Het gevecht met de Mammon - Jos de Man
Interviews met contesterende
studentenleiders in West-Europa, oa
Ludo Martens en Paul Goossens,1968


Originele tekst omgezet in huidige spelling
Naar de originele tekst in progressieve spelling 

Naar www.ludomartens.be

5de meridiaandocument onder redactionele leiding van J. Weverbergh, © A. Manteau n.v., Brussel/Den Haag, 1968 Omslag en typografie : Karel Martens gvn Foto's: Paul Teugels Druk: Erasmus, Gent D/1969/0065/36

Naar originele tekst in de 'progressieve' spelling van 1968


Luigi Bobbio, Ludo Martens (onder) en Jos De Man in de faculteit der letteren van de universiteit te Turijn

Inhoud

studenten vak beweging
de organisatie
de actiecomités
het geweld
het Klassenbewustzijn
de aansluiting met de arbeiders
het akademies autoritarisme
het medebeheer
de kritische universiteit
de vrijheid

basisinterview met: , Paul Goossens en Ludo Marlens van Studenten Vak Beweging SVB

waarbij verder aan het woord komen:

over de situatie in Frankrijk: Daniel Bensaid van Jeunesses Communistes Révolutionnaires JGR Jean-Louis Peninou van Mouvement d'Action Universitaire MAU Jean-Marcel Bouguereau eveneens van MAU

over de situatie in Duitsland Wolfgang Lefèvre van Sozialistische Deutsche Studentenbund SDS Sigrid Fronius. eveneens van SDS, gewezen voorzitster van AstA Allgemeine Studenten Ausschuss, overkoepelend orgaan der Berlijnse studenten

over de situatie in Italië: Luigi Bobbio, leider van de studentenbeweging in Turijn, Vittorio Rieser, assistent aan de universiteit van Turijn

de interviewer Jos de Man koos verder citaten uit recente literatuur over universiteit ea revolutie. (in schuine druk, afsluitend met de bron, nvjh)


Ludo Martens (links) en Paul Goossens (tweede van rechts) bespreken de strategie van SVB (Walter De Bock (rechts) volgt aandachtig het interview, nvjh)

DM: Paul Goossens en Ludo Martens, is Studenten Vak Beweging revolutionair?  - Inhoud

G&M: (Goossens & Martens) Men zou moeten ophouden 'revolutionair' te interpreteren op een persoonlijke en psychologische manier. Wij moeten afstappen van het soort categorieën: Willen wij revolutionair zijn? Hebben wij de bedoeling de revolutie te maken? Dat zijn individuele, psychologische categorieën. Het zal waarschijnlijk wel zo zijn dat veel van de mensen die met ons meewerken revolutionair willen zijn. Maar als beweging moet je dat soort criteria niet aanleggen. Als beweging leg je criteria aan die verband houden met de positie en de strijd van de klassen in de maatschappij. Als je daaraan denkt, dan wordt liet duidelijk dat alles wat wij tot dusver over revolutie vertellen gewoon nonsens is. Men kan maar over revolutie spreken wanneer men het heeft over de manier waarop de klassen tegenover mekaar staan, zodat ze op bepaalde ogenblikken in de geschiedenis niet anders meer kunnen dan botsen tot het uiterste. En het is op zulke ogenblikken dat er een partij moet zijn die de arbeiders en de middenklassen kan organiseren. Wel, een revolutionaire partij zou er een zijn die overal haar mensen heeft, overal werkt, bij de arbeiders maar ook bij de middenklassen, een werk op lange termijn dat, doorheen de periode van relatieve rust die we nu meemaken, de confrontaties voorbereidt, die wetenschappelijk nu al onderzoekt welke confrontaties de eerstvolgende jaren gaan aan bod komen en op welke manier men er door die konfrontasies zou toe komen een machtsovername tot stand te brengen. Dit veronderstelt volledige informatie over wat in de diverse klassen gebeurt, èn activiteit bij arbeiders, middenstanders, vrije beroepen. Daar zijn we lang niet aan toe. We kunnen dat stadium ternauwernood voorbereiden op dit ogenblik, dat moet nu tijdens de eerstkomende drie, vier jaar gebeuren.

JdM: Er is verleden jaar een partij van revolutionaire socialisten opgericht, geïnspireerd door Ernest Mandel. Wat denken jullie daarvan?

G&M: Ik vind dat een beetje utopisch. De materiële taak voor zo'n partij is er nog helemaal niet, en de mensen zijn er niet. Zoals ik zei moeten we dergelijke partij nog gedurende drie of vier jaar voorbereiden, door propaganda, door discussie, door gesprekken met nieuwe mensen. Als men zich nu proclameert tot revolutionaire socialistische partij gaat men aan al dat werk voorbij. Dat kan slechts tot een failliet leiden.

JdM: Wordt SVB over drie, vier jaar zelf omgevormd tot een partij?

G&M: Dit zal zeker niet van ons afhangen. Wij zijn een handjevol intellectuelen die ten hoogste hun bijdrage kunnen leveren. Het vormen van een nieuwe partij zal afhangen van de sociale krachten die in de volgende jaren in beweging komen. Dat zijn de arbeiders in de basisindustrie, de leraars die op zeker ogenblik in de ontwikkeling van conflicten de noodzaak zullen aanvoelen aan een revolutionaire strijdeenheid waarin ze samen werken met de intellectuelen, de kleine middenstanders en nog andere groepen.

JdM: Wat zet er iemand toe aan militant te worden? Is het verontwaardiging, intellectuele hoogmoed, sterk humanitair gevoel?

G&M: Je kunt de motivering waarom je in een beweging werkt natuurlijk moreel noemen, vanuit een vaag idee over rechtvaardigheid. Zulke motivering is misschien een beginpunt voor vele mensen, ook in SVB, maar dat stadium moeten ze overstijgen. We moeten hen laten komen tot een zeer nuchter en liefst wetenschappelijk inzicht in de structuren van deze maatschappij en hen van daar uit laten besluiten, op een rationele manier, tot een engagement. Men moet de morele motivering terugbrengen naar de materiële context. Er zijn honderden bewegingen die in naam van de rechtvaardigheid aan politiek doen. Men moet daar een zeer concrete inhoud kunnen aan geven.

de organisatie - Inhoud


Daniël Bensaid, lid van het nationaal buro van de jeunesses communistes révolutionnaires (JCR), groupuscule die tijdens de mei-revolte aan de spits van de actie stond, en officieel ontbonden werd door ministerieel besluit van 12 juni 1968.

JdM: Daniël Bensaid, wat is een 'enragé'? In de inleiding van zijn boek L'insurrection étudiante schrijft Mare Kravetz, zelf een actief militant: 'psychiaters en psychologen hebben nuttige aanwijzingen kunnen geven aan de minister en aan de prefect van politie: aanpassingsstoornissen, angstig gedrag, uiteenlopende vormen van onevenwichtigheid. De minister had juist gezien: de 'enragés' zijn geesteszieken.' Zijn de 'enragés' inderdaad geesteszieken?

Kravetz heeft het hier over de massa der studenten die, weinig of niet gepolitiseerd vóór mei, haast emotioneel op de inval van de politie in de Sorbonne hebben gereageerd. Over de politieke leiders van de revolte haalt hij volgende uitspraken aan van O. Revault d'Alonnes,maitre-assistant aan de Sorbonne: 'Ik heb vastgesteld dat de studenten die het actiefst zijn op politiek vlak, ook de besten waren op het gebied van studie en resultaten. Diverse professoren van de Sorbonne en Nanterre hebben reeds de aandacht getrokken op deze conjunctuur, die echter eigenaardig genoeg verzwegen wordt in de lasterkampanje die van boven uit wordt georkestreerd,' en van René Soherer, professor in het lyceum Louis Ie Grand: 'de huidige beweging die, u moet het zich niet ontveinzen, de werkelijke intellectuele en morele elite van onze studenten verenigt, wekt een grenzeloze hoop. Een jeugd, die het regiem op alle mogelijke manieren heeft pogen af te stompen, ontwaakt.' Kravetz, Marc: L'insurrection étudiante, ed. union générale d'éditions (Série 10/18), Paris, 1967.

DB (Daniël Bensaid): Je moet twee zaken goed onderscheiden.

Er is ten eerste de propaganda van de regering, die van meet af aan de 'enragés' als ontspoorden heeft bestempeld. Cohn-Bendit heeft daar in die tijd op geantwoord met de opmerking dat het toch eigenaardig is dat de razernij zo besmettelijk is, en dat meer bepaald de geesteszieken plotseling in zo groot getal opduiken. Nee, de beweging van Nanterre en de manier waarop ze is aangegroeid tot een massabeweging, zijn duidelijk sociale verschijnselen, sociale beroeringen. Veel mensen zijn in mei bewust geworden van diepe tegenstellingen in onze samenleving.

Anderzijds moet je rekening houden met het soort mensen dat aansluit bij avant-garde groepen. Een arbeiderspartij werft arbeiders aan die door politieke actie reageren op de uitbuiting waar

van ze slachtoffers zijn. De avant-garde groepen vinden hun leden in de randlagen van de bevolking, en meer bepaald bij de studenten, die niet opkomen voor materiële belangen en niet militeren op basis van de voorwaarden van hun inschakeling in de productie. Ze zijn slechts zeer onrechtstreeks slachtoffers van de contradicties van het kapitalisme, die zij gewaar worden op het cultureel en ideologisch vlak, en in hun beroepsopleiding.

Het lijkt dus onvermijdelijk dat de avant-garde groepen ook individuen in hun rangen tellen wier objectieve belangen niet noodzakelijk verbonden zijn met de revolutionaire strijd. Voor een aantal onder hen zou het gemakkelijker zijn het spel van de regering mee te spelen, de sociale ladder te beklimmen en een knusse plaatste veroveren in de samenleving. Indien deze mensen de gevestigde orde afwijzen, dan is het omdat ze er psychisch onder lijden. In de politieke organisatie vinden zij het evenwicht terug. Als individu zouden ze wellicht neurotici worden, maar de actie als militant geeft hen een uitingsvorm, een middel om aan de neurose te ontsnappen. Ik ben dus van oordeel dat de 'enragés' zeker niet geestesziek zijn, maar dat zij gerekruteerd worden in een milieu waar zeker een aantal neurotici rondlopen, vooral op de afgezonderde campussen zoals Nanterre. Maar precies als militant kunnen zij hun eigen individuele revolte vorm en inhoud geven, en een antwoord vinden op wat hen in de huidige samenleving tegen de borst stoot.

JDM: Wat blijft er na de studentenjaren over van de revolutionaire overtuiging en actie? In het beroepsleven, en vooral dan in een eng en conservatief landje als het onze, is het vaak onmogelijk een praxis te vinden die enigszins overeenstemt met progressieve opvattingen. Er is hier een vrij groot conformisme dat grenst aan apathie...

G&M: Hoe kun je verhinderen dat de activiteit als student niet van voorbijgaande aard is, iets dat men zich kan permitteren? Wij hebben daar een aantal oplossingen voor. In de eerste plaats beperken wij ons niet tot harde taal, maar aan de conclusies van onze analyses verbinden wij ook een praktijk, zowel buiten als binnen de universiteit. Wanneer je de conclusies van je analyse toepast dan verzeil je in een aantal conflictsituaties, dan krijg je een aantal klappen. Dat is een gans andere ervaring dan wanneer je alleen maar met woorden bepaalde dingen hebt gezegd. Punt twee is dat wij systematische vorming geven of trachten te geven aan de mensen in de studentenbeweging, wat in het verleden zeer weinig werd gedaan.

Alain Krivine, leider van JCR: 'Je begrijpt dat we niet zomaar mensen willen rekruteren, in zeven haasten, enkel om met plezier te kunnen zeggen: 'Bij ons gaat alles goed, we hebben zoveel aanhangers!' Wij denken dat het onontbeerlijk is dat eventuele kandidaten een stevige politieke opleiding hebben vooraleer bij ons aan te sluiten. Vandaar het nut van discussies en open debatten. Wanneer men een revolutionaire beweging wil maken is het belangrijk van meet af aan zich tot taak te geven de politieke opvoeding van de lipen vooraleer ze aansluiten. Indien dit niet gebeurt volgen ze domweg alle wachtwoorden op, ze schenken je een absoluut vertrouwen. Je krijgt eenparigheid van stemmen en er is geen dialoog. Anders uitgedrukt, de ideale voorwaarden om een bureaucratie te bevorderen. Van meet af aan heb ik daartegen gestreden in JCR en als ik nu dwaasheden vertel of als ik een actie voorstel die de jongens niet aanstaat dan word ik uitgekafferd, en anderen ook trouwens.' Bertolino, Jean: Les Trublions, Stock, Paris, 1969.

G&M: Punt drie is dat wij in een organisatie werken, aan eenzelfde project, aan dezelfde obtectieven, zodanig dat je niet totaal geïsoleerd staat als individu. Je hebt de mogelijkheid om systematisch en planmatig te werken. Dit zijn een aantal elementen om het engagement op lange termijn aan de universiteit mogelijk te maken. Wat de algemene apatie betreft, dat gaat in zekere mate op maar je mag dat ook niet overschatten. In de crisissen die wij in de volgende jaren gaan kennen, gewoon omdat een reeks moeilijkheden pas nu beginnen te rijzen - denk bv. aan Ford-Genk - zou wel eens kunnen blijken dat dit een vrij oppervlakkige analyse is. Wel is het zo dat wij onder de intellectuelen weinig armslag hebben. Dat komt omdat daar geen organisatie is, geen beweging met een perspectief. Dat is onze job, om dat te realiseren. Een groot aantal mensen buiten de universiteit die zich geisoleerd voelen, die naar bepaalde dingen toe willen, die moeten we opvangen.

JdM: Ja maar hoeveel militanten telt SVB? Enkele tientallen? Wat gaan die later als ze geïsoleerd zitten in de bedrijven, in de steden en dorpen, nog kunnen uitvoeren?

G&M: Hoelang bestaat SVB? Nog geen twee jaar. De organisatie van SVB is nog een embrio. Op dit ogenblik konstateer je dat je heel wat mensen kunt bereiken, dat heel wat mensen geïnteresseerd zijn in ideeën die SVB lanseert, mensen die tot op dat ogenblik geen contact hebben met anderen die dezelfde obtectieven en dezelfde activiteit willen ontwikkelen.

Wij hebben de mogelijkheid nog niet gehad of we zijn nog niet in staat om deze mensen bij elkaar te brengen en om eens te zien wat zij gezamenlijk kunnen doen. Wanneer je in Vlaanderen gaat praten op avonden, wanneer je aan studieweekends meewerkt, dan stel je vast dat het aantal van deze mensen toch vrij behoorlijk is. Maar ze lijken ergens verlamd en hebben geen contact met andere groepen. Dat is de fout en dat moeten we kunnen overbruggen. Wij zijn met een regionale werking begonnen. We hebben mensen die in Tielt werken, we hebben mensen die in Genk werken, en in Antwerpen en een reeks andere plaatsen. Op dit ogenblik vooral universitairen, die mensen van niet universitair hoger onderwijs trachten te betrekken, ook jonge arbeiders en progressieve leraars en intellectuelen. Dat is allemaal heel jong en er moeten eerst een heleboel zaken uitgepraat worden, men weet niet juist wat men bedoelt, op welke manier men gaat werken, en wij begaan nog de fout dat wij geen duidelijke politiek daaromtrent hebben. We hebben nog te weinig ervaring op dat gebied. Wij zijn er volop mee bezig en we hebben Genster, een blad dat een binding is tussen al deze verschillende mensen.

JdM: Welke is de ideologische start van SVB geweest?

G&M: De ideologische start is niet door auteurs gegeven. In een eerste stadium zijn enkele mensen gaan nadenken over wat in Leuven was gebeurd in 1966. Na een jaar traditionele agitatie van Vlaamse kringen, Davidsfonds, Vlaamse Volksbeweging, Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond, was hier plotseling een uitbarsting die niemand had voorzien en waar niemand iets van begreep. Men was helemaal niet in staat te zien wat dat inhield, wat de mogelijkheden waren. Gedurende vijf, zes dagen waren er iedere nacht vijf zesduizend mensen op straat, werd er vrij zwaar gevochten met de politie, in een reactie tegen al wat men reaksionair noemde en dat ging dan van de straat over de reaksionaire klerus naar bepaalde vormen van reaksionair gezag. Die schok is buitengewoon hevig geweest gedurende die week na 13 mei 1966. Na die concrete strijd zijn we hier met een aantal mensen gedurende de vakansie gebleven. We hadden niets meer te doen, we waren bijna gedwongen om na te denken. We maakten plannen voor het volgende jaar en zo zijn we stilaan gekomen tot discussies over de grond van de zaak. We liepen al de Vlaamse bewegingen af die aan het werken waren met ons en we stelden de limieten vast van al die bewegingen. Als je zo een twintig vergaderingen had bijgewoond van zogezegde progressieve Vlamingen zag je dat het eigenlijk allemaal holle zakken waren, dat men woorden uitkraamde en formules aankleefde maar eigenlijk niet vooruitkwam. Men was in een traditionele woordenvloed verstikt.

Wij zijn dan op iets anders gaan denken. En zo zijn we tot themata gekomen als de arbeiders en democratisering. Dingen die zeer algemeen en abstract waren voor ons. We wilden Leuven Vlaams, dit wil zeggen we wilden dat het Vlaamse volk aan de universiteit zou komen. Maar bij de Vlaamse bewegingen ging het nooit verder dan die zeer abstracte kreten. Men wist nooit wie dat volk was. Wij zijn eerste geweest die de vraag stelden wie is het volk. Zijn dat de Vlaamse bankiers die hun vet reeds gesmeerd hebben en die nu zitten te wachten op de sprong naar de hoge elite? Was dat het Vlaamse volk? Een groot deel van de Vlaamse beweging dacht van ja. Maar wij vonden dat het Vlaamse volk niet de Vlaamse bankiers moesten zijn die vlaams praten maar op precies dezelfde manier hun vet smeren als de frans-sprekende bankiers.

We zijn gaan denken aan de arbeiders. Dan zijn wij de stelling gaan poneren dat Leuven Vlaams er moest komen voor het gewone volk, voor de arbeiders. Dat was nog helemaal niet concreet maar het sloot ergens aan bij een van de vleugels van de Vlaamse beweging. Want het is niet zo dat SVB apart is gegroeid, los van de Vlaamse beweging. Er zijn in de Vlaamse Volksbeweging, Davidsfonds, VNSU, grote groepen die zochten naar de arbeiders, en die dus niet van plan waren aan Vlaamse galadinees te gaan zitten. Wij hebben theoretische teksten geformuleerd, over de arbeiders, over een systeem dat ten dienste zou staan van de arbeiders, dat hen op de eerste plaats stelt, dat alle machten kapot maakt. Dat was de eerste ideologie. Het was zeer mooi en idealistisch maar viel eigenlijk een beetje buiten de realiteit. Meestal stelt men het nu voor alsof we dat gehaald hebben uit Marx, maar er was niemand van ons die ooit maar een letter van Marx of Lenin of van wie dan ook gelezen had. We hebben eerst zelf een weg afgelegd en bepaalde problemen gesteld. En toen zei men dat we marxisten en leninisten waren. "We zijn op de duur zodanig voor marxist en leninist verweten dat we de geschiedenis zijn gaan bestuderen en dat we gingen kijken wat die Marx eigenlijk geschreven had. Dus pas een jaar of anderhalf jaar later zijn we in contact gekomen met de analyse van de arbeidersbeweging. In die arbeidersbeweging hebben we het werk gezien van revolutionaire leiders als Marx en Lenin en Mao Tse Toeng. We zagen dat de problemen waar we nu mee bezig zijn al rezen in Duitsland, bij het begin van deze eeuw, in Frankrijk in de jaren '70, dat die al allemaal geanalyseerd zijn. Daarom zijn wij die auteurs gaan bestuderen om te zien hoe zij die moeilijkheden hebben opgelost. De theorie heeft dus alleen als functie gehad ons, in onze strijd voor het Vlaamse volk, de toestand beter te leren begrijpen. We moeten alleen de boekjes lezen om onze eigen situatie beter te leren analyseren om beter te leren begrijpen hoe we ons moeten organiseren, welke lessen we uit concrete toestanden kunnen halen. Dat is het enige doel van de ideologie.

