wetboek dateert van 1804. Anderzijds is het hem wel toegelaten over de waarde van het burgerlijk wetboek heel andere ideeën te hebben dan deze naar voor gebracht doorzijn meester, en dat recht lijkt me tot op heden niet ernstig betwist te zijn geworden.' Bertolino, Jean: Les trublions, Stock, Paris, 1969. JdM: Ludo Martens, ik lees in een tekst van SVB en ik hoor jou net weer verklaren dat in ons onderwijsstelsel geforseerd individualisme primeert in plaats van kollektieve arbeid. Maar in een tekst over het 'rapport industrie-universiteit', komt SVB op tegen seminarie werk. Schuilt hier geen kontradiksie? G&M: Wij zijn tegen individueel werk en tegen de manier waarop wij individueel los van de praktijk en met het oog op een karrière worden opgeleid. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat het sisteem van seminaries zoals ze dit willen opdringen een oplossing zou zijn van het probleem van het individualisme. Dat we dan kollektief zouden gaan werken. Het tegendeel is waar, het gevolg van seminaries zou zijn dat we nog individualistieser worden opgeleid. De seminaries zijn voor de prof een mogelijkheid tot intense kontrole van studenten die regelmatig in kleine groep bij hem moeten komen. Ten tweede je krijgt opdrachten die je individueel moet uitvoeren. Je werkt niet als groep maar je moet naar de biblioteek gaan, je moet daar teksten gaan opzoeken, je krijgt er dus veel meer individueel werk bij. Om de maand moet men zijn punten halen. Dus het komt erop neer dat je dag en aan dag zou moeten bezig zijn met de teorie die de prof je geeft. Het gaat er dus niet om dat je kollektief de werkelijkheid gaat ontdekken. Integendeel je zou dus nog meer de wetenschap van de prof moeten verwerken en niets anders. Kollektief werk is juist het tegenovergestelde. Dat is met een tiental mensen bepalen welke problemen men gaat aansnijden, welke auteurs men daarover zal lezen en welke metode men zal volgen. Uit welke hoek men het probleem zal bekijken, en dat men door diskussie tot besluiten komt. Seminariewerk is het tegenovergestelde. De student wordt ertoe gebracht te vinden wat de prof vindt. En ten tweede, door het feit dat je elke dag je opgelegd werk moet doen, dat je elke dag gekontroleerd wordt door de prof komt er van kontakt met de werkelijkheid niets in, je blijft nog meer aan de boekjes en de universiteit gekluisterd. JdM: Dus je takelt de taak van de prof helemaal af? In de techniese takken alleszins is een heleboel parate kennis nodig, en hoe wil je dat studenten willekeurig bepalen wij gaan dit of dat studeren? G&M: Het is een beetje overtrokken als je zegt dat je in de wetenschappen parate kennis krijgt. Het zit zo dat je daar een beetje pseudo-techniek krijgt. Men ziet dat ingenieurs nog moeten beginnen te leren wanneer ze in de fabriek komen. "Wat men vijf jaar lang meekrijgt is eigenlijk niet meer dan een hersenspoeling. Men wordt zo opgeleid dat men zich boven de rest van het volk en boven de praktijk verheven voelt. De taak van de prof nu zou die zijn van een leidsman. Prof zou degene zijn die het best de praktijk kent en het beste kontakt met de arbeidersklasse heeft. De 'burgerlijke' universiteit wordt dan een volksuniversiteit. Dit is 'een universiteit in dienst van het ganse volk met autonome professoren en waar de maatschappelijke vraagstelling een essensiële plaats krijgt. Waar ingenieurs zich afvragen aan welke kant zij staan in de fabrieken, waar met een prof in geneeskunde ook eens over de sindikale problematiek van de geneesheren kan gediskussieerd worden; waar ik hem kan vragen: prof hoe komt het dat op 1 konsultasie twee arbeiders komen uit grote fabrieken die allebei een schildklierziekte vertonen, een aandoening die vaak gevolg is van overspanning; en dal we dan onderzoeken in hoeverre het arbeidsritme te hoog ligt; en dan moet er vooral plaats zijn voor sosiale praktijk; ik vind dat de student tijdens een behoorlijk deel van zijn studietijd moet gaan werken midden de arbeiders; zo zou een toekomstig geneesheer een tijd in de fabriek moeten werken en ook het werk doen van wat men het lager medies personeel noemt; en later als hij dokter is zou hij geregeld kontakt moeten houden met de praktijk door te gaan werken op het veld, in de fabrieken, in de kantoren. Dit is naar cubaans model maar dit lijkt me maatschappelijk sterk inspirerend. Ten andere om de twee jaar eens twee maand op het veld gaan werken kan slechts gezond zijn. Merckx, Kris, Het