JdM: Heeft het lezen van de boekjes niet geleid tot het ontstaan van Dogmatische strekkingen binnen SVB?

G&M: Het zijn niet de boekjes die oorsprong zijn van dogmatiek. Juist zij die geen boekjes lezen worden dogmatisch. De oorsprong van de dogmatiek is de manier waarop men reageert op de dagelijkse werkelijkheid. Er zijn mensen die de boekjes lezen en goed reageren op de dagelijkse praktijk, dat wil zeggen dat zij de boekjes op de juiste manier lezen, in functie van de vragen:

Waarmee ben ik nu bezig? in welke organisatie werk ik? welke mensen heb ik rond mij? en hoe kan ik met die mensen het meeste bereiken? Wie zo de boekjes leest zal zijn praktijk beter maken en helemaal niet dogmatisch zijn. Maar wie zijn kennis aanwendt om zich superieur aan te stellen, denkt dat hij de sleutel heeft gevonden voor een aantal problemen en zich daarom eigenlijk niet meer inlaat met de dagelijkse praktijk, die niet dagelijks nieuwe dingen gaat zoeken, de problemen anders leert stellen, dat is iemand die dogmatisch is. Het is dus de verhouding tot de praktijk die bepalend is en de manier waarop men de problemen probeert op te sporen, de nieuwe kanten aan de problemen ziet, met nieuwe mensen probeert te werken, telkens zijn organisatie en zijn ideeën probeert te vernieuwen aan de hand van wat concreet gebeurt; iemand die dat niet doet die wordt dogmatisch met of zonder boekjes.

Ik zal twee voorbeelden geven, een van een militant die door het lezen van boekjes dogmatisch is geworden, en dan van een ander die net andersom op de boekjes reageerde.

Er werkt iemand bij ons die een enorm goed militant was en die schitterende dingen deed in de fakulteit. Op een bepaald ogenblik is hij in contact gekomen met teoretisi en die hebben hem Das Kapital van Marx laten lezen. Hij heeft zich daar twee maand mee bezig gehouden en sedertdien is die geen rotte frank meer waard. Als er iets op tafel komt beschouwt hij dat van uit de hoogte van Das Kapital, werpt op 'dat is niet fundamenteel, dat heeft niets meer te maken met de economico-sociologische analyse van de maatschappij, het zijn revi-sionistiese problemen, 't is kleinburgerlijk.' En onder het voorwendsel van een erbarmelijke hoop frases weigert hij nog iets te doen in de organisatie.

Wij hebben een ander militant die een stuk van Mao Tse Toeng over de methodes van leiding heeft bestudeerd, een stuk van tien bladzijden, vooral tegen de leiders van bewegingen gericht. Na een aantal jaren in een revolutionaire beweging heb je een zekere ervaring, je kent alle mensen, je gaat als leider optreden met als gevolg dat je geen praktisch werk meer doet aan de basis. Je verwaarloost de kampanjes in de dorpen, in de faculteiten; je kan niet meer zien hoe de mensen reageren op de teksten en theorieën die je wil verspreiden. De tekst van Mao zegt verder dat wanneer een ordewoord gegeven wordt men zelf in de praktijk moet gaan vaststellen hoe erop gereageerd worden, en dat men telkens moet vertrekken vanuit de ideeën die bij de massa leven, om daarop te bouwen. Wel de man die deze tekst bestudeerde was vroeger nogal intellectueel, hij las Althusser en een aantal modeschrijvers. Maar door het lezen van die tekst zag hij in dat hij op een verkeerde weg was en nu heeft hij zijn praktijk verbeterd.

JdM: Is het mogelijk aan te geven wat het waardevolste is dat jullie uit de boekjes hebben gehaald?

G&M: Het belangrijkste punt is de verhouding tussen de avant-garde en de massa. Dus de betekenis van de arbeidersklasse. Je ziet dat in de hele geschiedenis en in totaal andere continenten telkens als dominante optreden. Het proletariaat in de tijd van Marx. Het Europese proletariaat na de eerste wereldoorlog, het Chinese proletariaat en de Chinese boeren na de tweede wereldoorlog. De Vietnamese en Zuid-Amerikaanse massa in 1969. De betekenis van de uitgebuite massa's, de kracht die erin steekt en de kracht die men er kan uithalen als er een juiste leiding is, ik denk dat dit het belangrijkste is. We worden opgeleid als een elite, we zijn totaal afgesneden van de massa, we geloven in de kreativiteit van de massa, we geloven in het schitterende individu. In de objectieve situatie van uitbuiting en onderdrukking van de massa, zowel materieel als geestelijk, steekt de fundamentele kracht.

Het is op die basis dat er een andere maatschappij mogelijk is. Het is omdat de massa uitgebuit wordt en onderdrukt dat ze behoefte heeft aan een andere maatschappij, niet een intellectuele behoefte maar werkelijk een vitale behoefte. Het is uit die situatie dat de massa haar kreativiteit haalt, en het is uit die situatie dat men aan een alternatiefmaatschappij kan gaan denken. De uitgebuite massa kan zich uiten in een kreativiteit die werkelijk superieur is, ook aan macht en techniek. Dat zie je in de Chinese revolutie, dat zie je het best in de Vietnamese strijd. Wanneer je het volk op de juiste manier organiseert en leidt dan heb je daar een geestelijke atoombom van scheppingskracht die superieur is aan de machtsmiddelen van de tegenstrevers.

Een tweede zaak die uiterst belangrijk is en die je uit de boekjes kan halen is de manier van denken, wat we dan de dialectiek noemen. Eerst een opmerking: de dialectiek is de methode van denken die de praktijk op de eerste plaats stelt. Ze stelt altijd de vraag: wat is dit in de praktijk waard voor de arbeidersklasse? De dialectiek analyseert alles vanuit het standpunt van de arbeidersklasse. Alle dingen komen ten goede aan één bepaalde klasse; daarom stelt de dialectiek zich openlijk ten dienste van een bepaalde klasse, de onderdrukte en uitgebuite klasse van de arbeiders. De dialectiek onderzoekt alles in zijn eigen tegenstellingen en contradicties; de dialectiek legt het conflict bloot in alle dingen.

Die twee belangrijkste aspecten zullen we nu met voorbeelden verduidelijken.

De dialectiek analyseert alles vanuit het standpunt van de arbeidersklasse.

Als eerste voorbeeld nemen we het informatierecht dat de studenten opeisen. Sommigen stellen die eis alleen vanuit technisch oogpunt: de 'studentenleiders' willen alles weten en overal plechtig aan de besprekingen op hoog niveau deelnemen. Ze hebben vooral hun eigen carrière op het oog en ze willen hier en daar een paar verbeteringen aan de bestaande bourgeoisuniversiteit aanbrengen. Zij verdedigen de belangen van de bourgeoisie. Anderen eisen informatie om te ontdekken hoe de universiteit vervlochten wordt met de industriële en financiële elite. Ze willen weten dat een professor onderzoek doet voor een groot bedrijf. Ze zullen dan een actie voeren tegen deze prof. Hun stelling is: de universiteit moet niet ten dienste staan van de bazen der grote ondernemingen; we moeten leren vechten aan de kant van de arbeiders.

Een tweede voorbeeld: de democratisering van het onderwijs. Sommigen willen dat er méér arbeiders naar de universiteit komen. Een prof die uit een arm gezin kwam, toonde ons zijn mooie nieuwe villa en zei: 'kijk hoever een arbeiderszoon het kan brengen!' Een arbeider heeft zich geheel zijn leven krom gewerkt en is fier dat zijn zoon het zo ver gebracht heeft aan de universiteit. Maar die zoon trekt zich niets aan van de arbeidersklasse, hij wordt baas in een fabriek en doet de arbeiders draaien tot het uiterste van hun weerstand. Dit weerspiegelt de burgerlijke opvatting over democratisering. Anderen willen natuurlijk ook méér arbeiders aan de universiteit. Maar zij willen dat de universiteit in de wortel verandert. Dat de universitairen op de eerste plaats steunen op de praktijk en op het contact met de arbeiders in de fabrieken.

Ze willen dat de universiteit vertrekt van het ervaren van de problemen in de fabrieken en dat de studenten worden opgevoed om in die fabrieken de belangen van de arbeiders te verdedigen. Dit weerspiegelt de proletarische opvatting over democratisering. Wij hebben als tweede kenmerk van de dialectiek aangegeven dat ze alles in zijn eigen contradicties en tegenstellingen onderzoekt. Elk ding kan twee kanten uitgaan; wat één is splitst in twee; elk ding kan overslaan in zijn eigen tegengestelde. We geven een paar voorbeelden.

Elk ding kan twee kanten uitgaan: vele studenten zijn tegen het bestaande kapitalisme en verklaren zich voor het 'anarchisme'. Het anarchisme kan uitmonden in een houding van eigenbelang: men wil overal persoonlijk van profiteren, men maakt het zich gemakkelijk. Men keert zich af van het kapitalisme en gaat als een bon vivant leven. Het anarchisme kan ook tot iets anders leiden: men ziet in dat men door een persoonlijke vlucht niets verandert. Men ziet in dat alléén de arbeidersklasse het systeem totaal over kop kan gooien. En daarom vangt men de lange weg van studie en actie aan - om één te worden met de arbeidersklasse en waarlijk aan haar kant te staan in de strijd.

Een ander voorbeeld van een ding dat twee kanten kan uitgaan: de studentenrevolte.

De grote kapitalisten willen van de revolte gebruik maken om de universiteit te hervormen zodat ze beter afgestemd is op de belangen van de grote kapitaalmachten. De studenten zullen in kleine groepjes werken, meer moderne stof zien, zelf meer moeten opzoeken: zo zullen ze leren zich beter in te schakelen aan de top van de grote bedrijven. De revolte kan ook een andere kant uitgaan: in de strijd leren de studenten inzien wat hen later op hun hoge post in het bedrijf te wachten staat. Ze weigeren later de dictatuur over de arbeiders uit te oefenen. Ze zijn integendeel bereid aan hun kant te staan, en alle pretensie, succes en profijt te verloochenen.

Wat wil het zeggen dat ieder ding kan overslaan in zijn eigen tegengestelde?

De vakbonden waren oorspronkelijk strijdorganen die voor het brood van de arbeiders vochten. Wat zien we nu? Sommige vakbonden vertegenwoordigen zelf miljarden; hun leiders zitten rustig in de regering en in de hoge welgedane kringen. De arbeiders moeten soms nog wel eens optreden - als het past in het kraam van de hoge pieten. Maar als de arbeiders een wilde staking beginnen tegen de toenemende dwang en willekeur van de patroons, zullen deze vakbonden de beweging breken.

Een ander voorbeeld: de communistische partij van China had vanaf 1927 de arbeiders en boeren geleid. Het was een machtige en strijdbare partij. Na tientallen jaren hadden sommige partijmensen zich afgesloten van de gewone werkende mensen, ze namen niet meer deel aan het dagelijkse werk in de fabrieken en op het land, ze bleven in hun buro's en voelden zich welgedaan en comfortabel. Het gevolg was dat ze zich kantten tegen de arbeiders en studenten die een echte revolutionaire maatschappij wilden. Ze waren een rem geworden op de massabeweging en daarom werden zij uitgeschakeld in de culturele revolutie.

We hebben ook gezegd dat wat één is, zich in twee splitst. Nemen we als voorbeeld de theorie.

De theorie is noodzakelijk om de revolutie te leiden. De theorie helpt een juiste klassenanalyse te maken van alle praktische problemen, ze helpt om in de concrete strijd het bewustzijn van de arbeiders te verhogen.

Maar wat één is, splitst zich in twee.

Men kan zich teveel met de theorie bezighouden en die niet verbinden met de praktische taken van de revolutie. Dan wordt deze theorie een rem op de ontwikkeling van de strijd.

Een ander voorbeeld: als revolutionair kan men volgende stelling als waar voorstellen: dat men de strijd moet durven aangaan, dat men moet durven vechten, dat men het moet aandurven de massa te mobiliseren en werkelijk in de aanval te gaan. Je hebt dat gezien in mei in Frankrijk: de revolutionaire studenten hebben het daar aangedurfd U:n strijde te trekken tegen het kapitalisme en ze hebben daar aangetoond dat de massa te mobiliseren is, en veel mensen zijn daardoor vooruitgegaan. Dus je zou er de algemene waarheid kunnen uit afleiden: je moet de massa durven mobiliseren, je moet durven ten strijde gaan. Dit zou altijd waar zijn.

Maar als je in de praktijk die waarheid in haar concrete termen herleidt dan zie je dat als je ze aan een Belgische universiteit zou toepassen, en je begint er met de grote hamer op te kloppen dan bega je een kapitale fout omdat op dit ogenblik in België de arbeiders en de bevolking niet kunnen begrijpen wat wij eigenlijk willen. Al de informatiemedia snijden hen af van onze ware bedoelingen en ten tweede bij de arbeiders is er niet die sociale beweging, die sociale hoogspanning die bij de franse arbeiders aanwezig is, en die de arbeiders toelaat te begrijpen wat de avant-garde wil. Dus dergelijke stelling toepassen zou hier een failliet betekenen. We zouden verketterd, afgezonderd en vernietigd worden.

Maar ook het andere geval kan zich voordoen. Het kan voorvallen dat in Vlaanderen duizenden en duizenden arbeiders in staking gaan - denk maar aan Ford Genk - en beginnen te strijden tegen de kapitalistische uitbuiting bv. in de metaalsector, de textielsector, de chemische nijverheid van Antwerpen, de boeren in West-Vlaanderen, allemaal sectoren waar een crisis dreigt.

Als er zo'n uitbarsting zou komen, en de arbeiders zijn overal een beetje in strijd gewikkeld tegen de oppermachtige patroon, als we op zo'n ogenblik in Leuven iets zouden gaan doen dan zouden de arbeiders dat begrijpen zonder uitleg, dan moeten er geen intellectuele theorieën bij te pas komen, dan stellen de arbeiders in de praktijk vast dat wij tegen dezelfde tegenstrever vechten. Op zo'n ogenblik zou het waar zijn dat we het moeten aandurven om tegen het repressieapparaat van de universiteit en tegen de repressie van de staat te vechten. Op een ogenblik van kalmte zouden de arbeiders het niet begrijpen en dan zou de avant-garde bloot staan aan de uitleg van 'het zijn toch maar anarchisten, het zijn beroepsrevolutionairen, het zijn jongetjes uit de burgerij die voor hun ontspanning een beetje vechten met de politie.'

JdM: De groupuscules in Frankrijk vóór mei waren theoretisch uitstekend geschoold en toch dogmatisch. Ik denk aan UJC ml (Union des Jeunesses Communistes marxistes-léninistes) en FER (Fédération des Étudiants Révolutionnaires).

G&M: Absoluut, en dat is de grote blunder van de franse studenten en we moeten daar veel uit leren. De franse groupuscules hebben een zekere praktijk uitgeoefend tijdens een periode van rust. Ze hebben gestudeerd en ze zijn tot de overtuiging gekomen dat ze inderdaad als groep revolutionair optraden. Maar ze hebben zich op hun eigen praktijk en op hun eigen studie blindgestaard, dwz. ze stonden niet permanent open voor wat nieuw kon gebeuren in de massabeweging. Ze waren niet gericht op de kreativiteit van de massa. Het is daardoor dat ze niet in staat zijn geweest om het nieuwe te vinden in de massabeweging van mei '68. Indien ze een juist inzicht hadden gehad in de verhouding tussen theorie en praktijk zouden ze springens gereed zijn geweest. Ze zouden werkelijk op de loer hebben gelegen om iets nieuws te ontdekken in de massa om te zien welke de nieuwe openingen waren in de geschiedenis waar men het maximum kon uithalen, waar uitgangspunten waren om de massa opnieuw te organiseren en de creativiteit van de massa te stimuleren. Maar ze stonden daar niet open voor.

En zo is die enorme massabeweging van 10 miljoen arbeiders aan hen voorbij getrokken en ze hebben pas nadien beseft wat er gebeurd is. Maar tijdens de beweging zelf is er helemaal niet kreatief gewerkt om datgene wat nog nooit gebeurd was op te sporen en uit te werken. En dat is het echte werk van een revolutionair. Een revolutionair zou dat moeten kunnen doen; werkelijk altijd op de loer liggen om datgene wat nog nooit in geen enkel boekje beschreven is op te sporen. Nemen we zelfs het voorbeeld van de Jeunesses Communistes révolutionnaires, de groep die wel midden in de actie stond en die het sterkst uit de meibeweging is te voorschijn gekomen. Ze hadden vóór mei 300 leden en ze hebben hun potentieel met twee vermenigvuldigd. Maar er is geen enkele kwalitatieve sprong gemaakt. Nochtans zou de massabeweging moeten dienen om iets kwalitatiefs nieuws te vinden, nieuwe organisatievormen, nieuwe manieren om de massa bijeen te brengen, nieuwe wijzen om de theorie aan te pakken.

JdM: Denk jij niet dat die kwalitatief betere organisatievorm ontstaan is met de comités d'action?

G&M: Misschien had hij daar kunnen ontstaan indien de revolutionaire mensen daar op een juiste manier hadden gewerkt; maar men heeft zich daar niet op gegooid; men is altijd dubbelzinnig geweest: de groupuscule bleef behouden en men wou ook wel werken in die nieuw gevormde comités, maar altijd met de bedoeling terug te keren naar de oude groep.


Jean-Marcel Bouguereau

de actiecomités - Inhoud

JdM: Jean-Marcel Bouguereau, hoe zijn de actiecomités ontstaan?

JMB: De eerste werden opgericht begin mei, om diverse redenen. De enige unitaire organisatie van de studenten, de UNEF, was organisatorisch zeer zwak, had de vorige jaren een zware crisis doorworsteld. Anderzijds waren er de politieke groupuscules die hun tijd doorbrachten met elkaar in het haar te zitten en die in een zekere mate de massa der gepolitiseerde studenten afstootten; dus er was een organisatie nodig die de politieke militanten hergroepeerde.

Dat was vooral een dringend probleem met het oog op de repressie. Er moesten snel actievormen gevonden worden, en de massa moest georganiseerd worden in de strijd tegen de politie maar dit primaire doel van organisatie tegen de repressie was gauw voorbijgestreefd.

Die actiecomités zijn ook niet zomaar van vandaag op morgen uit de grond gerezen. Ze waren als het ware voorbereid door, en vinden gedeeltelijk hun oorsprong in, de Vietnamcomités, die min of meer onder invloed stonden van de pro-Chinese studenten en die een zekere stijl van actie in de wijken hadden ingevoerd. Deze comités vervaardigden affiches met vrij lange teksten; dit procédé werd in mei overgenomen door de beaux-arts. Na de eerste periode van mobilisatie tegen de repressie, toen de comités uitsluitend uit studenten bestonden, werden er comités opgericht in de wijken, die tot doel hadden niet alleen de studenten maar ook de arbeiders en later de stakers te verenigen. Er waren in doorsnee 50 t.h. studenten in de comités. Intellectuelen en kaders sloten aan, het was moeilijker om arbeiders te krijgen, maar er waren er toch, en bedienden ook. Zo waren er tijdens de staking in Parijs en de voorsteden 450 comités actief.

'Deze comités waren in vele gevallen slechts groepen actieve burgers, gewoonlijk tussen de tien en de vijftig man sterk, die meestal geen lid waren van een politieke partij of vakbond. Wat zij gemeen hadden in die onzekere, dronken makende meidagen toen het leek alsof de Gaullistische staat bezig was weg te vallen was het idee dat de revolutie iets is dat men zelf doet, niet iets dat men aan anderen overlaat. Ze waren de manifestatie van de wil tot directe, buitenparlementaire actie. Ze verklaarden bereid te zijn van 'spontaan geweld over te gaan op de voorbereiding van georganiseerd geweld'. Dit was een van de strijdleuzen op de algemene vergadering van de beweging gehouden op 19 mei in het Institut d'art et d'archeologie, waar niet minder dan 250 actiecomités vertegenwoordigd waren. Er zat natuurlijk iets onwerkelijks en romantisch in deze woorden over geweld gebruikt door de humane, intelligente economen, sociologen, hoogleraren en huisvrouwen die hier bijeen waren gekomen. Maar hun grote bezorgdheid over de toekomst van de franse samenleving liet geen enkele twijfel over.' Seale, Patrick en McConville: De Nieuwe Franse revolutie, A. W. Sijthoff, Leiden, 1968.

JMB: Omstreeks de dertiende mei verschenen ook de eerste professionele comités van kaderpersoneel, sociologen enz. Er zijn integendeel zeer weinig fabriekscomités geweest. Wel waren er actiecomités van studenten en arbeiders samen. De arbeiders zijn echter nog gevangen in de syndicale traditie. Ze hebben op zeker ogenblik besloten: 'we hebben er genoeg van we bezetten de fabriek', maar dan wisten ze niet goed meer wat ze moesten aanvangen en dan zijn ze spontaan naar de syndicaten gegaan om te vragen: 'wat moet er nu gebeuren? Jullie weten dat, jullie hebben de gewoonte van zulke toestanden'. De oprichting van actiecomités in de fabrieken vereist van de arbeiders een tamelijk hoog bewustzijnspeil, een inzicht in het vaak repressief karakter van de syndicale directies; dat inzicht krijgt men slechts door ervaring en die ervaring hebben de arbeiders pas in mei en juni opgedaan; in juli werden al veel meer fabriekscomités opgericht, zelfs daar waar de repressie een hoogtepunt bereikte.

Een andere type van actiecomités waren de befaamde cals (comités d'action lycéens) die voor mei al bestonden en vooral in de actie tegen de Vietnamoorlog bedrijvig waren, maar geleidelijk hun actie verlegd hebben naar de toestanden in de lycea zelf en meer bepaald opkwamen tegen de repressie in het middelbaar onderwijs met zijn verouderde, streng hiërarchische structuren en tegen de geplande hervorming van het onderwijs. De lycea werden bezet in mei en zijn vaak langer bezet gebleven dan de faculteiten en de fabrieken. Zo heeft men meegemaakt hoe tijdens de verkiezingen in juni een stembureel in het lyceum Henri IV was ingericht naast een lokaal waar militante tijdschriften werden verkocht.

Op dit ogenblik wordt overal de repressie doorgevoerd tegen de leiders van de cals, meestal we-H<mis drogredenen, er er zijn voortdurend stakingen in de lycea zowel in Parijs als in de provincie. De beweging groeit veel sneller dan In de faculteiten. De actiecomités der lycea kwamen op voor:

- hun erkenning door de directies:
- de vrijheid van meningsuiting, t.t.z. het recht van organisatie, van staking, van aanplakken, het recht bladen te verkopen en vergaderingen te beleggen in het liseum, het recht pamfletten uit te delen.
- de deelneming der leerlingen aan het leven van de school, d.w.z. het beslissingsrecht en het recht de direktie-organen te contesteren in hun eigen schoot.
- pedagogische vrijheid die zou kunnen leiden tot zelfbeheer van de lycea, in die zin dat leerlingen en leraren het recht en de mogelijkheid zouden krijgen om onmiddellijk gezamenlijk en op democratische wijze genomen beslissingen toe te passen.

Tijdens de mei-revolte dwongen de cals in feite de drie eerste punten af, maar sedert de heropening van de scholen werden deze rechten weer stelselmatig beknot en ontzegd. Vandaar onophoudelijke beroering, vooral in de lycea van Parijs.

Een leerling van het technisch lyceum van Gobelins verdedigde volgende stelling: 'In de huidige periode blijkt zeer duidelijk dat het niet mogelijk is jonge mensen verwijderd te houden van de politieke en sociale problemen onder voorwendsel dat hun vorming nog niet zou voltooid zijn. Deze vorming moet integendeel de voorbereiding inhouden op de verantwoordelijkheden als mens en als burger. Deze politieke vorming zal de invloed van het sociale milieu aanzienlijk doen afnemen en de kwetsbaarheid van het individu door leugenachtige propaganda verminderen. Het lijkt wenselijk de politieke opvoeding niet volledig aan een leraar toe te vertrouwen; zij zou integendeel wezenlijk moeten steunen op contacten met de actuele realiteiten (door bezoeken, ontmoetingen, debatten, enz.) het is noodzakelijk dat elk vak onderwezen worde in nauw verband met de hedendaagse problemen en in het bijzonder met de politieke en sociale problemen. Zo zou in het onderwijs van vreemde talen ook plaats dienen ingeruimd voor de studie van het politiek systeem en de sociale realiteit van het beschouwde land.' Le Monde, 19 juni 1968.

JdM: Hoe gingen de actiecomités tewerk?

JMB: Zeer belangrijk was het uitlokken van discussies en het vormen van discussiegroepen. Dat ging heel vlot, het volstond met een of ander militant blad te venten om mensen om je heen te krijgen die spontaan begonnen te praten. Tijdens de eerste toespraak van De Gaulle was er op het Italiëplein een actiecomité dat blanco aanplakbrieven tegen de muren kleefde en er al de punten van de toespraak opschreef terwijl De Gaulle sprak, en tezelfdertijd de antwoorden ernaast noteerde. Andere affiches stonden ter beschikking van de voorbijgangers die er zelf mochten op schrijven.

Een tweede belangrijke actie bestond erin contact te leggen tussen de syndicaten. De syndicaten zijn verticaal gestructureerd en de contacten verlopen op directievlak tussen de bedrijfsfederaties, maar op lokaal vlak is er geen uitwisseling. Er zijn zelfs geen basisstructuren op arrondissementeel vlak. Wanneer een eenvoudig probleem van bevoorrading rees kon het niet gezamenlijk opgelost worden door arbeiders van eenzelfde geografisch oord, maar aangesloten bij verschillende syndicaten. Omdat er geen enkele vorm van coördinatie noch tussen de syndicaten noch zelfs tussen de arbeiders van verschillende bedrijven bestond, is het vaak de rol geweest van de actiecomités om contact op te nemen met de bedrijven en coördinatiebijeenkomsten in te richten. Het volksateljee oefende een grote aantrekkingskracht op de arbeiders uit. Ze kwamen zelf vragen affiches voor hun bedrijf te vervaardigen en ze te komen aanplakken.

Naarmate de staking uitstierf werd de actie natuurlijk toegespitst op steun aan de stakers. Toen sectoren als de metro de bedrijvigheid hervatten werd de staking moeilijker in veel bedrijven, zelfs al haalden die geen noemenswaardig voordeel uit de akkoorden van Grenelle. Zo zijn er bedrijven die het werk hervat hebben al hadden ze geen duimbreed vooruitgang gemaakt, maar meestal waren dat dozen van secundair belang, waar de syndicaten zich niets van aantrokken. Deze bedrijven moesten bijgestaan worden, zodat de actiecomités ook de lokalen hielpen bezetten in strategische sectoren zoals het postcheckambt, de triëerdiensten van de posterijen, waar de politie bij voorkeur tussenkwam.

In de centrale van de actiecomités, in de beaux-arts, werd de kontra-informatie uitgewerkt. De dagbladen verschenen met grote koppen over de werkhervattingen en schreven slechts in een verloren hoekje en in het kleinst mogelijke lettertje over de stakingen die verder werden gezet. De actiecomités plaatsten informatiepanelen in de wijken met alle inlichtingen die men niet in de dagbladen kon vinden. Er was zelfs een speciaal comité, dat comité tegen de intoxicatie heette of zoiets in die aard, en dat de vragen van bedrijven om hulp bij de bezetting ontving, en militanten uitstuurde. De actiecomités hebben nog een hele reeks andere taken vervuld. Ze gaven het blad action uit dat alle dagen verscheen op 50.000 exemplaren, waarvan gemiddeld veertigduizend werden verkocht zonder enige verdelingsstructuur, alleen dus door militanten die ermee gingen venten. 'De actiecomités genoten een hoge mate van plaatselijke autonomie en hielden zich bezig met een enorme serie opgaven. Sommige gaven de voorkeur aan het nuchtere, eenvoudige praktische werk zoals het inzamelen van gelden voor stakersgezinnen, het opruimen van het afval dat zich tijdens de crisis hoog opstapelde in de straten, of het vervoeren van mensen in wagens toen het openbaar vervoer was ontwricht. Zo werkten zij als een nieuw soort gemeenteorgaan - een klassiek voorbeeld van de doublé pouvoir die tijdens perioden van crisis ontstaat. Andere actiecomités gedroegen zich meer als de cellen van een politieke organisatie: zij schreven politieke pamfletten en verspreidden die, ze maakten aanplakbiljetten en bevestigden die op muren, ze hielden voorbijgangers staan en organiseerden straatmeetings; ze vertoonden films en stelden foto's van politiewreedheden ten toon. Hun dagelijkse taak was het steeds meer de mensen te mobiliseren in een revolutionaire strijd tegen het Gaullistisch regime. Organisatie en agitatie waren de twee polen waartussen de actiecomités zich bewogen.' Seale, Patrick en McConville: De nieuwe Franse revolutie, A. W. Sijthoff, Leiden, 1968.

JdM: Hoe zijn de actiecomités na mei geëvolueerd?

JMB: In de eerste plaats spelen de fabriekscomités een grotere rol dan in mei-juni; ze geven politieke vorming, en werken in de syndicaten, hetzij tegen de syndicale leiders, hetzij om de syndicaten van binnenuit om te vormen. In bedrijven als Rhone-Poulenc en GSF zijn 60 th van de arbeiders bij de actiecomités aangesloten. Vooral belangrijk in deze fabriekscomités is dat voor de eerste keer revolutionaire militanten van alle politieke horizonten samenwerken. Bovendien zijn er ook jonge arbeiders die eerst in mei gepolitiseerd werden en dan pas bewust werden van de klassenstrijd.

Er zijn in de andere sectoren sedert mei natuurlijk een aantal comités verdwenen. De mensen zijn niet meer vrij zoals in mei-juni toen ze dag in dag uit politiek werk konden doen. Maar de comités die bleven bestaan zijn militanter geworden; de actie is nu ook meer diepgaand wat wil zeggen dat men zich stevig zoekt in te planten. Ik kan vertellen van het comité waarin ikzelf heb gewerkt, dat van Maubert-Saint-Severin in het Quartier Latin; in het begin was het bijna uitsluitend uit studenten samengesteld die nu weer in de faculteiten aan het werk zijn. Het wijkcomité is op nieuwe basissen gestart met mensen van de wijk zelf. Er is een geweldige concurrentie met de communistische partij. Als het actiecomité een bijeenkomst inricht, organiseert de pc snel ook een activiteit in dezelfde buurt.

JdM: 22 mars was ook een nieuw geluid...

G&M: 22 mars is het meest markante voorbeeld van een beweging die door de groupuscules werd gebruikt. Dat was inderdaad de enige beweging die kwalitatief nieuw was. Totaal nieuwe militanten, die nog nooit aan politiek gedaan hebben, en een totaal nieuwe methode. De groupuscules hebben dat gebruikt, - dwz. ze waren daarbij, maar met de bedoeling om eenmaal die massabeweging kapot was er een aantal mensen uit te trekken en naar hun groep te brengen. Ze werkten dus mee maar in feite lieten ze 22 mars in handen van troebele elementen, typen die om het persoonlijk succes, of omwille van de 'agitatie om de agitatie' of om weet ik welke duistere redenen daar carrière hebben gemaakt.

JdM: Cohn-Bendit?

G&M: Cohn-Bendit is maar een vertolker van een algemene opvatting binnen 22 mars. Iedereen is er zo'n beetje zijn eigen klein Cohn-Benditje, iedereen reist graag het land af om in naam van 22 mars de revolutie te preken; dus de groupuscules lieten de massabeweging in handen van onverantwoorde typen met als gevolg dat ze uiteen is gespat. En daarvan hebben de groupuscules geprofiteerd om een paar honderd militanten aan te werven.

Daniel Bensaid, die samen met Cohn-Bendit, Henri Weber en Olivier Castro de 22-maart beweging op gang bracht en er de lont van maakte die het kruitvat der revolte deed ontploffen, schrijft over de - vanwege zijn vedette-allures - omstreden leidersfiguur: 'Daniel Cohn-Bendit is wat men een geboren agitator noemt. Met zijn stevige tors en zijn krachtig Sternorgaan straalt hij een buitengewone fysische aantrekkingskracht uit. Niemand beter dan hij kan een massa voor zijn standpunt winnen, en al haar afzonderlijke elementen samensmeden tot een handelende gemeenschap. Hij heeft een zeer ontwikkelde zin voor provocatie. Men kan zelfs zeggen dat hij alle problemen bekijkt vanuit de hoek van de mogelijke provocatie. Hij is echter niet de opgewonden dolleman die door de pers werd beschreven. Zoals Rudi Dutschke hanteert Dany de provocatie niet als uitlaatklep voor zijn verdrongen lustgevoelens maar als een zuiver en geducht politiek wapen. De provocatie moet statussen en ambten ontluisteren. Zij is een val opgezet voor de autoriteit en de hiërarchie, die door hun reacties hun verdrukkende aard onthullen en zich meteen met hoon overladen. Zij is een prachtig wapen voor sociale kritiek en voor de opvoeding van de massa's.' Bensaïd, Daniel en Weber, Henri: Mai 1968. Une répétition générale. (Cahiers libres, 133), Francois Maspero, Paris, 1968.

JdM: Heb je ook niet de indruk dat er een regressie is in de franse revolutionaire beweging?

G&M: Je kan alleen van regressie spreken als je op het standpunt blijft staan van de groupuscules. Maar de revolutie verloopt niet langs de groupuscules of langs de geïncarneerde groepjes. Waarschijnlijk zal ze komen uit de mensen die niet georganiseerd zijn en die nu een ervaring hebben gehad, individuele militanten van de communistische partij en van de vakbonden, of mensen die nog nooit aan politiek gedaan hebben, maar die in de praktijk werkelijk de noodzaak hebben ervaren aan een echte revolutionaire partij dwz zeer sterk gestructureerd maar permanent in contact met de massa, die steeds op het oog heeft het stimuleren van de activiteit van de massa.

JdM: Je spreekt van een sterk gestructureerde organisatie. Zal SVB dat ooit worden? Ik heb de indruk dat SVB thans drijft op een zeer beperkt aantal mensen. Als die wegvallen wat blijft er dan van over?

G&M: Je opvatting dat SVB op vijf zes mensen drijft is enerzijds juist en anderzijds onjuist. We hebben enkele nieuwe mensen die zich zullen ontpoppen tot ernstige leiders wanneer ze zelf voor de verantwoordelijkheid staan. Het is waarschijnlijk nu zo dat wij met een zestal mensen een beetje paraplu vormen. Men wordt niet geboren, als leider en men is ook geen leider. Het is maar door zelf een paar jaar de verantwoordelijkheid te hebben, in de praktijk te staan, alle dagelijkse moeilijkheden van organisatie te leren verwerken dat men na twee jaar in zichzelf iets kristalliseert dat men dan kan noemen leiderstalent. Maar de nieuwe mensen die krijgen in SVB gewoon niet de kans om in zichzelf die eigenschappen te kristalliseren. Waarom? Omdat de ouderen gewoon alle slagen opvangen. Voor de vorming van een hele reeks jonge militanten zou het goed zijn dat wij ons minder met de leiding inlaten; wat natuurlijk niet wil zeggen dat we weggaan. Het gaat om de vorming van militanten. De ouderen vormen de nieuwe. Maar we spreken niet van een aantal leiders die als kopstukken van een beweging zouden gelden.

JdM: Zal het toch niet moeilijk zijn een nieuwe kern te vinden? De eerste SVB-ers hadden het voordeel in een geweldige praxis te staan gedurende heel de strijd voor Leuven-Vlaams, die een actie was van een hele massabeweging. Nu schijnt het wel veel moeilijker te worden om dergelijke acties nog uit te lokken; dat zie je aan het gedeeltelijk mislukken van de actie voor volledige informatie, waar de hele studentengemeenschap zeker niet als een blok achter staat.

G&M: Je gaat alleen voort op het uitwendige van de zaak, en dan in de zin van: dat is een succes en dat is geen sukes, dat is een massabeweging en dat is geen massabeweging. Het zou een veel betere vorming zijn voor de mensen die na ons komen dat ze moeilijker problemen zouden op te lossen hebben en niet zo gemakkelijk succes zouden hebben als wij. Het is helemaal niet waar dat wij door de massabeweging van mei 66 een makkelijker en een betere opvoeding hebben gekregen. De vorming van hen die na ons komen zal veel beter zijn. Ze gaan dadelijk op moeilijkheden botsen, ze gaan de problemen ondervinden van de verhouding tussen avant-garde en massa en ze gaan doorheen die hindernissen een politiek moeten uitstippelen die een zo groot mogelijke groep van mensen samen laat werken.

JdM: Maken jullie dan helemaal abstractie van het feit dat jullie bekende figuren zijn geworden, met een naam als een klok? G&M: Wij hechten er zeer weinig belang aan.

Wanneer wij op deze manier verder gaan dan zullen wij ons objectief op korte termijn, namelijk een aantal mensen als leiders vormen, niet kunnen realiseren. Het zijn de problemen van strategie en tactiek die toelaten te bewijzen wat je waard bent, en deze problemen hoeven de nieuwe militanten op dit ogenblik niet te stellen. Nu is het uit de aard der feiten zo dat wij in mei 1966 onmiddellijk verplicht zijn geweest dit soort zaken aan te pakken en de synthese te maken tussen theorie en praktijk. We werden daar onmiddellijk mee geconfronteerd juist door de capitulatie van de studentenleiders die de problemen niet aankonden en gewoon door de massabeweging zijn omvergespoeld.

JdM: Goossens wordt overal uitgenodigd om te spreken omdat hij nu eenmaal de krantenkoppen gehaald heeft. Als je met heel nieuwe mensen voor de dag komt, zal dit niet nadelig inwerken op de verspreiding van jullie ideeën?

G&M: Verspreiding van de ideeën moet in de eerste plaats gebeuren door het blad en door werking van cellen in de provincie. Dat kan elke jonge militant doen. Bovendien waarom haal je de krantenkoppen? Als student van een eliteschool. Wanneer dezelfde mensen die om acties in de universitaire wereld de krantenkoppen hebben gehaald precies hetzelfde werk gaan doen in de fabrieken komt er geen letter meer over in de krant. Als we het echte revolutionaire werk doen dan zwijgen ze ons dood of schieten ze ons dood. Het is als lid van een elitegroep dat we de kranten halen. Daar zitten meteen de limieten in van dat succes. We kunnen het alleen halen binnen die knusse profiterende groep der studenten. Een naam krijgen in de studentenwereld heeft niet alleen positieve maar ook negatieve kanten. Door in de krant te komen word je in een bepaalde groep gedrukt, van een aantal groepen afgesneden, die Nochtans dezelfde standpunten innemen.

JdM: Je zegt: 'ze schieten ons dood, wanneer we het echte revolutionaire werk doen.' Waarom zeg je zoiets?

G&M: Eén blik op de geschiedenis maakt dat waar. We zouden sukkelaars zijn indien we die consequentie niet voor ogen hielden. Eenmaal dat er een serieuze confrontatie komt, dwz dat de macht van de hoge bourgeoisie, van de flnansiële en industriële wereld werkelijk op het spel staat dan aarzelen die geen ogenblik om wie zij gevaarlijk achten uit te roeien. Dat is gebeurd in Griekenland waar men gewoon vijfduizend typen heeft opgepakt en de meest interessante heeft doodgeschoten. Er is het voorbeeld van Indonesië waar men er enkele honderdduizenden heeft van kant gemaakt. Hetzelfde heeft zich voorgedaan in 1918 in Duitsland. Met is een verschijnsel dat je werkelijk overal hebt meegemaakt. Op liet ogenblik dat de heersende elite in gevaar komt en in paniek raakt gooit ze al haar wapens in de strijd, én de politie én het leger én de bandietenbenden die ze heeft gehuurd. Op het ogenblik dat de kans bestaat een maatschappij op te richten ten voordele van de arbeiders, op dat ogenblik is er een strijd aan gang zonder mededogen.

JdM: Denk je dat er een eskalasie van de repressie komt als jullie doorgaan?