Laatste Nieuws, 17 december 1968. G&M: Dat zijn hoedanigheden die de proffen van tans veel minder hebben dan wij: ze hebben geen kontakt met het sosiale leven van de mensen en met de praktijk. Martens: In de eerste plaats zou moeten doorbroken worden, dat de studenten worden opgeleid om een soort apparaat te worden dat heerst over arbeiders en produksie. We vinden dat we zo zouden moeten opgeleid worden zodat we voortdurend in kontakt staan met de praktijk van de gewone mensen op het werk. En die opleiding zou er moeten in bestaan dat we geschikt gemaakt worden om ten dienste van de arbeiders te gaan werken. Dat werken ten voordele van de massa en dus direkt onder de massa sluit nog een volgende punt in: de permanente kritiek van de massa op de houding en de situasie van de intellektuelen. Als ingenieur, psicholoog enz. neem je als leit-motif voor je werk de kritiek die de gewone mensen op je houding, op je manier van optreden, op je werk leveren. Die kritiek moet werkelijk de motor zijn van de manier waarop je in het leven, in de fabriek staat. Dat prinsipe van het op de eerste plaats stellen van de kritiek van de zogezegde 'domme' massa dat zal ook een verval zoals dat in Rusland is gebeurd onmogelijk maken. Wanneer elke intellektueel ol elk man van de partij en van de regering permanent kritiek toelaat door de massa en wanneer kritiek het eerste is wat in de maatschappij wordt ingebracht dan zal het onmogelijk zijn dat de mensen van de partij of de intellektuelen opnieuw superieur gaan worden, dat zij de voordelen aan hun kant gaan halen, dat zij een kaste gaan worden, een burokrasie. Wanneer men als regel zou aannemen dat ministers en funksionarissen voor massabijeenkomsten komen en dat alle dokumenten aan de massa ter hand worden gesteld, dat de massa alle mogelijke vormen van kritiek en opwerpingen kan formuleren, dat die kritiek ook ter harte wordt genomen, dan kan men burokrasievorming uitsluiten. Wanneer men de mogelijkheid heeft om tipen af te zetten en terug te sturen naar het gewone werk in de fabrieken dan zal men dit gevaar kunnen weren. JdM: Stellen de mensen nog wel belang in het politiek beleid? G&M: Kritiek op bewindvoerders moet niet op het intellektuele nivo van bespiegelingen gehouden worden. Het is presies omdat men altijd de politiek op het vlak houdt van ten eerste algemeen teoretiese bespiegelingen en ten tweede ultra ingewikkelde technologie dat men erin slaagt de politiek voor te stellen als een domein dat met het leven van de mensen niets te maken heeft.Dat is een van de kenmerken van politiek in een kapitalisties stelsel: men spreekt erover in termen van idealisties geronk en uiterst moeilijke technologie. Zo bewerkt het kapitalisme dat politiek het jachtterrein van de heersende klasse blijft. JdM: En de intellektuelen? Die zullen de kritiek zo maar slikken? Die zullen zich schikken naar de wil van de massa? Denk je dat? G&M: Na een revolusie ga je ook nog twee soorten intellektuelen en technisi hebben: zij die inzien dat het noodzakelijk is voor de vooruitgang van de mensheid dat zij hun kennis volledig ten dienste stellen van de arbeiders en die graag kritiek aanvaarden. Het dulden en zelfs uitlokken van kritiek zal de essensie vormen van hun intellektueel-zijn. Een andere groep zal dat niet inzien. Maar in die groep zullen er een groot aantal zijn die meegaan met het sisteem. Er zal waarschijnlijk slechts een kleine fraksie samenspannen. Tegen die zal moeten opgetreden worden.Dat is het probleem van de intellektuelen die je gaat hebben onmiddellijk na de revolusie.Maar er is een tweede probleem dat belangrijker is: dat van de opvoeding van de nieuwe intellektuelen. Iedereen wordt tans opgeleid in een sisteem dat de persoonlijke geldingsdrang en macht als norm stelt. Het is normaal dat er enorm veel psichologiese wanprodukten worden gekweekt door zo'n maatschappij; na de revolusie wordt in de opvoeding de kollektiviteit op de eerste plaats gesteld, en de funksio-naliteit van de arbeid, namelijk de arbeid in welk sosiaal klimaat en ten voordele van welke sosiale groep? het verwerken van kritiek van de massa, het uitlokken van die kritiek, het ten dienste stellen van het intellekt zijn elementen die reeds moeten voorkomen in de opvoeding vanaf zeven jaar.JdM: Al die kritiek is goed en wel maar op zeker ogenblik moeten beslissingen genomen worden. Op welke gronden zou dat dan gebeuren en langs welke prosedure? Wordt er een