G&M: Niet 'als wij doorgaan'. Het heeft met ons niets te maken. Het heeft te maken met de objectieve evolutie van de macht van de kapitalisten. En dat heeft eigenlijk heel weinig te maken met wat wij doen. Wanneer zij in de derde wereld klappen krijgen, wanneer zij gedwongen worden om de arbeiders in de fabrieken nog meer onder druk te houden, dan ontstaan er objectieve spanningen. Dwz. hun internationale markten springen uit elkaar en de druk van de arbeiders in de fabrieken wordt groot. Op dat ogenblik staat de situatie op barsten, en de jongens die de krantenkoppen halen zijn daar voor niks tussen. En hoe reageert de burgerij dan op een ogenblik dat ze aan het wankelen wordt gebracht door obtectieve factoren? Dan denkt ze dat de toestand teweeggebracht wordt door agitatoren. Ze interpreteert de spanningen niet vanuit het feit dat ze onrechtvaardige macht uitoefent, dat ze een dictatuur heeft gevestigd over de derde wereld, dat ze een onrechtvaardige macht en dictatuur uitoefent over de arbeiders; ze zoekt daar de oorzaken niet; ze kan ze daar niet zoeken; ze kan zichzelf en haar eigen macht toch niet in vraag stellen en vernietigen. Men zoekt dus de oorzaken in individuen, en men zal ze liquideren en zonder veel omhaal van kant maken. Je weet dat en eigenlijk heeft dat niet zoveel belang omdat alles van de objectieve toestand afhangt en niet van de individuen. En er zijn mensen die niet gekend zijn, die dezelfde ideeën hebben als wij, die misschien nog op een betere manier in contact staan met de arbeidersmassa. Die hebben een kans om te overleven en die kunnen de arbeiders dan organiseren


Wolfgang Lefèvre, de SDS-ideoloog

het geweld - Inhoud

JdM: Wolfgang Lefèvre, zoekt de Sozialistische Deutsche Studentenbund het geweld? WF: Op 2 juni 1967 hadden wij een rustige demonstratie georganiseerd bij het bezoek van de Sjah van Iran. Dit bezoek kwam voor ons eigenlijk ongelegen. We hadden liever niet gedemonstreerd, maar we konden het deze Pers niet aandoen dit bezoek zonder meer te laten voorbijgaan. Drieduizend studenten betoogden.Het 'geweld' dat zij aangewend hebben, was het roepen in spreekkoren en het gooien met tomaten. Het was echter de bedoeling van de Berlijnse Senaat door een hard politieoptreden de dreigende studentenoppositie in Berlijn definitief te breken. De Berlijnse Senaat wou een voorbeeld stellen. Zonder enige aanleiding - wij hebben er filmische bewijzen van -heeft de politie een charge uitgevoerd toen de mensen reeds naar huis begonnen te gaan en binnen in de opera de Toverfluit al goed bezig was. De politie dreef twee wiggen in de groep der betogers en zonderde zo de 'harde kern' af die zonder omzien gedurende tien minuten werd neergeknuppeld. Op de flanken zochten de andere betogers hun heil in de vlucht. Hier werd langs een kant door de politie een nauwe gang vrijgelaten waardoor de betogers onder knuppelslagen moesten ontkomen. Hier was het ook dat de vluchtende Benno Ohnesorg werd neergeschoten.

2 juni 1967 was de aanhef van brutale politierepressie van studentenbetogingen. Pasen 1968 laaide het geweld hoger op dan ooit tevoren. Het begon met de aanslag op SDS-leider Rudi Dutschke. Op witte donderdag om 16u35 werd hij voor het huis nr 140 van de Kurfürstendamm te Berlijn door Josef Bachmann met drie revolverschoten levensgevaarlijk gekwetst. Dit was de aanleiding tot betogingen van tienduizenden studenten in de grootste Duitse steden. De gebouwen van de Springerpers, door de studenten verantwoordelijk geacht voor de aanslag, werden belegerd. De strijd tussen politie en studenten duurde vijf dagen.

Uit Der Spiegel, 17, 18, 22 en 30 april 1968, volgende getuigenissen over het politieoptreden: 'Lerares Christine Repp verklaarde dat zij, bijna bewusteloos, door meerdere politieagenten in het politiekantoor werd gesleept,'waarbij de vooraan gaande agenten mijn lichaam in tegenovergestelde richting draaiden van degenen die achteraan gingen... Ik voelde verschrikkelijke pijn en schreeuwde het uit... Die vooraan gingen trapten me met hun hielen, de achtersten trapten met de tippen van hun schoenen in mijn onderlichaam en mijn maag.' In de sel moest de lerares braken. 'Op een bevel sprongen de politiemannen van de wagen en sloegen zomaar op de voorbijgangers los, die uit belangstelling of nieuwsgierigheid op het voetpad stonden en met de protestactie helemaal niets te maken hadden.' 'Ik zag hoe een ongeveer 35-jarige vrouw, die op een afstand van de betoging stond, enkele klappen met de knuppel op haar hoofd kreeg.' 'De Hamburgse voorbijganger Otto Mahncke: 'ik zei: niet slaan. Ik woon hier. Op dat ogenblik wierpen enige agenten zich op mij en sloegen op me los. Ik liep enkele meters verder om de slagen te ontwijken. Maar andere politiemannen versperden mij de weg en sloegen wild op me los. Twee uur later werd ik uit mijn bewusteloosheid wakker in het havenziekenhuis.'

Volgens de Berlijnse politie was de Kurfürstendamm en omgeving, ook City (!) geheten, in die dagen verboden gebied. Het feit alleen zich daar te bevinden werd als strafbaar beschouwd.

Der Spiegel noteert dat de politie langs luidsprekers de bevolking daarover waarschuwde: 'Ook gij die op de kerktrappen staat zijt strafbaar. Gij wordt allen aangehouden. Zonder onderscheid! Gij zijt allen misdadigers.' en 'Het louter verwijlen in de City maakt een strafbaar feit uit. Gij wordt gefotografeerd, en de latere aanwending van deze foto's zal u duur te staan komen... In de omgeving van de kerk zijt gij hier niet op uw plaats!' Ook de studenten lieten zich niet onbetuigd. Ze vochten met stokken en stenen tegen de politie. Ze staken vrachtauto's van Springer in brand. Er vielen twee doden: de fotograaf Frings, aan het voorhoofd getroffen door een steen, en de student Schreck, die met een stomp voorwerp de schedel werd ingeslagen. De daders zijn nooit gevonden. Der Spiegel over geweld en tegengeweld: 'Het lijdt geen twijfel dat de betogers zij het ook niet altijd studenten — na de aanslag op Dutschke geweld hebben gebruikt. Maar de tegenstoot van de staatsmacht, van de politie, in naam van de rechtsstaat met gummiknuppels uitgevoerd, was veel en veel brutaler.'

JdM: Rechtsen verwijten SDS de dood van Ohnesorg te hebben misbruikt?

WF: Wie heeft hem omgebracht? Het is geen misbruik van een dode aan te tonen hoe iemand door de staat kan omgebracht worden. Een misdaad is het, iemand te doen vermoorden en dan het lef te hebben aan het graf te vragen dat men de moordenaars zou vergeven en hen de hand reiken. Er heerste in die tijd een ware progromstemming tegen de studenten in Berlijn. Er werden echte fascistische methoden tegen ons aangewend, o.m. door de Springerpers die de bevolking aanhitste met slogans las 'slaat ze dood' en 'vergast hen'. De politie zelf hielp aan deze hetze mee en verspreidde het valse gerucht dat een politieman door ons was neergestoken. De bevolking werd langs luidsprekers opgeroepen om 'mee te werken' aan de repressie.

Verklaring van de SDS bij de  campagne voor de onteigening van het Springerkonzern (Pamflet): De moordaanslag op Rudi Dutschke is evenmin de daad van een enkeling als het neerschieten van Benno Ohnesorg. Beiden werden het slachtoffer van een systematische haatcampagne van het Springerkonzern dat daarbij de steun vond van het staatsapparaat. (...) Persvrijheid, vrijheid van informatie en van meningsuiting zijn op dit ogenblik het exclusieve recht van een paar grote private uitgeverijen om hun mening te verkopen. De organisatie van de pers als een private onderneming om winst te maken en haar financiering door de reclame van de industrie en de verbruiksproductie, stellen de communicatiemiddelen in dienst van de manipulatie. (...) Het publiek wordt met grove en met verfijnde manipulatie onmondig gehouden en met de verfijning van de aanpassingsjournalistiek aan vooroordelen en clichés gebonden. (...) Het Springerkonzern is niet alleen het symbool maar ook de motor van de uitschakeling der openbaarheid. Zijn almachtig monopool is ontstaan en kan zich alleen rechthouden door een radicale aanpassingsjournalistiek die geen scrupules kent. Bij het verdringen van de Duitse nederlaag en van het fascisme moet men noodzakelijkerwijs schuldgevoelens en angsten onderdrukken en manipuleren. De discussie over werkelijke problemen en de oplossing ervan, wordt vervangen door waanvoorstellingen. Een mystiek begrip van het volk moet de maatschappelijke werkelijkheid verklaren en aan kritiek onttrekken. Zoals in de fascistische samenleving wordt geweld gebruikt om conflicten te verbergen. Tegen diegenen die in 't openbaar de machtsverhoudingen aanklagen om democratische alternatieven voor te bereiden, moet deze machine echter blind en onverbiddelijk geweld produceren. Een soort geweld dat de heersende macht verdedigt en waarvan het doel is: het recht der machtigen.

Hoofdredacteur Henri Nannen in Der Stern van 28/4/68: Wie hier betoogt, is vanzelfsprekend een vijand van ons vrij democratisch bestel. Wie hier over verandering durft gewagen, brengt de zekerheid van onze staat in gevaar. Waarschijnlijk is hij een communist zoals die Rudi Dutschke. En hoe men met de Dutschkes omgaat, dat wist Springers Bild Zeitung reeds in december 1966: 'slagen met politieknuppels op de koppen van herrieschoppers, om de mogelijk toch voorhanden hersens los te maken.' Moet men zich dan verbazen wanneer de kop van student Benno Ohnesorg niet bestand was tegen dergelijke behandeling? Moet men zich verbazen dat een krankzinnige op Rudi Dutschke schoot, die hij inderdaad voor een communist hield? (...) Niet Springers bladen alleen dragen schuld aan het opkomen van een klimaat in hetwelk de schoten op Rudi Dutschke niet de laatste politieke moordaanslag zullen zijn. Een bondskanselier die ten opzichte van betogende studenten er zonder schaamte van spreekt 'dat er zich tegenacties uit de bevolking zouden kunnen ontwikkelen,' een minister van binnenlandse zaken die meent dat het nodig zou kunnen blijken 'de vrijheidsgezinde bevolking op te roepen ter bescherming van de grondwettelijke orde, voor het geval de middelen van de politie niet toereikend zouden blijken,' begeven zich zelf buiten elke orde van rechtsstaat. De oproep tot een burgeroorlog - en het is niets anders wat de forse heer Benda hier bedrijft - is in onze grondwet op geen enkele plaats voorzien. (...) Het kan wel zijn dat escalatie van het geweld alles kan vernietigen wat wij in noeste arbeid hebben opgebouwd, de democratische staat en de bloeiende economie. Maar met de politieknuppel redden wij ze niet. Slechts indien wij zelf weer eerlijk worden en onze staat geloofwaardig maken ook voor jonge mensen, zullen wij hem kunnen behoeden.

WF: Door de gebeurtenissen van 2 juni was echter iets losgeslagen bij de Berlijnse bevolking. Een sociologisch onderzoek wees uit, dat na de val van burgemeester Alberts, ten gevolge van 2 juni, 25 t.h. van de burgers niet meer wisten voor wie ze bij de volgende verkiezingen moesten stemmen. Het aantal der mensen die vinden dat de studenten gelijk hebben, steeg van 2 t.h. (wijzelf) tot 7 t.h. Eind februari 1968 was de toestand zo geëvolueerd dat 30 t.h. van de burgers en onder de dertig jaar meer dan zestig t.h. het eens waren met de studenten. JdM: Daniël Bensaid de kwestie van geweld en tegengeweld is een fel omstreden punt in de revolutionaire gelederen. Op zeker ogenblik poneerde SDS dat geweld tegen zaken geoorloofd is maar geweld tegen personen niet. Wat denk je daarvan? DB: Geweld tegen personen, ten persoonlijken titel, omdat zij als individu bepaalde opvattingen verdedigen of een bepaalde houding aannemen, interesseert ons niet. Maar wanneer personen een klassenideologie uitdrukken, exponent zijn van een sociale werkelijkheid, dan denken wij dat geweld tegen hen noodzakelijk is. Dit moet ik met voorbeelden adstrueren. Er zijn thans weer allerlei fascistische groepen in de weer, en anderzijds zendt de regering allerlei ongure types op ons af van het genre 'barbouze', 'gorille' enzomeer. Parallelle politie heet dat. (In de franse faculteiten en de Amerikaanse colleges en high schools verschenen sedert akademiejaar 1968-69 de 'gespierde pedellen.' JdM)

Het is voor ons gewoon een kwestie van overleven dat wij bekwaam zijn voor een gewelddadige repliek te zorgen op de agressies van dergelijke groepen. Het geweld is op zichzelf geen thema, het is de uiting van een krachtenverhouding op een bepaald ogenblik, en dan is het ook tegen personen gericht. Maar het is een politiek geweld, een geweld dat een uiting is van klassenbelangen en dat eveneens inhoudt dat wij duidelijk inzien welke onze positie is, en waarmee we geconfronteerd zijn, namelijk met een burgerlijk en gecentraliseerd staatsapparaat dat repressief is, dat in de eerste plaats een rol van dwang speelt, dat niet slechts technisch is, dat slechts formeel lijkt wanneer het niet in gevaar wordt gebracht, maar dat reageert als een repressief korps zodra het bedreigd wordt. Dat is gebleken in mei. Zich voorbereiden op geweldige botsingen, zijn man staan in die botsingen, heeft voor een militant een sterk opvoedende taak. Het is de bewustwording van het feit dat men tegen over een bij uitstek repressief apparaat staat en dat men slag voor slag moet teruggeven en zelfs op zeker ogenblik de bovenhand halen. Een bijkomende rol van het geweld is de onthulling van de repressieve aard van de staat. In mei is de staat verplicht geworden zijn ganse repressieapparaat op te stellen in de straat; dat was heel wat, de mensen hebben nogal opgekeken. Daarbij heeft het geweld aangetoond wat een echte politieke strijd is. De sociaal-democraten en de communisten hadden de illusie gevoed dat de politiek zich beperkt tot een eenvoudige kiescompetitie volgens de regels van een bijna Britse fairplay. In mei is aangetoond dat echt politiek leven heel wat anders is. En tenslotte heeft het geweld ons geleerd welke middelen men nodig heeft om een revolutionaire politiek te voeren die werkelijk van aard kan zijn om de structuren van de bourgeoisstaat te bedreigen.

JdM: Het geweld in de straten van Parijs was dus defensief en revelerend, maar was het ook offensief? En tegen personen gericht?

DB: Nee, het geweld was nooit tegen personen gericht, het was nooit offensief. Het had vooral een tactische inslag en dat bewijzen de barricaden. We hebben geen barricaden opgeworpen om de regeringstroepen militair te verslaan, maar om hun aard aan het licht te brengen, een macht tegenover een andere macht te stellen, hen in het nauw te drijven en de contradicties zo scherp mogelijk te stellen. Zo verlopen straatgevechten anno 1968: 'Aan de kant der studenten: in eerste linie worden de stoottroepen en de ordedienst opgesteld, meestal met een witte helm, voorzien van brillen en zakdoeken gedrenkt in citroensap, de ogen zijn tegen traangas beschermd met natriumbicarbonaat. Dan komen de spandoekdragers en de massa der betogers. Aan de kant der politie: vooraan, dragers van schilden, gewapend met granaten. Achter hen de tweede golf, gewapend met matrakken. Soms is deze tweede golf, die tot de aanval moet overgaan, samengesteld uit leden van de speciale secties van de politieprefectuur. De studenten kennen deze mannen goed, die overigens gemakkelijk te herkennen zijn aan een kakikleurig uit ijzerdraad gevlochten schild. Het zijn allemaal moniteurs, tamelijk jong, goed getraind en stevig uit de kluiten gewassen. Wanneer hel erop aankomt betogers achterna te zitten zijn zij de gevaarlijksten: ze weten nauwkeurig waar en hoe ze de pijnlijkste slagen moeten toebrengen...

Wanneer de twee groepen tegenover elkaar staan op een open plaats... begint de achterhoede van de betogers de straatstenen op te breken. Dit is een eenvoudige en nieuwe techniek. Het werktuig vindt men ter plaatse: meestal een raster. Wanneer de kasseien zijn los gewrikt vormt men een ketting om ze naar de voorhoede te brengen. Het gebruik van de straatkei is een nieuwigheid en blijkt zeer doeltreffend te zijn; vooreerst omdat hij zware verwondingen kan veroorzaken, en verder omdat de politie er zich moeilijk kan tegen beschermen daar zij noch het recht, noch - wanneer zij tegen de wagens staat aangeleund, - de kans heeft om te wijken. De tegenstoot van de politiemannen is even eenvoudig. Zij werpen met de hand een eerste salvo traangasgranaten om een scherm te vormen over de ganse breedte van de straat. Dan vuren zij met de tromblon een tweede salvo af, tien meter verder om de voorhoede te scheiden van het gros der betogers. Intussen hebben de studenten enkele ladingen stenen op hen doen neerkomen. Het is gewoonlijk op dat ogenblik dat de eerste stormaanval vertrekt.

De speciale secsies vallen de flanken aan. Daar vinden meestal de meest verwoede en geweldige knuppelpartijen plaats. Tijdens de nacht van 10 op 11 mei (de nacht van de barricaden) kregen de politiemannen andere richtlijnen; ze moesten zoveel mogelijk de lijf-aan-lijf gevechten vermijden en de trage actie boven de snelle actie verkiezen. Het is ook daarom dat de CRS (waarvan er 10.000 spesiaal uit de provincie waren overgekomen) op de studenten, die achter hun barricaden verschanst zaten, een ware regen van granaten hebben doen neerkomen: meer dan 5.000 in drie uren.' Le nouvel observateur, 15 meil968. Was het geweld niet offensief in de zin dat het een overwinning beoogde, dan namen de studenten toch meer dan eens het initiatief van het geweld. Wat de techniek betreft, bracht de deelneming van stakende arbeiders aan de betogingen in juni een 'verbetering' mee; in plaats van kinderkoppen los te peuteren met primitieve stukken ijzer, braken zij de straat op met pneu-matiese boren. (JdM)

DB: Maar in het algemeen moeten we voor ogen houden dat vanaf het ogenblik dat zich het probleem stelt van de machtsovername, men ook het probleem stelt van de organisatie van de militanten voor het geweld. Het geweld is voor ons nooit een doel, maar een middel; de bourgeoismacht handhaaft zich met geweld, en wij moeten antwoorden met een heviger geweld, met sterkere krachten en dat veronderstelt een organisatie, ook op militair vlak, van het geweld tot het uiterste. Daar moeten wij naar streven. Het is natuurlijk belachelijk nu hierover te spreken in acht genomen de luttele krachten waarover we beschikken; maar op een zeker ogenblik bereikt men een drempel, dan moet men het geweld zo richten dat het bourgeoisgeweld het onderspit delft. Op dat ogenblik wordt ons geweld offensief, gericht op vernietiging; er is een quasi militaire botsing en het is duidelijk dat men dan genoopt kan zijn individuen te vernietigen. De botsing zal echter minder hevig zijn naarmate de verhouding der krachten gunstiger is voor de revolutionairen; en dat was het geval in mei toen de stakers een verpletterend overwicht bezaten.

JdM: Hoe was de reactie van het bewind na de revolte?

DB: Laten we zeggen dat ze niet meedogenloos was. De regering had er ook geen enkel belang bij. Wat ze wilde was een heropening van het academisch jaar in orde en rust. Faure had zijn kaderwet met hier en daar wat vocabularium van mei opgefleurd en wilde ten allen prijze een botsing vermijden bij de hervatting der lessen.

Van onze kant hebben wij dadelijk bewezen dat we nog altijd massa's op de been konden brengen als het moet, en dat draagt er ook wel toe bij enigszins een domper op de repressie te zetten. We hebben dadelijk na de rentree twee grote betogingen op touw gezet, een voor Mexico en een aan de Gare Saint-Lazare met 6.000 mensen die allemaal in het geheim waren verwittigd om aan de controle van de politie te ontsnappen. In elk geval hebben we bewezen dat we kunnen repliceren als het nodig is. Maar we moeten ons geen begoochelingen maken, de repressie wordt steeds harder.

Op één willekeurige rustige dag (23 november 1968) gebeurt in Parijs o.m. het volgende: Militanten die het bulletin van de actiecomité der grootwarenhuizen verspreiden worden gecontroleerd en bekeurd. De verkoop van ' Tricontinental' een studentenblad, wordt verboden. De verkopers van 'Action,' het lijfblad van de militanten van mei dat tijdens de revolte dagelijks op tienduizenden exemplaren werd verspreid, worden stelselmatig aangehouden op straat. 4 leden van het actiecomité van het vijfde arrondissement worden op de Place Maubert aangehouden wegens aanplakken van affiches. Le Point, december 1968.

DB: Alleen neemt ze subtieler vormen aan. In de lycea en de universiteiten wordt administratief tegen militanten opgetreden, in de bedrijven worden kaders die in de actiecomités werkzaam geweest zijn aan de deur gezet. Overal op de campussen worden thans massieve doses verdovende middelen verhandeld, de politie is daar niet vreemd aan. Wie verdovende middelen neemt is geen sent meer waard voor de revolutie. Er worden lijsten van militanten aangelegd door de politie, die nu een hele actie van infiltratie heeft opgezet in de avant-garde groepen. Ze zendt haar 'achtbare correspondenten' uit om de inlichtingen in te winnen die in mei ontbraken. In mei wist de politie bitter weinig van de groupuscules af, beschouwde hen als ongevaarlijke zonderlingen, maar de barricaden hebben haar wel anders geleerd. Nu worden wij voortdurend gevolgd en bespioneerd. Bij het eerste alarm wil het bewind klaar staan om alle revolutionairen op te pakken.

De repressie neemt dus bedekte vormen aan, en je voelt ze ook in een heel klimaat dat hier geschapen wordt. In Parijs loop je voortdurend in alle straten, op alle bruggen tegen klabakken aan, in uniform, in burger, in dievenkarretjes, met geweren, met mitrailleurs. Dit is bedoeld om angst aan te jagen en de bevolking is werkelijk onder de indruk. '

Het politieapparaat dat over Parijs een net spant, is revelerend. Vanaf 16 u worden 5.000 man van de compagnies van het distrikt (politieagenten, CRS, rijkswacht) harmonies in de hoofdstad verspreid tot een gevorderd uur van de nacht.' Le nouvel observateur, 16 december 1968.

'Er is ook de sinterklaasdag van Rijsel geweest tijdens dewelke 900 rijkswachters, 800 CRS en 300 politieagenten het centrum van de stad bezetten en alle kruispunten bewaakten om betogingen te verhinderen. 500 studenten hebben de nacht in het politiekantoor doorgebracht. Hun misdrijf: zij hadden gepoogd bijeen te komen in het centrum, ondanks het prefectoraal verbod. De tactiek van de minister van binnenlandse zaken: het bijzonderste wapen van de studenten in mei was de verrassing, de beste troef van de ordemachten is dus de 'preventieve repressie.' Le nouvel observateur, 23 december 1968.

DB: De diensten van de prefectuur hebben speciale korpsen gevormd van jonge klabakken die bij ons moeten infiltreren. Er is aan hun kledij gewerkt, en ze krijgen een hele scholing in revolutionaire fraseologie. Hun eerste optreden hebben we meteen al tijdens de betoging van 14 juli meegemaakt, toen pseudo-beatniks plotseling hun medebetogers begonnen aan te houden. Het waren verklede agenten. Wij moeten nu een heel systeem van contraspionage uitwerken, nauwlettend toe kijken wie bij ons wil aansluiten, en de kandidaten vrij lange stages opleggen. We richten ook ware geheime sectoren op, met groepjes van telkens drie man, waarin slechts de meest betrouwbare elementen worden opgenomen.


Opschrift op Montmartre

het Klassenbewustzijn - Inhoud

JdM: Is er nog wel een hecht aaneengesloten arbeidersklasse die de revolutie zou kunnen dragen? G&M: Wij kunnen misschien best vertrekken van een analyse van Marx 'over de klassen. Men stelt het meestal voor alsof het bestaan van klassen te maken heeft met ellende en werkloosheid. Het begrip klasse houdt echter geen enkel verband met de dingen die men aan de buitenkant ziet. Men kan het niet kwantitatief meten aan bezit of ontbering. Op een bepaald ogenblik beschrijft Marx de manier waarop het kapitalisme is tot stand gekomen; er worden duizenden mensen in de fabriek gebracht. Vroeger werkten die mensen afzonderlijk. Elke afzonderlijke ambachtsman had een zekere intelligentie en een zekere vaardigheid. Maar op het ogenblik dat die mensen in massa naar de fabriek worden gebracht, zegt Marx, is het net of al de kennis, al de vaardigheid, al het talent, uit die individuele mensen wordt gezogen en voor hen als een muur oprijst, aan de kant van het kapitaal. Alle creativiteit wordt geïncarneerd in de fabriek. Het begrip van de dingen verdwijnt aan de kant van de arbeiders en wordt hoe langer hoe meer tegenover hen opgestapeld.

Als dat zo was honderd jaar geleden dan is het nu honderd keer meer waar. Het begrijpen van de wereld, het begrijpen van de productie is op dit ogenblik uitsluitend het bezit van de kapitalisten, en van degenen die in hun rechtstreekse dienst staan, namelijk de hoge intellectuelen.

Dat is ook zo voor investeringen, voor onderwijs, voor al wat te maken heeft met de samenleving van de mensen. Alle macht en intelligentie wordt steeds sterker samengetrokken in dat clubje, in die klasse van de kapitaalbezitters en managers.

Ik heb het voorbeeld van kennis van de productie gegeven. Een ander voorbeeld: de planning van en de kijk op investeringen, en op de winst die daarmee moet gemaakt worden in dit systeem. Alle beslissingen daarover zijn uitsluitend in handen van de kapitalisten en hun bondgenoten. De arbeiders hebben daar hoe langer hoe minder kijk op. Men moet zich wel zeer erg specialiseren om te kunnen achterhalen hoe het zit. Als men bv. ziet dat Ford-Genk tien miljard heeft gekost aan de Belgische staat; dat is een enorm bedrag dat voortkomt uit de productiviteit van het hele land. Over die investering en de enorme winst die ze afwerpt voor de fabriek in Detroit, is beslist geworden door de kapitalisten en hun bondgenoten. Hetzelfde wat onderwijs betreft. Het wordt uitgebouwd in functie van de belangen van de kapitalisten. Zij maken de structuur van het onderwijs, zij maken het onderscheid tussen techniek en hoger onderwijs, ze maken trappen en specialisaties in het hoger onderwijs; zo selecteren ze precies de mensen die zijzelf nodig hebben.

Men beschouwt onderwijs meestal als iets wat je maar aan één kant kan bekijken; het is er en dan is het goed, het is er niet en dat is verkeerd. Maar men mag dat niet zo zien. Men moet nagaan: wie organiseert het onderwijs? Wie heeft daar de macht? Waarvoor wordt het onderwijs aangewend?

En als men de teksten leest die door de hoge industrie over onderwijs worden geschreven, dan begrijpt iedereen dat onderwijs maar bestaat in de mate dat het de belangen dient van wat wij de kapitalisten noemen.

Hetzelfde met research. De arbeiders en middenklassen kunnen niet het minste besef hebben van wat daar gebeurt. Ze kunnen alleen de buitenkant zien, de oppervlakte. Het mooiste voorbeeld op dit ogenblik zijn de Apollo-vluchten. Wat krijgen de arbeiders en de middenklassen daarvan te zien? De opgeblazen barnumreclame achteraf. Dan denken ze dat het een exploot is van het menselijk kunnen, weer abstract beschouwd. Maar wat zijn die projecten voor ruimtevaart? Het is gewoon de noodzaak van de grote internationale monopolies om hun research te laten financieren door de staat. Al de grote internationale concerns moeten voortdurend nieuwe dingen uitvinden, nieuwe technieken, om een grotere markt te kunnen veroveren. Dat kost hen zoveel aan research dat zij het niet zelf willen betalen want hun winst zou eraan gaan. Dus hun wetenschappelijk onderzoek gebeurt door de staat. De staat financiert dus eigenlijk de mogelijkheden van de internationale concerns om steeds meer winst te maken.

JdM: Ik lees dat de jongste tijd in de NASA meer dan 300 nieuwe synthetische stoffen zijn vervaardigd, die geleidelijk gecommercialiseerd zullen worden...

G&M: Dat is een mooi voorbeeld van research die neutraal schijnt, en als een reeks successen van de natie wordt voorgesteld aan de arbeiders. Dus je ziet, overal, in research, in onderwijs, heb je twee klassen. We hebben gesproken over de intelligentie, het begrijpen van de productie. Waarom productie? Hoe gebeurt de productie? Ten voordele van wie? Naar waar gaat die productie? Dat wordt steeds verder aan het inzicht van de arbeiders onttrokken. Hetzelfde met de werkvoorwaarden, de organisatie van het werk. Dit is volstrekt onbegrijpelijk voor hen. Iemand staat aan een band te werken en heeft elke dag klinken op een auto te bevestigen. Dat is het enige wat hij begrijpt en het enige waar hij wordt op toegespitst. Maar over de zin van de werkvoorwaarden, de manier waarop de fabriek georganiseerd wordt, de manier waarop een keten van fabrieken door heel de wereld wordt gezet, daar kan die man niets van snappen. Waarom een fabriek wordt gezet in België, Brazilië of Detroit, de manier waarop een fabriek in ateliers wordt ingedeeld, de manier waarop een band wordt georganiseerd, en aan een bepaald ritme loopt volgens de productie van het ogenblik, alles wordt beslist in functie van de winstmaximering van de staf. De massa van de mensen mag en kan steeds minder begrijpen.

JdM: De massa heeft nog nooit begrip, inspraak en macht gehad. Denk je niet dat zij geredelijk het compromis van stijgende welvaart en afstand van eventuele inspraak en invloed aanvaardt?

G&M: De manier waarop je de vraag stelt moet al grondig aangevallen worden. Je zegt bv. dat de arbeiders vroeger ook geen macht en inspraak hadden in de productie. Men moet dat probleem niet zo beschouwen, maar wel vanuit een inzicht in de praktijk van de klassentegenstelling van het kapitalisme en van de klassenstrijd die aan de gang is in dat kapitalisme. De vraag is niet dat de arbeiders inspraak krijgen maar dat de macht in de maatschappij overgaat in de handen van een andere klasse. Het is ofwel de ene klasse die de macht heeft ofwel de andere. Sinds vier eeuwen heeft de burgerij de macht. Op dit ogenblik is het histories noodzakelijk dat de arbeidersklasse de macht in handen neemt.

Je spreekt over een compromis. Een compromis dat bestaat niet. Het is de ene klasse ofwel de andere.

Waarom zeggen wij nu dat het histories noodzakelijk is dat de arbeidersklasse de macht in handen neemt? We hebben gesproken over investeringen, onderwijs, research, werkvoorwaarden, allemaal dingen die enorme bedragen en de organisatie van duizenden mensen veronderstellen. Wel, dat is de materiële voorwaarde die nog nooit in de geschiedenis is gerealiseerd om de arbeidersklasse aan de macht te brengen. Het is pas in deze historische periode dat alles zo collectief is en zo'n samenbundeling van mensen vereist, dat het mogelijk wordt dat de maatschappij wordt georganiseerd ten dienste van de werkende mensen en dat de arbeidende klasse ook de macht neemt. Waarom zeggen wij nu dat het noodzakelijk is dat de arbeiders de maatschappij gaan organiseren? Omwille van alle mogelijkheden die er nu zijn aan productiviteit, aan dimensies van bedrijven. De gehele reusachtige omvang van de productie laat het niet langer toe dat erover beslist wordt in functie van persoonlijke belangen, en van private winst. Want wanneer over dat reusachtig maatschappelijk en collectief apparaat van de productie wordt beslist in functie van de winstmaximering van individuen dan gaat men naar een catastrofe. Die catastrofen heeft men gezien de laatste eeuw. De ene kapitalist wil meer dan de andere. Die kapitalisten die tegen elkaar aan 't vechten gaan zijn van zo'n enorme dimensie, dat in die strijd de catastrofe op elk ogenblik mogelijk is. We hebben dat gezien in de eerste wereldoorlog waar de engelse kapitalisten tegenover de Duitse kwam te staan, in hun drang naar meer van de koek. Hetzelfde in de tweede wereldoorlog. De Duitse kapitalisten wilden hun macht uitbreiden en de koek van de Engelsen en de Fransen stelen. We maken op dit ogenblik de voorbereiding mee van een nieuwe confrontatie tussen kapitalisten. Je ziet dat de Duitse kapitalisten opnieuw zo sterk zijn dat ze bijna uit hun voegen barsten, dat de Engelsen veel zwakker zijn, dat de Amerikanen ook verzwakken, dat de Japanners opnieuw bezig zijn aan een onstuitbare expansie. In hun confrontaties beschikken de private belangen over het hele potentieel van de maatschappij.

Wel, zolang het kapitalisme niet is vervangen door een systeem dat de arbeidersklasse, en dus de collectiviteit op de eerste plaats zet op alle terreinen zal dat soort confrontaties en zelfs wereldoorlogen onvermijdelijk zijn.

JdM: Bestaat er evenwel nog klassenbewustzijn? Ik ga even door op je eigen voorbeeld van de wereldoorlogen. De arbeiders hebben geen standpunten ingenomen tegen de oorlog, maar mee de oorlogen gevoerd van de nationale burgerijen. Anderzijds is het ontegensprekelijk dat de meeste mensen inderdaad in het consumptiepatroon geïntegreerd zijn.

G&M: Je opvatting over klassenbewustzijn is totaal metafysisch. Jij spreekt over Klassenbewustzijn alsof de individuele proletariër op jouw vraag als journalist zou antwoorden: meneer ik ben nog Klassenbewust. Alle intellectuelen stellen de vraag of de arbeiders van zichzelf denken: ik ben Klassenbewust. Een klassenstandpunt heeft niets te maken met wat men denkt over zichzelf. Er zijn kapitalisten en managers die over zichzelf denken dat ze sociaalvoelend zijn, dat zij de derde wereld steunen, dat zij aan de kant van de arbeiders staan. Men moet dieper gaan dan de idee die de mensen over zichzelf vormen. Waar het op aankomt dat is niet wat de mensen van zichzelf zeggen, maar dat is de plaats die de mensen innemen in het productieproces, de concrete plaats in de fabrieken. Welke is de plaats van de arbeiders? Een afgestompt, opgedreven, bijna gek makend werk onder een dictatuur van intellectuelen, in een productieproces dat helemaal geleid wordt door private beslissingen. Daar zit een contradictie in, een spanning die tot ontploffing moet komen. Vanuit die materiële situatie in een productieproces, waarvan zij niet weten hoe het wordt georganiseerd, waarvan zij de doelstellingen niet kennen, waarvan zij niet weten voor wie het opbrengt, vanuit die materiële positie groeit voor de arbeiders de noodzaak om dat te doen veranderen. En in de mate dat de intelligentie, de macht zich opstapelt aan de andere kant, wanneer ze op straat worden gezet, wanneer ze zien dat beslissingen worden opgenomen op regeringsvlak die er telkens op neerkomen dat miljarden worden overgeheveld in de zak van de kapitalisten, wanneer ze zien dat ze steeds sneller moeten werken, dat ze hun mond moeten houden, dat wie een opmerking maakt buiten vliegt, wanneer iemand zijn voet breekt en gedwongen wordt verder te werken, wanneer de meesterknecht optreedt, wanneer geen pamfletten mogen uitgedeeld worden aan de fabriek, dan voelen ze de noodzaak om het anders te doen, om de maatschappij of de fabriek niet te organiseren in functie van de belangen van de directeur en de aandeelhouders maar in functie van de mensen die er werken. Wat is nu klassenbewustzijn voor ons? Het resulteert uit het intellectueel samenvatten van die noodzaak, uit het omzetten in begrip van die noodzaak. Het veronderstelt dat al die individuele feiten samengebundeld worden en geplaatst in een perspectief dat de hele maatschappij omsluit, dat de structuur van de maatschappij blootlegt. "Wie heeft daar de macht? Ten voordele van wie wordt die maatschappij georganiseerd?

Een partij kan dat doen. Ze heeft intellectuelen, ze heeft arbeiders, ze heeft alle mensen, ze kan elk feit plaatsen in een globale analyse. En wanneer de arbeiders langs een partij om tot inzicht worden gebracht, wanneer ze elk klein feit kunnen zien in het klassenperspectief dan spreken we over klassenbewustzijn.

Het is een rationele trap van datgene wat de arbeiders nu spontaan aanvoelen.

'Wij gingen om het leven, de moeilijkheden en de strijd van de arbeiders te leren kennen. Wij wilden samen met hen piket staan, samen met hen de werkwilligen overtuigen niet te gaan werken.

Daarom trachtten wij het concrete leven van de arbeiders in het fabriek te leren kennen en discussieerden wij over het ploegensysteem, over het onmenselijke ritme; over de behandeling door de foremen, over het premiestelsel; wij probeerden een inzicht te krijgen in de arbeidsvoorwaarden: vakanties, gezondheidsvoorwaarden, ongevallen. Ook over de toelatingsvoorwaarden, de loonbarema's en de willekeurige vormen van afdanking werd uitvoerig gediscussieerd.

Zij vroegen ons dat wij over hun strijd zouden spreken bij andere arbeiders, bij studenten en in jeugdbewegingen.

Wij organiseerden dan ook een teach-in te Leuven over de Ford-staking, waar wij voor een 1.000-tal studenten spraken over de concrete strijd van de arbeiders. Na deze discussievergadering betoogden wij uit solidariteit, bewust van het feit dat ook wij in Leuven voor dezelfde democratische maatschappij moeten strijden.

De volgende slogans werden gescandeerd: kapitaal neen, arbeid ja; eenheid in de strijd; Ford-Genk solidariteit. Deze betoging werd hardhandig uiteengeslagen door dezelfde rijkswacht die op dat ogenblik in Genk de staking poogde te breken. De overheid duldt niet dat studenten solidair zijn met arbeiders. In de kranten werd bijna niets gezegd over deze betoging. Wij organiseerden filmvoorstellingen over de stakingen in Frankrijk. Te Hasselt werd de voorstelling gewoonweg verboden, omdat de B.O.B, de directie van het kollege waar deze film zou doorgaan, onder druk had gezet. In Genk, waar de eigenaars van de zaal niet ingingen op de chantage van de B.O.B, werd de voorstelling bijgewoond door de B.O.B., die de namen noteerde van al dezen die tussen kwamen in de discussie. In verschillende scholen gingen discussienamiddagen door samen met Ford-arbeiders en studenten, waar uitgelegd werd wat het werk in een moderne fabriek betekent. Er werd daar gesproken over de concrete taken van het kaderlid, de sociale assistent, de ingenieur. Tevens maakten wij propaganda voor de betoging te Hasselt, waar dan ook een sterke studentendelegatie aanwezig was.

Uiteraard schoten wij tekort in dit werk, in deze poging om gans de bevolking te informeren en op die manier de sympathie, die aanwezig was bij brede lagen van de bevolking te organiseren. Hiervoor dienden wij vooral twee aspecten aan te pakken:

1. Om de massieve deelname van de bevolking te organiseren hadden wij samen met de strijdende arbeiders meetings moeten inrichten in alle omliggende dorpen, hadden wij moeten betogen en discussiëren in de omgeving van Genk om huisvrouwen, studenten, leraars en bedienden te overtuigen piket te komen staan.
2. Het organiseren van concrete vormen van solidariteit in de fabrieken: werkonderbrekingen, solidariteitsomhalingen. Wij dienden een gezamenlijk platform uit te werken dat wij dan massaal hadden moeten verspreiden.'

Ford-Genk '68, Leuven, 1968 (brochure door SVB samengesteld).


Luigi Bobbio leider van de studentenbeweging in Turijn coauteur, met Guido Viale, van diverse teksten over de revolte, o.m. 'La strategie du mouvement' Revue internationale du socialisme n° 26-27

de aansluiting met de arbeiders - Inhoud

JdM: Luigi Bobbio, waarover moeten de studenten met de arbeiders gaan praten? Ik heb gelezen dat jij meent dat de studenten de rol en de eigen betekenis van de studentenbeweging moeten uitleggen, en bewijzen dat strijd mogelijk is en collectief moet zijn. Anderen, zoals Rieser, houden voor dat de studenten zich met de problemen van de arbeiders zelf moeten inlaten...