meerderheid gevormd, en ontstaat dan weer geen partij struktuur op de duur? Is zelforganisasie mogelijk met de massa's zoals ze tans zijn, vrij onwetend over bestuurs- en technologiese problemen om maar dat te noemen? G&M: Er zijn twee kenmerken van de kapitalistiese maatschappij die zogezegd onoverkomelijk zijn en die een lichtjes duivels mekanisme inhouden. Vooreerst de opvatting dat de massa de techniek niet kan kennen en dat alleen degenen die de techniek beheersen beslissingen kunnen nemen. En ten tweede dat die kloof tussen de wetenden en de onwetenden steeds groter wordt, omdat de beslissingen steeds vlugger moeten genomen worden en steeds ingewikkelder zijn. Wij denken niet dat de massa in een klap de technologie zal kunnen beheersen. De kwestie is niet: kunnen we aan de massa in een klap al die ingewikkelde prosedees bekend maken. De kwestie is: is het mogelijk om aan de mensen uiteen te zetten wat de funksie is van die techniek, wat door die technisi moet gedaan worden, wat hun preciese rol is in de produksie? En we vinden dat dat zeer gemakkelijk uit te leggen is. Vanaf het ogenblik dat de mensen een inzicht hebben in de funksie van de techniek, is er kontrole mogelijk. Er kan kritiek worden uitgeoefend op de politieke houding van de technisi. Er is helemaal niet gezegd dat een gewoon arbeider een ingenieur kan vervangen, maar hij kan hem kontroleren, hij kan kritiek op hem uitbrengen. En er hem zo toe brengen dat hij zich meer richt op de behoeften van de massa. Dan, het tweede antwoord is dat een maatschappij die voor de arbeiders wordt gemaakt ervoor moet zorgen dat de kloof tussen techniek en het gewone volk zo efflsient mogelijk gedempt wordt. De kapitalisten in onze maatschappij hebben er alle belang bij dat de mensen niet weten welke de beslissingen zijn, dat ze niet weten waar ze genomen zijn, dat ze niet weten hoe het in mekaar steekt. De mensen van Ford-Genk hebben niet het minste benul over de staf van geleerden ergens in Detroit die beslissingen neemt over hun produksie-proses. Ze begrijpen er niets van, ze hebben alleen de resultaten te ondergaan. Het kapitalisme heeft er geen enkel belang bij dat de mensen zouden weten waarom de beslissingen worden genomen, welke de achtergronden zijn, en welke de konsekwensies, wie ervan profiteert.Als de mensen dat zouden weten zou het kapitalisme op zijn laatste benen lopen. Het sisteem van het kapitalisme bestaat er net in dat men de mensen afsnijdt van die inhoud, dat men hen sistematies in de onmogelijkheid stelt om daar iets van te weten. We zouden de maatschappij in tegenovergestelde zin moeten inrichten en zoveel mogelijk informasie bij de mensen brengen over het hoe en waarom van de beslissingen. 'Cette humanité qui va bientót compter 6 milliards d'individus se trouve deoani des responsabilités d'ordre économique, technologique, sanitaire, culturel, démographique, scientiflque, devant des dangers de guerre et de famine, et en même temps elle se trouve en possession de moyens d'action tels qu'on ne peut plus se contenter des pratiques politiques jusqu'aujour-d'hui en usage, c'est-a-dire a continuer a s'en remettre au hasard, au thédlre, au césarisme ou au carriérisme, a la propagande et a l'imposture. ... la condition préalable, la condition absolue pour que ces fortnes (nieuwe vormen van politiek leven: JdM) puissent naitre, c'est l'appro-priation collective, non pas des moyens de production, mais des moyens d'information. C'est l'information de tous sur tout qui fera sauter la vieille machine, et c'est bien pour cela que les d êtenteurs du pouvoir, dans tous les pays du monde, s'efforcent de Ie conftsquer Ie plus possible, totale-ment ou partiellement, selon ce que leur permettent les usages locaux et les doses de censure normalement tolérées par leurs opinions respectives, quand ils n'ont pas pu éviter d'en laisser subsister une.' Revel, Jean-Francois: Lettre ouverte a la droite, Albin Michel, Paris. In Le gauchisme betreurt Cohn-Bendit dat de studenten tijdens de mei-revolte de periferische radiozenders niet hebben bezet (JdM).G&M: Het is goed mogelijk dat een spesialist aan de massa zeer schematies uitlegt waarom hij beslissingen neemt wat zijn funksie is, enz.; en er bestaat een mogelijkheid vooral als men de leerplicht zou verlengen tot 18 jaar om de mensen basisbegrippen bij te brengen van geneeskunde, van techniek, van psichologie, van sosiologie. Dat moet een vitale behoefte voor de