LB: Ik geloof dat het type van onze beweging ook door de arbeiders kan overgenomen worden en voor hen waardevol kan zijn. In dit type ligt het accent op de instelling van een tegenmacht en op de inrichting van organisaties aan de basis.

De arbeiders kunnen dat ook door zich vrij te maken van de syndicale controle, door autonome comités te stichten en niet meer te strijden voor sindikalo-economische revendicatie, maar voor de politieke controle in de fabrieken. Dat dit mogelijk is kunnen wij bewijzen door onze acties, en door de zin van onze acties toe te lichten kunnen wij de arbeidersstrijd een nieuwe dimensie meegeven.

Maar dit zijn vrij theoretische beschouwingen die in de praktijk nog niet veel dienst hebben bewezen. Ik ben wel akkoord met Rieser dat men zeer goed de toestanden in de fabrieken en de arbeidersstrijd moet kennen om in de arbeidersklasse te kunnen werken. Maar ik geloof dat het verkeerd is op een volstrekt voluntaristische manier naar de arbeiders te gaan zoals de groupuscules. Nee, het is in onszelf, in onze organisatie dat wij de juiste lijn moeten vinden om de aansluiting tot stand te brengen. Het is nodig dat wij optreden als een sociale macht. Het volstaat niet de arbeiders aan te zetten tot verzet tegen het bureaucratisch karakter van de syndicaten, tegen het feit dat de syndicaten steeds tot compromissen bereid blijven en een politiek voeren die helemaal in het kapitalistisch systeem geïntegreerd is. Nee, we moeten hen ook een alternatief aanbieden, hen concrete voorstellen doen op het gebied van strijdmiddelen en organisatie. In dit opzicht kunnen wij belangrijke elementen vinden in onze eigen acties. Er is op dit ogenblik voor de arbeiders geen alternatief voor het syndicaat. Dat blijkt ook in Frankrijk waar veel arbeiders die Nochtans overtuigd zijn van de contrarevolutionaire rol van de CGT (communistische vakbond) toch moeten vaststellen dat het de enige organisatie is die macht heeft.


Vittorio Rieser

JdM: Vittorio Rieser, jij was medewerker aan het tijdschrift Quaderni rossi waarvan de redactie gedurende een aantal jaren een theoretische en een praktische actie heeft gevoerd bij de arbeiders van de Fiat-fabrieken. Hoe is dat gestart en hoe gingen jullie te werk?

VR: Het eerste nummer van het tijdschrift verscheen in 1961. Wij waren een groep kameraden die elkaar sedert 1960 hadden gevonden, leden van de communistische of van de socialistische partij of ook mensen die nergens aangesloten waren. Wij kozen als werkterrein Fiat omdat daar sedert jaren al geen strijd meer was gevoerd door de arbeiders. Deze toestand werd door kapitalisten en reformisten aangehaald als argument om hun theorie van de integratie van de arbeidersklasse te staven. Wij hebben gepoogd enquêtes op te stellen, uitgaande van de hypothese dat er diepgaande conflicten waren, dat er een reactie tegen de onderneming was bij de arbeiders die echter geen georganiseerde uitdrukkingsvorm kon vinden. De verwijdering tussen arbeiders en syndicaten was geen teken van integratie maar veeleer een teken dat de syndicaten er niet in slaagden met een doeltreffende politieke lijn de bestaande ontevredenheid te bundelen. Wij hebben op deze hypothese gewerkt met de syndicaten, waarbij wij een zekere autonomie van onderzoek behielden. Vanaf 1961 ontdekten wij elementen die onze hypothese bevestigden. Tijdens de nationale staking van 1962, naar aanleiding van de vernieuwing van het contract der metaalbewerkers was er ook bij Fiat gedurende meerdere dagen een zeer sterke deelneming. Op dat ogenblik had de groep van Quaderni rossi zich reeds losgemaakt van de syndicaten.

JdM: Maar de syndicaten zijn bijna niet ingeplant bij Fiat. Er zijn slechts lOt.h. gesindikeerden...

VR: De syndicaten zijn inderdaad zeer zwak bij Fiat. Dit houdt verband met een offensief van de directie tijdens de vijftiger jaren. Voordien waren de syndicaten er bijzonder sterk. Maar de directie is dan overgegaan tot het ontslaan van al de bijzonderste syndicale vertegenwoordigers. Anderzijds had het syndicaat grote fouten begaan, die het trouwens achteraf heeft toegegeven. Onder impuls van de P.C.I. werden grote stakingen gehouden op politieke gronden die niet door de arbeiders werden begrepen maar die gebonden waren aan de tactiek van de P.C.I. op dat ogenblik. Zo heeft het syndicaat een strijdpotentieel verspild dat had kunnen ingezet worden voor objectieven die veel rechtstreekser verbonden waren met de arbeidsvoorwaarden.

De politieke zwakheid van het syndicaat en de druk uitgeoefend door het bestuur hebben de syndicale organisatie bij Fiat bijna vernietigd. Resultaat: in 1959-60 de jaren toen aanving wat men noemt het Italiaanse economisch wonder, was Fiat een bedrijf waar de overgrote meerderheid der arbeiders niet bij een organisatie waren aangesloten. Deze toestand duurt voort en heeft altijd de wijze bepaald waarop de strijd bij Fiat zich ontwikkelt; er zijn uitbarstingen met een zeer sterke deelneming en op een hoog peil van politiek bewustzijn, uitbarstingen die vaak zeer geweldig zijn, maar dit type van strijd heeft men nog geen duurzame draagkracht kunnen geven door oprichting van een blijvende organisatie. Ook al omdat de syndicaten enerzijds de strijd wel op gang helpen brengen maar hem anderzijds te gelegener tijd afremmen door het afsluiten van compromissen met de directie. Vanaf 1962 heeft Quaderni rossi dus een autonome werking bij Fiat. De aansluiting met de arbeiders die gedurende een drietal jaren kan bewerkt worden is beperkt maar volstaat om een vrij gedetailleerde kennis te verwerven van de toestand bij Fiat. Dit is echter onvoldoende om aan een organisatie of een gerichte strijd te kunnen denken. Vanaf 1965-66 ontstaat een nieuwe periode. Wij starten met een arbeidersblad bij Fiat: La voce operaia waarrond een honderdtal arbeiders worden gegroepeerd, die het blad opstellen. Men poogt het blad op het peil van politisering en discussie te houden die in het bedrijf bestaat, en tracht een kunstmatige politisering te vermijden. Deze periode duurt ongeveer twee jaar tot midden 1967, en is belangrijk als ervaring op het gebied van een basisorganisatie. Maar men voelt de beperkingen aan, die typisch zijn voor de werking van groupuscules, zelfs al heeft de groep van Quaderni rossi zich niet bezondigd aan sektair optreden; inderdaad hebben wij vermeden van buitenaf zeer ideologische probleemstellingen op te dringen, die voor de massa van de arbeiders te abstract zijn. Het blad werd op 15.000 eksemplaren getrokken en gratis verdeeld. Op het gebied van oppervlakkige penetratie, dus van propaganda was het doeltreffend. Het blad werd Gelezen en begrepen, en heeft een zekere bewustwording gewekt. Maar dit kon niet in organisationele werking worden omgezet.

JdM: Jullie zijn er niet in geslaagd comités te vormen?

VR: Nee, en dat is niet toevallig. Wij waren er ons trouwens bewust van dat onze mogelijkheden als groepje beperkt waren en het is juist op het ogenblik dat wij een herwaardering van ons werk beraamden dat het studentenfront in beweging kwam. Op dat ogenblik zijn de twee bewegingen op een zekere manier samengestroomd. "Wij hebben dadelijk ingezien dat de studentenbeweging heel nieuwe kenmerken vertoonde: op het ideologisch vlak was zij in het begin natuurlijk veel vager, veel meer elementair dan de groupuscules; maar het was toch een sociale laag die massaal in beweging was gekomen. Deze beweging kon tegenover de arbeidersbeweging staan als een autonome politieke macht. De studenten voerden hun eigen strijd die een steeds belangrijker politieke inslag kreeg en door deze strijd oefenden zij druk uit op het kapitalistisch systeem. Dit is natuurlijk niet voldoende in het kader van een strategie op lange termijn, om een revolutionaire actie te ontketenen, maar deze beweging schiep de mogelijkheid van een samengaan van de arbeidersklasse met een reeds bestaande politieke macht. Het autocritisch onderzoek van de werking van Quaderni rossi viel samen met een engagement van een aantal mensen van deze groep in de studentenbeweging. Wij hebben besloten de groep op te heffen als groep met autonome organisatie, hoewel het feit dat wij jaren hebben samengewerkt aan de theorie natuurlijk een invloed blijft uitoefenen, zodat die samenwerking ook in de toekomst zal blijven bestaan. Wellicht wordt ook het tijdschrift verder uitgegeven. Tezelfdertijd wisten wij heel goed dat wij het probleem van de verhouding tussen studenten en arbeiders niet te vroeg mochten stellen. De studentenbeweging is vooral ontstaan omdat er problemen waren binnen de school, zodat de militanten zich eerst ook op dit vlak bewogen. Maar in de lente 1968 waren er op hetzelfde ogenblik én een belangrijke strijd van de arbeiders én een bijna noodgedwongen beweging naar buiten uit van de studenten die uit de universiteit waren verjaagd. De militanten van Quaderni rossi namen op dat ogenblik het standpunt in van die studenten die aandrongen op nauwere contacten met de arbeiders.

JdM: Hebben de studenten bij de arbeiders enig resultaat geboekt?

VR: De studentenbeweging als massabeweging te Turijn heeft nog geen politieke keuze gedaan. Er is dus nog geen systematische actie op het vlak van de massa naar de arbeiders toe. Een paar keer zijn de studenten in getal opgekomen: bij de stakingen van maart-april toen een tweehonderdtal deelnam aan de stakingspiketten wat niet alleen bijgedragen heeft tot het technisch welslagen van de staking maar vooral een merkwaardig politiek feit is geweest daar de arbeiders erover hebben gediscussieerd, het was trouwens een staking die op hoger peil stond dan die der vorige jaren en die niet alleen gevoerd werd om specifiek materiële eisen. Een organisatie werd opgericht: de liga studenten-arbeiders, die echter nog niet helemaal geïntegreerd was in de studentenbeweging en als dusdanig nog geen bepaalde opdrachten kreeg. De verhouding tussen deze avant-garde en de massa is nog maar vaag omlijnd. De liga telt nu 100 tot 150 arbeiders en een vijftigtal studenten die nogal geregeld werken. Onder de 150 arbeiders zijn er 30, 40 die zeer actief zijn, de andere kunnen van tijd tot tijd gecontracteerd worden.

Begin 1969 is bij Fiat door de arbeiders een beslissende slag in huis gehaald. Zij hebben de controle veroverd op het arbeidsritme en de cadans van de banden, en op de arbeidsvoorwaarden in het algemeen. Elke poging van het patronaat om de autoriteit van de directie te herstellen wordt beantwoord met een staking.

Bij Pirelli hebben de arbeiders in vrije vergadering de aanvaardbare arbeidscadansen vastgelegd; ze hebben de fabriek van boven tot onder gereorganiseerd en doen haar draaien volgens de eigen criteria, zonder inmenging van kaders of meestergasten. Te Valdagno tenslotte bezetten 4.000 arbeidsters, gesteund door studenten en scholieren wekenlang de weverij Marzotto om de eis van vertraging van het arbeidsritme en controle door de arbeiders op de werkvoorwaarden kracht bij te zetten. Le nouvel observateur, 17 februari 1969.

JdM: concreet nu. Over welke feiten en toestanden kunnen de studenten die vanuit een massabeweging naar de arbeiders toegaan, bij de eerste contacten met de arbeiders praten?

VR: Ik denk dat men de thema's die voortsproten uit de studentenbeweging nog onvoldoende heeft gebruikt. De dialoog tussen studenten en arbeiders op het politieke vlak werd vooral rond twee onderwerpen geconcentreerd. Enerzijds de afwijzing van de bureaucratie, dus de eis van de democratie vertrekkend van de basis. Hierbij ging men dus uit van de ervaring van de studentenbeweging met haar organisatie door algemene vergaderingen en werkgroepen en haar weigering een gecentraliseerd directieorgaan in te stellen. Anderzijds de strijd tegen het autoritarisme; men heeft parallellen getrokken tussen het autoritarisme in de fabriek en in de school. Ik geloof dat men zekere analyses van de school op een meer specifieke manier kan aanwenden dan ze door de studentenbeweging tijdens haar eerste jaar van strijd werden ontwikkeld. Zo de analyses van de functie van de school in de samenleving als instrument van sociale selectie, van hiërarchische, van ideologische manipulatie, van vorming van een zekere consensus in de samenleving. Dit zijn thema's die niet alleen op het algemeen politiek vlak zeer belangrijk zijn maar waaruit men ook gevolgen kan trekken voor de arbeiders. Bv. Uit de weigering van selectie en hiërarchische kan men een kritische analyse afleiden van loonverschillen en inkomstverschillen, die thans door iedereen aanvaard worden. Men aanvaardt dat zekere types van arbeid een hoger loon opbrengen dan andere. Men aanvaardt een zekere differentiatie van de salarissen als een bijna natuurlijk feit. Het feit dat de studenten een kritiek hebben ontwikkeld van de economische en sociale hiërarchische in de samenleving zou hen toelaten een discussie aan te vatten op dit vlak. Er is dus een dringend probleem: de studentenbeweging moet opnieuw haar politieke ervaring onder de loep nemen en nagaan welke de elementen zijn die geldingskracht behouden op een algemener vlak. De studentenbeweging werd vaak op een vrij summiere wijze ontwikkeld: een algemene kritiek van de samenleving, uitgaande van de functie van de school in deze samenleving. De beweging heeft op een zeer onvoldoende wijze dit soort kritiek overgemaakt aan de arbeidersklasse. Men moet instrumenten vinden. Niet alleen discussie rechtstreeks met de arbeiders, maar dagbladen verspreid in de stad of in de fabriek die niet alleen zouden handelen over de dagelijkse ervaringen van de arbeiders maar ook de ervaring van de studentenbeweging zouden overdragen.


Jean-Louis Peninou op de place de la Sorbonne

JdM: Jean-Louis Peninou, hoe zie jij de rol van de avant-garde der studenten? Marcuse stelt de studenten de enige avant-garde gaan vormen en de enigen zijn die nog een revolutionaire gisting teweeg kunnen brengen. Hoe denk je daarover? Hecht jij hetzelfde belang als bv, Mandel aan studenten avant-garde?

JLP: De analyses van Marcuse en Mandel mag men natuurlijk niet op eenzelfde vlak plaatsen. Mandel is nogal streng marxist. Het is wel zo dat ze over die kwestie van avant-garde ogenschijnlijk gelijklopende opvattingen hebben. Marcuse ontkent de revolu-sionaire rol van de arbeidersklasse die volgens hem helemaal in het kapitalistisch systeem is geïntegreerd. Hij zegt dat de enige bevolkingslagen die revolutionair kunnen zijn de zogeheten marginale lagen zijn. In Frankrijk bv. wil dat zeggen de ingeweken arbeiders die niet uitgebuit maar uitgeperst worden, de studenten en in ruime mate de jongeren. Ik geloof dat Marcuse een grandioze vergissing begaat; de meibeweging heeft trouwens aangetoond dat hij zich vergist: het zijn tenslotte de arbeiders geweest die de beslissende rol hebben gespeeld. Zij hebben de algemene staking gevoerd, zij hebben de kwestie van de macht gesteld, door de fabrieken te bezetten, en dus in een veel concreter term dan de studentenbetogingen. Marcuse verwart mijns inziens de aanleg om een snelle, bijna spontane revolte uit te lokken, om als ontsteking te dienen, met de kracht om de motor van een revolutie te zijn. Mandel spreekt van de studenten als nieuwe avant-garde. Wat wil dat zeggen? Als hij bedoelt dat de studenten het vinnigst vechten tegen het kapitalisme in Europa, dan is het duidelijk dat hij gelijk heeft; dat is een banale vaststelling. Daar moet je geen theoreticus voor zijn, het volstaat een goed journalist te zijn. Indien hij bedoelt dat de studenten de revolutie en de arbeiders zullen leiden, dan is dat vals. Dan begaat hij dezelfde fout als Marcuse. Dan verwart hij een milieu dat specifieke redenen tot revolte heeft en dat luidruchtig zijn onbehagen uit, en een milieu dat door zijn interne structuren, de organische kracht zou bezitten om de ware motor te zijn die de revolutie naar haar bestemming kan leiden.

Het is de arbeidersklasse die tenslotte de revolutie kan maken. Zij kan de productie stilleggen, de macht nemen in de fabrieken. De studenten kunnen alleen niets uitrichten. Je hoeft maar naar het dramaties voorbeeld van Meksiko te kijken. Ze zijn daar nog verder gegaan in de gewelddadige strijd dan wij. Zij hebben zich met geweren gewapend, zij hebben tienduizenden studenten op straat gebracht en zij zijn machteloos gebleken omdat niets beweegt in de arbeidersklasse en in de boerenstand van Mexico. En de wortels van de macht bevinden zich in de productiekrachten, in de productieverhoudingen. Ik weet dat Mandel zijn analyse steunt op een andere meer theoretische stelling die luidt dat de wetenschap een steeds belangrijker rol speelt in het productieproces. Dat is niet nieuw, Marx heeft dat al gezegd, Mandel heeft dat wat opgepoetst en aangepast. Maar hij zegt 'wetenschap is gelijk aan studenten' en daar is hij verkeerd.

De studenten zijn niet de dragers van de wetenschap in het productieproces. Dat zijn de technici, de geschoolde arbeiders, de ingenieurs, mensen die werkelijk de wetenschap incarneren in het productieproces.

JdM: Men is nu al ruim honderd jaar bezig met het verspreiden van de socialistische idee en als je me nu zegt dat de arbeiders nog steeds niet Klassenbewust zijn en nog steeds slechts spontaan de dingen aanvoelen dan is dat toch wel weinig hoopgevend met het oog op een machtsovername.

G&M: Dat is alweer een metafysische opwerping. De geschiedenis gaat niet lijnrecht vooruit. Het kapitalisme is ontstaan op het einde van de vijftiende eeuw. Het heeft vier eeuwen geduurd voor het zijn hoogtepunt kende in Engeland. We zijn nu een eeuw na het hoogtepunt Dus wanneer we spreken over feodaliteit, kapitalisme, socialisme dan spreken we in periodes van 500 jaar. Sedert 100 jaar is men aan een socialistische beweging bezig in Europa en in de rest van de wereld. Dat gaat met ebbe en vloed.

Het is een idealistische opvatting dat het Klassenbewustzijn iets zou zijn waarvan men eerst een beetje heeft, dat aangroeit. Bv. de arbeiders hadden een beetje Klassenbewustzijn op het einde van de negentiende eeuw en het groeide dan aan. Zo gaat dat natuurlijk niet. Klassenbewustzijn moet telkens opnieuw gedefinieerd worden. Het wordt gemeten naar de mogelijkheid van de arbeiders om te reageren op de tegenstrever. Die mogelijkheden om te reageren op de aanvallen van de burgerij hangen van veel factoren af. O.m. van de manier waarop de arbeiders zich in een partij kunnen verenigen. En van de manier waarop die partij zich ontwikkelt. We hebben gezien hoe de laatste vijftig jaar in Europa alle partijen de arbeidersklasse verraden hebben. De mogelijkheden van het proletariaat om als klasse te reageren zijn achteruitgegaan. concreet Duitsland.

Omstreeks 1900 was het Duitse proletariaat het best georganiseerde en het meest bewuste. Dan kwam de eerste wereldoorlog, voor de kapitalisten een oplossing voor hun moeilijkheden. Op het einde van die wereldoorlog hebben de kapitalisten in Duitsland tienduizenden proletariërs uitgeroeid. Al het talent, al de leiders van de arbeidersklasse die het best was georganiseerd zijn uitgeroeid. Gevolg: totaal debacle van de arbeidsbeweging in Duitsland. Verder gevolg: de opkomst van Hitler. De laatste resten worden uitgeroeid. Dus 50 jaar up: tussen 1870 en 1919, en dan vijftig jaar down, tot 1960. Maar nu maak je weer overal de opkomst van de socialistische beweging mee. Waarom? De contradicties zijn dezelfde gebleven. Al heeft het kapitalisme de bovenhand gehaald, zijn problemen heeft het nog niet opgelost.

JdM: Wolfgang Lefèvre, bestaat er bij de Duitse arbeidersklasse nog wel een revolutionair bewustzijn? Is zij niet geïntegreerd in de welvaartstaat?

WL: De welstand ligt voor de West-Duitse arbeider niet zoveel hoger dan voor de Franse of Noord-Italiaanse. Er is zowat gemiddeld een verschil van dertig pfenning uurloon ten voordele van de Duitse arbeider, maar daar ligt de uitleg niet voor het lager revolutionair bewustzijn van de Duitse arbeidersklasse.

Nu moet je met de term integratie opletten. Dat de arbeiderspartijen geïntegreerd zijn betekent nog niet dat de arbeiders geïntegreerd zijn. De arbeidersbeweging heeft in Duitsland net als in Frankrijk of Engeland, dezelfde integrerende functie en reformistische praxis.

Om uit te leggen waarom de Duitse arbeider makker is dan zijn Europese collega's moet men naar historische elementen teruggrijpen.

Beginnen we bij de Tweede Internationale die radicale taal verkocht, maar een reformistische praktijk voerde. Dit kwam tot uiting bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog: de Duitse socialisten stemden de oorlogskredieten.

Na de eerste wereldoorlog werden in heel Europa communistische partijen uitgebouwd volgens Leninistisch model. In Duitsland kwamen de Spartakisten op, onder leiding van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, die na de mislukte arbeidersopstand in 1919 vermoord werden. Er ontstond een splitsing in de arbeidersbeweging. De SPD werd vanaf 1923 de belangrijkste partij, maar maakte veel fouten. Ze liet toe dat de Fransen het Roergebied bezetten en de arbeiders uiteensloegen en ook in Thuringen liet men de Pruisen een arbeidersopstand neerslaan. Van 1924 tot 1928 heerste een relatieve welstand. De arbeiderspartij werd steeds bureaucratischer en minder democratisch gestructureerd. In 1932 waren de sociaal-democraten en communisten niet in staat de fascisten te verslaan. De eerste fascistische maatregelen waren niet tegen de joden maar tegen de syndicaten gericht. De syndicale beweging werd door de fascisten omgebogen tot een corporatistisch stelsel. De arbeidersbeweging is zo van de ene nederlaag naar de andere gemarcheerd. In 1945 was er een goede start. Onze kapitalisten zaten in Zuid-Amerika waar ze met hun kapitaal waren gevlucht. Omdat er moest geproduceerd worden hebben de arbeiders zelf de bedrijven op gang gebracht. Maar dan hebben Amerikanen en Russen het werk van de nazi's voltooid door deportatie van arbeiders. Syndicaten en partijen werden door de Amerikanen gefinancierd en kozen de zijde van het groot kapitaal dat zich weer in zijn fabrieken installeerde.

Vanaf 1950 gebeurt het Wirtschaftswunder. Er is een groot overschot aan arbeidskrachten door de evacuatie of de vlucht van miljoenen uit het gebied over de Oder-Neisse en uit de DDR. Dit laat de kapitalisten toe lage lonen uit te betalen, terwijl de syndicaten slechts één oogmerk hebben: iedereen aan het werk. Daarom stellen zij dan ook geen looneisen. Zo raakt de Duitse ekonomie in een gunstige concurrentiele positie. Tijdens deze periode hebben de syndicaten dus geen enkele strijdbare praktijk gevoerd. Toen alle arbeiders werk hadden gevonden, moest men van extensieve naar intensieve uitbuiting van de arbeidskrachten overgaan. De toenemende opeenhoping van kapitaal beruste tot dan toe op het toenemend in gebruik nemen van de vrij gebleven arbeiders. Nu alle arbeiders aan 't werk waren moest men, om meer winsten uit hun arbeidskracht te trekken, de uitbuiting intenser maken. Daarom schakelde men over op een meer technologische productiebasis. Voor deze omschakeling waren de syndicaten zowaar de handlangers van de kapitalisten. Technologie betekende ook een grotere nood aan specialisten die de productie in de fabrieken kunnen organiseren. En daar hebben we meteen de grondslag voor de moderne hervormingsplannen.

JdM: Ik ben zo vrij je tegen te spreken als je zegt dat het kapitalisme zijn hoogtepunt kende honderd jaar geleden. Ik zie het zo: de onmogelijkheid om een arbeidersbeweging te organiseren voor werkelijk revolutionaire doeleinden, het 'verraad' van alle socialistische partijen in het Westen vindt juist zijn uitleg in het feit dat het kapitalisme steeds sterker wordt. Het kapitalisme staat nu op zijn hoogtepunt, heeft nu ter beschikking een enorme technologische kennis, is meer verfijnd, is veel beter en indringender georganiseerd.

G&M: Dit soort opmerkingen is al gemaakt in de jaren negentig door Bernstein, de eerste revisionist. Hij zei: we hebben gedacht dat het kapitalisme crisissen ging doormaken, wel de laatste crisis in 1870 - is al twintig jaar voorbij. Besluit: het kapitalisme is in staat zijn eigen contradicties op te lossen. Gevolg: enorme strijd binnen de revolutionaire beweging, en splitsing. Verder gevolg: wanneer de wereldoorlog uitbreekt, met een summum van geweld voortspruitend uit een summum aan contradicties is het proletariaat er niet op voorbereid. Waarom? De helft van de mensen had het perspectief van zo'n crisis verwaarloosd, en had de mening verkondigd dat het kapitalisme zijn eigen crisissen kan overwinnen. Op het huidig ogenblik zie je precies hetzelfde. Een aantal mensen gaan voort op uitwendige dingen en zeggen: 'het kapitalisme is nog nooit sterker geweest, de mensen zijn geïntegreerd.' Als men zo door redeneert dan zal men niet voorbereid zijn op de crisissen die het kapitalisme uiteen zullen scheuren in de komende tien, twintig jaar. Je moet alleen maar kijken wat het laatste jaar is gebeurd, in dat technologies zo volmaakte kapitalisme. Amerika heeft nog nooit zoveel geweld gekend, moet tienduizenden opstandige negers van straat ruimen. Massa-uitbarstingen van het proletariaat in Frankrijk en Italië, met twee keer tien miljoen mensen. Monetaire crisis, dat wil zeggen dat de kapitalisten niet eens meer in staat zijn om de bezitsverhoudingen onderling op een serieuze manier te regelen. Die monetaire crisis is verre van opgelost. Het begint pas. Wat is er bv. met Frankrijk gebeurd? De Gaulle heeft goud opgepot. Maar de franse monopolisten denken dat de situatie in Frankrijk niet zo gunstig zit. Ze denken dat ze in Duitsland meer winst kunnen maken dan in Frankrijk. Ze gaan dus daar waar ze maximum winst kunnen halen. Wat zou hen tegenhouden? Vanaf mei worden dus miljarden en miljarden van dat opgepotte goud uit Frankrijk weggezogen. Gevolg: crisis in Frankrijk en Engeland en gevaar dat hij op de dollar overslaat.

Er zijn de gekende contradicties tussen Europese en Amerikaanse kapitalisten, en dan tussen de Europese kapitalisten onderling, franse en Duitse bv.

JdM: Allemaal goed, maar welk soort crisis zie je daar uit voortvloeien, toch geen oorlog? We gaan in Europa naar een toestand met een toplaag die Amerikaanse belangen vertegenwoordigd, zoals dat al gedeeltelijk het geval is, maar dan heb je altijd nog geen crisis...

G&M: Je mag niet uitsluitend economisch denken. Er is ook het politiek terrein. De politiek is nooit een perfecte weerspiegeling van de economie. De politieke druk die uitgaat van de nationale bedrijven kan zo sterk zijn dat er conflicten met de Amerikaanse machtsgroepen optreden.

Verlies niet uit het oog dat de Amerikanen een steeds grotere greep krijgen op onze economie. Ze hebben reeds 70 t.h. van de moderne industrietakken van ons land in handen en 40 t.h. van de voedingsnijverheid. De Belgische en Europese kapitaalgroepen voelen hun winsten aangetast. De kleine en middelgrote bedrijven worden verplet. Nu is de fractie van de burgerij die de politiek leidt een heel andere dan de fractie die de economie leidt. Enige coördinatie onder de kapitalisten is daarom onmogelijk. De enen scharen zich wellicht aan de zijde van de Amerikaanse machtsgroepen, maar de anderen houden aan nationale en Europese belangen vast.

Het is een gevecht van allen tegen allen, dat de crisissen meebrengt naarmate de bourgeoisie door crisissen wordt uiteengescheurd stijgt haar angst voor het steeds dreigende proletariaat. Dan kan zij een uitweg vinden in een fascistisch regime zoals in Griekenland.

Maar daardoor krijgt ze een groter aantal tegenstrevers. De strijd gaat met ebbe en vloed. Tot het proletariaat een juiste politieke lijn heeft uitgewerkt, zodat de grote massa van het volk kan voortgestuwd worden naar de bevrijding van het juk van het kapitaal.

JdM: Men kan ook rustig de hypothese formuleren dat de welvaart zal blijven stijgen, dat de arbeidsvoorwaarden menselijker worden, kortom dat we stilaan een maatschappij naar amerikaans patroon krijgen, met werknemers die geen enkele revolutionaire ambisie hebben en die het juk te zacht vinden om het af te werpen.

De levensstandaard is merkelijk gestegen, maar hij heeft de sociale verhoudingen en de betrekkingen tussen de verscheidene lagen van de bevolking niet menselijker gemaakt; onder de voorwaarden van de snelle groei van de arbeidsbekwaamheid sluiten hogere lonen de uitbuiting niet uit, maar lopen integendeel parallel met de verhoging van de exploitatie (in zover wij onder uitbuiting de toe-eigening van de onbetaalde meerwaarde verstaan). Markovic, Michailo: Möglichkeiten einer radicalen Humanisierung der Industriekultur, Suhrkamp, Frankfurt-am-Main, 1968.

G&M: In deze hypothese wordt als een vast gegeven beschouwd dat de kapitalisten hun buit gaan verdelen over Amerika en West-Europa. Maar men moet er rekening mee houden dat de V.S. veel van hun rijkdom halen uit de plundering van de derde wereld. Europa kan dus die 'rijkdom' niet bereiken omdat men de derde wereld toch niet twee keer kan uitbuiten.

Als de V.S. de derde wereld verliezen stuiken zij in elkaar. Japan is bezig de Amerikaanse markten in Zuidoost Azië aan te vreten. Duitsland wil een deel van de Zuid-Amerikaanse koek. Ondertussen is de derde wereld aan 't ontwaken. De massa's hebben begrepen dat de dekolonisatie alleen voordeel heeft opgeleverd voor de bureaucratische elite. Overal volgt men het Chinese, Cubaanse en Vietnamese voorbeeld van de volksbevrijdingsoorlog. De Arabieren beginnen in te zien dat de strijd tegen het israelies kolonialisme en de V.S.-heerschappij over de petroleum moet samengaan met hun strijd tegen hun eigen burgerij, met haar kopstukken zoals Nasser en Hoessein, die hen verkopen aan de petroleumfirma's.

Zuid-Amerika, Afrika, Azië: het is één kruitvat. Het belangrijkste wat sinds de tweede wereldoorlog is gebeurd is de overwinning van de Vietnamezen op het V.S.-leger. Wat is hier zo belangrijk?

Het feit dat de meest moderne technologie niet is opgewassen tegen het volk wanneer de arbeiders en de boeren werkelijk de strijd aandurven. Dat is van fenomenale betekenis. Daarom moeten pers en tv de overwinning van de Vietnamezen vervalsen. Maar het is niet tegen te houden: in Amerika zelf hebben intellectuelen, soldaten en negers boeken geschreven over de volkerenmoord in Vietnam, over de nederlaag van het meest moderne leger, over de onoverwinnelijke kracht van de arbeiders en de boeren. Stel je voor wat het zou betekenen, wanneer de arbeiders uit het "Westen deze les assimileerden: de meest moderne technologische tegenstrever kan vernietigd worden wanneer de werkende mensen in zichzelf geloven, zich organiseren en de strijd aandurven!

JdM: Maar je kunt die lijn niet zomaar doortrekken van Vietnam naar hier. De Aziaten hebben heel andere opvattingen over leven en dood; daar komt voor de Vietnamezen bij dat ze nu al dertig jaar voortdurend in oorlogstoestand leven; tenslotte ze hebben niets te verliezen want ze zijn arm, terwijl de werkende mensen in het "Westen die eindelijk hun auto, hun tv, misschien hun eigen huis hebben veroverd, dit bezit niet in de weegschaal willen werpen. En tenslotte: wij worden niet militair aangevallen.

G&M: Je mag de voorwaarden waaronder de strijd van het volk gebeurt, niet verwarren met de fundamentele doelstellingen van die strijd. Het fundamentele doel waarvoor wordt gevochten in een Vietnamees gehucht en in een Vlaamse fabriek, is hetzelfde: de werkende mensen willen zich bevrijden van de dictatuur van de uitbuiting en willen dat de maatschappij naar hun belangen wordt geboetseerd. De voorwaarden waaronder dit gebeurt, zijn natuurlijk totaal anders: wij hebben grote concentraties van arbeiders in de fabrieken, een hoog niveau van techniciteit, een algemene basiskennis bij de massa, een dicht net van communicatie.

Onze revolutie zal van een ander materieel niveau vertrekken, andere vormen aannemen. De voorwaarden zijn het eerste waar je op botst, maar dit is niet fundamenteel.

Je spreekt bijvoorbeeld over het 'bezit' van onze arbeiders... Maar ook in Vietnam was er een probleem met het 'bezit'! De boeren wilden hun eigen stukje grond in privé-bezit. Het heeft jaren van geduldige overtuiging en praktijk gekost, om het inzicht te doen groeien dat dit soort 'bezit' de volledige onderwerping en onderdrukking meebrengt.

We moeten gedaan maken met de valse en bedrieglijke voorstelling dat de voorwaarden in Vietnam zoveel 'gunstiger' waren. Versnipperde boerenstand, bijna geen industrie, eeuwenlange heerschappij van de adel, vrijwel geen communicatie en informatie... Bij ons zijn de objectieve, materiële voorwaarden voor een maatschappij-in-handen-van-de-werkende-mensen, véél verder gevorderd. In deze situatie kunnen we van de Vietnamezen erg veel leren. 'Men moet durven vechten' en 'men leert de oorlog te voeren, terwijl men oorlog voert'. Dit zijn twee belangrijke lessen die onze arbeiders van de Vietnamezen kunnen leren. De Italiaanse arbeiders, die doen dat! Bij Fiat, Olivetti, Pirelli breken dagelijks wilde stakingen uit. In de fabriek kiezen de arbeiders hun afgevaardigden die de eisen aan de patroon voorleggen: steeds concrete eisen die de macht van het kapitaal grondig aantasten. Men weigert aan het opgelegde ritme te werken. Men eist dat een ontslagen arbeider opnieuw wordt aangenomen. Men eist de afschaffing van controleurs en van dwangsystemen... Men heeft de vrijgestelden van de syndicaten op bepaalde plaatsen afgeschaft: men houdt algemene vergaderingen in de fabriek en kiest een aantal arbeiders voor deze taken. Die arbeiders kunnen steeds vervangen worden. Dat is het: durven vechten en zo leren vechten. Wat nu de militaire aanvallen betreft: de oorlog is niets anders dan de voortzetting van de politieke strijd met andere middelen. Wanneer het kapitaal in zijn strijd met de arbeiders, nederlagen lijdt, dan grijpt het naar andere middelen: naar geweren, tanks en napalm. Dat was zo in Vietnam. Dat is zo in de Nato-landen Griekenland en Portugal, en in Spanje.

Dat zal weldra zo zijn in Italië. En dat zal ook het Nato-land België te beurt vallen wanneer de arbeiders, bedienden, boeren, kleine zelfstandigen, intellectuelen en studenten hun strijd tegen de Belgische en Amerikaanse monopolies verder zetten.

JdM: De discussie is op dit ogenblik tussen ons toegespitst op de vraag of het volk iets voelt, kan of zal voelen voor omverwerping van het vigerende systeem. Dan stel ik dit: binnen afzienbare tijd kennen we volgens diverse prognoses een werkweek van pakweg 32 uren. Laten we volgende hypothese onderzoeken: op dat ogenblik zijn de conflicten die uit arbeidsvoorwaarden voortspruiten niet meer zo bepalend voor de houding en opvattingen van de arbeiders. Deze conflicten zullen gemakkelijker verdragen worden als men ook de mogelijkheid krijgt zich een eigen leven op te bouwen tijdens de vrije tijd.

G&M: Wat je nu vertelt is een hypothese van een intellectueel, een hypothese zoals minister Van Mechelen of provo Van Duyn er maken, volstrekt buiten de positie van de arbeiders en volstrekt buiten de positie van de moderne kapitalisten. Het is zeer mooi om te zeggen binnen afzienbare tijd zullen we een 32-urenweek kennen maar is op dit ogenblik geen enkele aanduiding dat de leiders van de internationale bedrijven - want met die moeten we rekening houden en alleen met die - er binnen de eerstvolgende dertig jaar zullen toe besluiten de arbeidsweek tot 32 uren te herleiden. Er heeft zich nog geen enkel objectief feit voorgedaan dat ons tot deze opvatting zou kunnen leiden. Na de algemene staking van 1936 dwongen de arbeiders de 40-urenweek af. De akkoorden van Grenelle, na de staking van mei-juni 1968, voorzien voor 1970 de 46-urenweek. Zo'n opvatting is dus slechts een ideologie, een wapen dat nu een effect heeft. Wat is immers de functie van zo'n opvatting als de 32-urenweek, nu in 1968? Zulke opvatting leidt tot niets anders dan tot het verzwakken van de strijd, het niet meer serieus onder ogen nemen van de concrete huidige situatie, het niet meer concreet onderzoeken van de klassenposities nu, het verwaarlozen van de organisatie, van de klassenstrijd, van de vraag naar de macht in de maatschappij. Zo'n voorstelling is dus contrarevolutionair omdat ze precies afhoudt van de vragen die op dit ogenblik moeten gesteld worden.

JdM: Ik moet overigens toegeven dat rationalisering van de bedrijven thans nog niet tot instelling van de beschaving van de vrije tijd blijkt te leiden maar tot werkloosheid aan de ene en maximale exploitatie van de overblijvende arbeidsplaatsen aan de andere kant.

G&M: Het perspectief van de beschaving van de vrije tijd is een soort opium voor het volk. Als je bedrijfstakken ziet die voor de Nasa werken in de Verenigde Staten, daar heb je een organisatie van de automatisering zoals die misschien over vijftien jaar zal doorgevoerd zijn in de doorsneeproductie. Daar zou je dus al dat soort vrijetijdsbesteding en dat soort minimum arbeid moeten zien. Toch stel je vast dat ook in die ondernemingen veertig tot vijfenveertig uren gewerkt wordt. In Frankrijk zijn er op dit ogenblik zeshonderdduizend werklozen, de mensen werken zesenveertig uren en maken bijna allemaal een hele reeks overuren; twee arbeiders werken samen soms 120 uur per week; een rationeel kapitalisme zou er kunnen toe besluiten drie arbeiders gedurende veertig uren te laten werken in plaats van twee gedurende zestig uren, zodat die zeshonderdduizend werklozen ook werk hebben en op een behoorlijke manier kunnen leven. Dat soort zorg om vrije tijd en om de menselijke situatie is nergens een wet van het kapitalisme. Het is pas wanneer de kapitalisten het maximum halen uit al de arbeiders die na automatisering overblijven, dat ze het kunnen halen tegen hun concurrent. Het perspectief van een maatschappij waar zal geproduceerd worden in functie van de noden en waar dus het werk rationeel over de mensen zal verdeeld worden zodat voor iedereen behoorlijk vrije tijd overblijft, veronderstelt het verwerpen van winstmaximering.

JdM: Daarbij komt dat voor het kapitalisme weinig interessant is om drie mensen werk te geven waar twee kunnen volstaan. Als men het loon voor een taak van 120 uren per week over drie arbeiders moet spreiden in plaats van over twee, zullen deze drie in een lagere inkomstenklasse vallen. Ze komen niet meer in aanmerking voor een aantal vormen van consumptie, zoals allerlei electrisch spul. Om nu even te resumeren: jij gelooft dus dat de arbeidersklasse nog altijd in potentie revolutionair is. Maar zelfs indien dit waar is staat de revolutie nog voor volgende hinderpaal: De macht der specialisten wordt steeds groter.