maatschappij worden, dat men die kloof dempt terwijl het voor de maatschappij die we tans kennen vitaal is at die kloof zo breed mogelijk wordt. Het is juist door die kloof tussen het intellekt en het leven van de gewone mensen dat men de bestaande verhoudingen kan in stand houden. JdM: Tot slot: er is in deze interviews zeer veel over revolusie en zeer weinig over vrijheid gepraat. Men mag over het kapitalistiese westen oordelen zoals men wil, maar iets staat als een paal boven water: hier geniet het individu de ruimste vrijheid. Men reist, vergadert, spreekt, publiseert vrij, men is vrij het kapitalisme zelf tot op de grond af te breken, met woorden altans. Geen enkel ander regime is op dit stuk met de westerse parlementaire demokrasie vergelijkbaar. Wat betekent vrijheid voor jullie? Komt ze bij een reorganisasie van de maatschappij op kollektieve basis de persoonlijke vrijheid niet in het gedrang? G&M: Wij beweren dat onze maatschappij berust op de diktatuur van de bourgeoisie en van het kapitaal. Wat willen we daarmee zeggen? Daarmee drukken we uit dat er binnen de fabrieken voor de arbeiders geen enkele, maar dan ook geen enkele vrijheid bestaat. In de fabriek heeft het kapitaal de absolute vrijheid om uit te buiten. Er is de permanente dwang om aan een beestachtig ritme te werken, er is de permanente kontrole van de opzichters, er is het monotone, tot waanzin voerende werk... In veel fabrieken is de vrijheid om te spreken afgeschaft. We kennen arbeiders die twee dagen niet mochten werken, omdat ze met elkaar hadden gesproken gedurende het werk! In 'moderne' fabrieken is de vrijheid om zich te verplaatsen afgeschaft. Er is een kadertje rond de arbeiders getrokken waar ze niet buiten mogen. Men krijgt een zakje mee om zijn behoeften te doen: men mag zijn plaats op geen enkele wijze verlaten!In 'moderne' fabrieken is de vrijheid om aan politiek te doen afgeschaft. Amerikaanse ondernemingen stellen hoogbetaalde intellek-tuelen aan om de sindikaten uit te schakelen in hun nieuwe bedrijven ! We kennen arbeiders die werden ontslagen omdat ze bijeenkomsten hielden met studenten.In de fabriek is de vrijheid van vergadering afgeschaft. In het arbeidsreglement van vele fabrieken lees je dat men zijn eisen alleen individueel en niet gezamenlijk mag formuleren; het is verboden op het werk zelf met zijn mede-arbeiders samen te komen en te diskussiëren! Binnen de fabrieken heerst de ongebreidelde diktatuur van het kapitaal. Het essensiële van het leven en van de produksie ligt binnen de fabriek. Op die essensiële plaats bestaat geen schijn van vrijheid. Buiten de fabriek, voor de vrije tijd, wordt een pseudo-vrijheid toegestaan. Maar iedere joernalist die geëngageerd schrijft, staat na een paar maanden aan de deur. En de oninteressante stukjes die onze rechtse joernalisten plegen, worden dan nog zin per zin gesensureerd door de hoofdredakteur. Het regent tegenwoordig vermaningen op radio en tv. Iedereen die het waagt iets grondigs over politiek te zeggen, verschijnt op het matje. Revolusionairen worden tans in het sisteem nog geduld als uitlaatkleppen en randverschijnselen. De revolusionaire ideeën zijn enkel en alleen gevaarlijk wanneer de massa van de arbeiders die ideeën gaat verwerven en hanteren. De revolusionaire ideeën zijn een materieel wapen wanneer ze doordringen in de massa van de werkende mensen. Zolang dit niet gebeurt, is er géén gevaar. In mei '68 begonnen de franse arbeiders de revolusionaire ideeën in zich op te nemen. In één klap werden elf revolusionaire groepen verboden, hun bladen in beslag genomen, hun beste militanten aangehouden. Bij ons bestaat de volstrekte vrijheid om de arbeiders in de fabriek uit te buiten en om het bewustzijn en de strijd voor de bevrijding te onderdrukken. In een sosialistiese maatschappij zullen alle beslissingen worden besproken in alle fabrieken en op alle plaatsen waar de werkende mensen leven. Dezen zullen kritiek en kontrole uitoefenen op de pers, op de bestuursorganen en op de leiding van de fabriek. Er zal de meest volstrekte vrijheid zijn om in de fabriek het bewustzijn van de arbeiders te verhogen, om alle problemen van de fabriek en van het land te bespreken, om in de fabrieken samen te komen en te organiseren. Dat sluit in dat er geen vrijheid zal zijn voor diegenen die in de fabriek of in het land hun eigen privilegies, voordelen, machten, ambisies en pretensies willen doorzetten ten koste van de werkende mensen. |