De toenemende verwetenschappelijking en bureaucratisering van het maatschappelijk leven voert tot het expertendom van weinigen en de incompetentie van de meerderheid; dit voert op zijn beurt in de gegeven maatschappelijke verhoudingen tot depolitisering van het bewustzijn. Horn, Klaus: Über den Zusammenhang zwischen Angst und politischer Apathie, Suhrkamp, Frankfurt-am-Main, 1968.

G&M: In dat vlak hebben de intellectuelen in een revolutionaire partij hun rol te spelen.

Een revolutionaire partij steunt op twee peilers. De eerste is de ob-jektieve situatie van onderdrukking van de massa. Maar een partij is niet revolutionair als ze alleen op de massa steunt. Ze wordt het pas in de mate dat er intellectuelen bij zijn die de belangen van de arbeiders gaan verdedigen.

Er zijn dus intellectuelen nodig voor een revolutionaire partij, die net zoveel weten als de specialisten, die hun kennis en hun geleerdheid niet langer in dienst willen stellen van het kapitaal maar met die geleerdheid gaan werken samen met en voor de arbeiders, die de knepen die men hen geleerd heeft willen gebruiken voor de ontvoogding van de arbeiders.

JdM: Heb je geen idealistische opvattingen over de intellectueel? Sommigen onder hen, zoals de revolutionaire studenten in het Westen zetten zich af tegen de heersende verhoudingen. Men kan zeggen dat zij hun welstand als een gegeven aanvaarden, en nu naar iets anders willen streven. Men ziet evenwel in de Oostlanden dat de intellectuelen die zich tegen het heersende stelsel afzetten, de strekkingen Liebermann, Ota Sik, liberaliserend zijn. De persoonlijke geldingsdrang komt weer meer primair te staan in het winstmotief; dat zie je ook bij de jeugd uit het Oostblok, de revolutie kan hen geen barst schelen, maar westerse mode en beat en welvaart zijn hun droom. Nu is de vraag: is er niet altijd die hang naar een tegengewicht, zodat in een maatschappij die helemaal op collectief belang zou zijn gericht de mensen weer meer naar persoonlijk bezit, persoonlijke gelding en zelfs persoonlijke macht zullen gaan streven.

G&M: Over de intellectuelen wil ik eerst het volgende zeggen: er zijn er op dit ogenblik veel die afgestudeerd zijn en die geen plaats krijgen, die op het droge komen te staan, die geen plaats vinden die past bij hun opleiding, duizenden per jaar. Die geen succes kunnen halen in deze maatschappij en ergens een postje moeten opscharrelen waar ze wat povere senten verdienen. Er is een heel potentieel van intellectuelen in het Westen op dit ogenblik, die door het feit dat ze zelf in een benarde positie komen te staan, gaan denken aan een alternatief. Het zijn die intellectuelen die geen carrière kunnen maken samen met die intellectuelen die het doorhebben dat ze misbruikt worden door de kapitalisten, het zijn die twee groepen die zich in een revolutionaire partij aan de kant van de arbeiders kunnen scharen. Het is dus helemaal niet utopisch op dit ogenblik.

Over het algemeen stelt men het zo voor dat de landen van het Oostblok op een juiste manier naar het socialisme aan het groeien waren maar dat men op een bepaald ogenblik weer tendensen heeft gehad naar persoonlijk bezit. Die voorstelling moet men vernietigen. Men heeft in alle landen van het Oostblok over een afstand van twintig jaar een bureaucratische kaste die helemaal niets te maken heeft met socialisme en die niets te maken heeft met de arbeidersklasse. Een kaste die op een zwakkere manier dan onze kapitalistische klasse toch weer een naar het kapitalisme neigende categorie was; een geprivilegieerde groep die alle voordelen had: geestelijke, materiële, het politieke beleid, het culturele beleid, die alle beslissingen in handen heeft. Je staat daar in Tsjechoslowakije, in Roemenië met een groep die de macht heeft en die helemaal niet samen met de arbeiders, in het belang van de arbeiders aan een nieuwe maatschappij werkt. Het is normaal dat zoiets barst. En de barsten lopen naar twee kanten uit: enerzijds individuen die door hebben dat men in het Oostblok niet zoveel kan profiteren als in het Westen; iemand die directeur is van een Tsjechische fabriek kan niet zoveel profiteren als een fabrieksdirecteur bij ons. En het zou voor hem een vooruitgang zijn indien hij langs liberalisering om een positie kon krijgen die gelijkaardig zou zijn met die van de westerse directeur. Maar er zijn tezelfdertijd in het Oostblok - maar dat valt minder op en daar wordt minder reclame voor gemaakt - bewegingen die bewust zijn van het feit dat het socialisme dat men daar heeft, totaal vervallen is, rot is tot in de wortel, dat men geen enkel contact meer heeft met de arbeiders, dat het belang van de arbeiders niet meer centraal staat. En zo zijn er in Tsjechoslowakije en in Polen revolutionaire partijen ontstaan die de macht van de regerende groep willen breken en weer aanknopen met de revolutionaire traditie. Zo werd in 1965 in Polen een nieuwe partij opgericht. Die is natuurlijk verboden, de helft van de leden gaat in de bak. De publicaties zijn verboden, maar je hebt daar dus een revolutionaire beweging in het Oostblok die eigenlijk dezelfde weg opgaat als onze bewegingen in West-Europa.

JdM: Stellen we even dat een of andere crisistoestand inderdaad op zeker ogenblik leidt tot machtsovername van de arbeidersklasse. Wat dan met de rest van de bevolking, handelaars, vrije beroepen, de vele bedienden en kaders die eerder bij de burgerij aanleunen? Er is nog nooit een socialistisch regime door de overgangsperiode geraakt tijdens dewelke de tegenstelling tussen de klassen van de bevolking zouden dienen opgeheven te worden.

G&M: De middenklassen zijn op elk ogenblik bedreigd in het kapitalisme. Ze zijn nooit zeker van hun positie. Ze kunnen steeds verplet worden onder de toenemende machtsontplooiing van de monopolies. Je stelt dat de middenklassen eerder aansluiten bij de burgerij. Wat bedoel je daarmee? Dat ze een wit hemd en een das dragen? Sluit een bediende aan bij het systeem van denken, van organiseren, van machtsconcentraties van de internationale monopolies? Niet in het minst. Met concrete mensen, een bediende, een kleine handelaar, die zich in een labiele toestand weten, moet men rekening houden als men over een revolutie spreekt. Op zo'n concrete mensen moet de machtsovername van de arbeidersklasse inwerken. Op het ogenblik dat men begint aan een nieuwe organisatie van de maatschappij, ten dienste van de werkende mensen, kunnen de middenklassen ook een oplossing vinden voor hun problemen, die nu onduidelijk zijn. Ze kunnen inzien dat voor algemene maatschappijbelangen en op lange termijn hun belangen eigenlijk samenvallen met die van het proletariaat. Als bediende en kleine zelfstandige behoort men tenslotte ook tot de werkende mensen. Hun positie sluit aan bij de arbeidersklasse, veel meer dan bij de internationale monopolies.

JdM: Meteen zijn we over het stadium na de revolutie aan het praten. Dan rijst de vraag: hoe moet de alternatiefmaatschappij er uit zien? Om er nog maar eens Marcuse bij te slepen, hij beschrijft ze als een samenleving waar wat hij noemt de vitale behoeften bevredigd zullen worden. Deze behoeften bestaan thans niet, worden niet als vitaal aangevoeld. Het zijn de biologische behoefte aan vrede, behoefte aan rust, aan eenzaamheid, aan een private sfeer, aan schoonheid, aan een geluk dat men niet moet verdienen. Nu wordt het leven beheerst door andere kunstmatige aangekweekte behoeften, aan winst, rendement, conformiteit, struggle for life, competitie; hoe reageren jullie op zo'n zienswijze?

G&M: Een opvatting van die als Marcuse dat noemen we nu typisch van burgerlijke opvatting. Zij redeneert perfect boven de klassenstrijd. Het is de redenering van het individu Marcuse dat goed volgevreten in zijn hoogleraarstoel zit in een universiteit in Amerika. Heel die beschouwing die vertrekt eigenlijk vanuit de welgedane positie van het individu Marcuse dat zijn eigen individuele situatie uitbreidt tot die van de hele maatschappij. Maar ze vertrekt helemaal niet vanuit de reële tegenstellingen van de klassen. Zolang we in een klassenmaatschappij leven moeten we denken vanuit de klassenbetekenis van elk ding. Wanneer men zegt de behoefte aan vrede, of anderzijds de behoefte aan een broodwinning, zomaar in het abstracte dan zegt men gewoon niets. Men moet kijken welke geestelijk en materieel de totale levensvoorwaarde van de arbeiders is, en welke de situatie is van de tegenstrever, van de burgerij hier die haar heerschappij met intellectuele, militaire en politieke middelen steeds probeert uit te breiden. De marxistisch geschoolde contestatie is wars van literatuur en frasen. Wars anderzijds van de algemeenheden en slogans van de technocraten en hun woordvoerders zoals Louis Armand en J. J. Servan-Schreiber die het voortdurend hebben over naties, federaties, structuren en superstructuren, dé cybernetica, de concurrentie, dé economie, en nooit over de concrete mensen en de concrete toestanden waarin die concrete mensen moeten leven. De contestatie gaat uit van toestanden die vandaag bestaan, niet in abstracto, maar in de school, de fabriek, het kantoor. Wie heeft daar macht? Hoe wordt die macht aangewend? Wie is rijk? Wie is arm? Wie werkt zich krom? Waarom? Waarom oorlog? Waarom legers en atoombewapeningen? Het is gemakkelijk een socialistisch luilekkerland af te schilderen van vrede, schoonheid en geluk. Maar dat heeft met realiteit niets te maken. De realiteit is dat we nu op de wip zitten. Of het bestaan wordt totalitair en het individu voorgoed onmondig, zuigend op de lollipop van de 'welvaart' of we slagen er in een 'permanente revolutie' op gang te krijgen, die de mens langs critisch bewustzijn uiteindelijk moet bevrijden uit de dwaalkring van macht, geweld en vernietiging. Slechts dan, veel later, wanneer de behoefte aan bezit niet meer de primaire levensgewoonte zal zijn, zal de samenleving zich werkelijk kunnen inzetten voor de bevrediging van: 'menselijke behoeften niet vertaalbaar in termen van koop en verkoop, niet van aard om op de markt te worden verhandeld, behoeften van opvoeding, urbanisme, uitrustingen voor cultuur en ontspanning, van openbare hygiëne, van openbaar vervoer, maar ook van inrichting van het grondgebied, herbebossing, strijd tegen de bezoedeling van het water en de lucht, tegen hel lawaai, etc.' Gorz, André: Strategie ouvrière el nêo-capitalisme, Seuil, Paris, 1963. Voor deze behoeften schieten thans de kruimels over die de oorlogs-en consumptiegoederen laten vallen (JdM).

JdM: Revolutie moet leiden tot een maatschappij zonder dominatie, zonder autoritarisme. Hoe is dat in Rusland verlopen? In een eerste stadium namen de sovjetraden de beslissingen, dus een vorm van directe democratie, dat is dan geëvolueerd naar een samenbundeling in de partij en in de derde fase heb je de eenheidspartij die allerlei dominatiestructuren heeft uitgebouwd. Daaruit halen auteurs het bewijs dat het onmogelijk is een maatschappij uit te bouwen waarin blijvend de overheersing van een groep of partij over een andere kan vermeden worden.

G&M: Ik denk dat we best vertrekken van onze situatie als studenten. Wij worden opgeleid op een manier die ons totaal afsnijdt van de praktijk en van de gewone mensen. Je wordt gedurende een aantal jaren gekweekt in een bak, in een soort aquarium van de universiteit. Je wordt gekweekt volledig los van het gewone leven in de fabrieken en los van je latere praktijk. Wat is het resultaat van die kwekerij: dat men een aantal pretenties aankweekt, dat men oordeelt dat men recht heeft op een carrièretoekomst en dat men zich dus aan de kant schaart van degenen die de carrière kunnen garanderen. Het zijn niet de arbeiders die een carrière garanderen maar wel de kapitalisten. Dat wil zeggen dat je als afgestudeerde het leven in de fabrieken gaat organiseren voor de kapitalisten. Je wordt psycholoog, scheikundige, rekenkundige, fysicus in dienst van de kapitalisten en met als doel hun winst maximaal te maken. Je hebt helemaal niets te maken met het reële leven van de mensen met hun leven in en buiten de fabriek.


Civl. Interfacoltà XI/68

het akademies autoritarisme - Inhoud

JdM: Luigi Bobbio, welke zijn de kenmerken van de Italiaanse universiteit?

LB: De opvoeding is zo ingericht dat de massa's de indruk krijgen van een grote sociale mobiliteit. Zij is erop gericht te tonen dat de maatschappij open ligt voor iedereen, dat iedereen mogelijkheden heeft volgens zijn intelligentie, zijn verdienste en zijn bekwaamheid. De functie van de hogeschool is dus niet zo zeer de mensen te selectioneren, dan wel een selectie te rechtvaardigen die al bestaat voor men naar de hogeschool gaat. De school tracht deze selectie te verdoezelen en aan te tonen dat zij niet gesteund is op klassencriteria, maar afgeleid wordt van de intelligentie en de bekwaamheid van elkeen. Het kapitalisme heeft een massaschool nodig, omdat dit een zeer belangrijk middel is om de ondergeschikte klassen fysisch en ideologisch te controleren, en zo nodig aan te tonen dat de selectie een rechtvaardige zaak is en niet willekeurig geschiedt. En het is precies omdat de school als functie heeft de mensen ideologisch te beheersen dat het autoritarisme in de school een structureel karakter heeft.

Er zijn natuurlijk uitzichten van het autoritarisme die zeer oud zijn. Bv. wordt de Italiaanse universiteit helemaal beheerd door de gewone professoren die alles in handen hebben: de administratie, de financiën, enz. dat is een typisch feodale instelling. De academische overheid beschikt over talrijke middelen om over de studenten en de universiteit controle uit te oefenen: ze heeft het recht om de studenten uit de auditoria en universiteitsgebouwen te verjagen wanneer zij de universiteit bezetten. In Italië spruit dit recht voort uit een wetgeving ter zake die dateert uit de periode van Mussolini.

De fondsen voor seminaries en onderzoek stellen haar in staat de onderwerpen op te leggen die haar goedkeuring wegdragen zonder dat de studenten daarbij geraadpleegd worden. Nochtans is het universitair onderwijs enkel voor de studenten bestemd. Men gaat de studie-ijver der studenten na met politiemethodes. Men treft disciplinaire maatregelen (bvb. absenties). De examens nemen veel meer de vorm aan van werkelijke ondervragingen, in plaats van vrije discussies tussen lesgever en lesvolger, over onderwerpen die eigenlijk gemeenschappelijk zouden moeten uitgediept worden. De professoren worden benoemd door andere professoren volgens oncontroleerbare criteria: favoritisme, dezelfde politieke opvattingen, het aankleven van eenzelfde wereldbeschouwing, relaties met dezelfde partijen, de positie in de industriewereld.

De assistenten moeten vaak knecht of chauffeur van de professoren spelen zolang ze zich niet hebben aangepast aan het akade-mies autoritarisme. Zolang ze zich hieraan niet aanpassen komen zij niet in aanmerking voor promotie. De studiebeurzen en het presalaris worden door sommige professoren slechts toegekend om oncontroleerbare motieven ofwel op basis van examenuitslagen, wat op hetzelfde neerkomt. De prof neemt machtsposities in in de staatsinstellingen zoals de nationale raad voor wetenschappelijk onderzoek, de diverse raadgevende kommissies voor de universitaire hervorming en in de leiding van de politieke partijen, wat hem toelaat die hervormingen te laten doorvoeren welke in overeenstemming zijn met de belangen van de kaste der prof s. Maar ik geloof dat het verschijnsel van het autoritarisme veel verder gaat. De studenten krijgen de gewoonte mee van een passieve houding en worden vanaf de eerste schooljaren gevormd om te aanvaarden dat de leraar de autoriteit is en de officiële cultuur vertegenwoordigt die niet in vraag mag worden gesteld. De functie van de school in het kapitalistisch systeem is de mensen te leren gehoorzamen, en natuurlijk ook sommigen te leren te bevelen, dwz. individuen te vormen die volledig aangepast zijn aan de noodzaken van de productie. Dit alles legt uit waarom de studentenbeweging niet zonder meer streeft naar een rationalisatie van het systeem door democratisering van het onderwijs, maar op een veel ruimere politieke inhoud drijft, met revolutionair karakter. Om kort te gaan, de massale actie tegen het onderwijs heeft slechts één betekenis, namelijk dat de ontvoogding van het onderwijs, zoals de ontvoogding van de student, pas tot stand kan komen langs de ontvoogding van de samenleving om, en dus langs de ontvoogding van de arbeidersklasse. Er is geen oplossing van het probleem mogelijk door technocratische hervormingen noch door politieke compromissen, maar enkel door de uitbreiding van de strijd en haar radicalisering. Rostagno Mauro, L'hypothèse ré-volutionnaire, Mercure de France, Paris, 1968.

LB: Wat de onbevredigende voorwaarden voor de tewerkstelling voor universitairen betreft, dit is een van de moeilijkste problemen in Italië op dit ogenblik, vooral in de traditionele faculteiten: mensenwetenschappen, rechten, economie. Hier zit het kapitalisme werkelijk geklemd. Enerzijds vindt het er baat bij dat steeds meer jongeren toegang krijgen tot de universiteit, want dit wekt de indruk van een sterke verticale mobiliteit in de maatschappij. Maar anderzijds stijgt het aantal plaatsen niet zo snel als het aantal studenten. Het is dan ook geen toeval dat de beweging is vertrokken in de faculteiten van mensenwetenschappen. De studenten geven zich daar het eerst rekenschap van de nutteloosheid van hun studies, en zien in dat de cultuur die zij verwerven geen verband houdt met de werkelijkheid en met het werk dat zij later moeten uitvoeren. Het kapitalisme zoekt nu een aanpassing. Het bijzonderste middel is de invoering van verschillende graden van studie, zoals voorzien was in het franse plan Fouchet. Op dit ogenblik is er in Italië één enkele graad, het doctoraat. Na de hervorming zullen er drie graden zijn: een superdoctoraat, een normaal doctoraat, en een diplomacursus voor zeer gespecialiseerde technici.

Dat is de inhoud van het plan-Gui; het is verworpen in het parlement, maar het wordt toch meer en meer toegepast in de afzonderlijke universiteiten die ook zonder wetgeving wijzigingen doorvoeren en bv. diplomacursussen instellen.

Zo wordt de selectie ingevoerd in de hogere studies. Vroeger liep de sociale scheidingslijn tussen mensen die naar de universiteit gingen en de anderen, nu zal ze midden door de universitaire bevolking lopen.

JdM: En de werkstudenten? Ik heb de indruk dat die nu al aan de verkeerde kant van de scheilijn staan.

LB: Dat is juist wat ik bedoel als ik zeg dat de functie van de universiteit er in de eerste plaats in bestaat een reeds bestaande selectie te rechtvaardigen. Je hebt studenten uit gegoede families, die ook het elitekorps onder de studenten gaan vormen, en je hebt de studenten uit gezinnen van arbeiders en lagere bedienden, die ook aan de universiteit meestal achteraan blijven. Hoe komt dat?

Studeren kost geld en de staat schenkt slechts belachelijk lage toelagen aan de minder begoede studenten. Gevolg: zij moeten werken om hun kost te verdienen, en let wel: de werkstudenten vormen in bepaalde faculteiten, zoals economie, filosofie en letteren, de meerderheid. In de rechten, de natuurwetenschappen en de wiskunde en de architectuur stijgt hun aantal met de dag. Hun arbeidsvoorwaarden zijn bepaald ongunstig. Werken ze in een groot bedrijf, dan kan de studie slechts op de tweede plaats komen. De directeurs zijn overigens niet erg opgetogen over de universitaire activiteiten van hun werknemers, die van aard zijn hen te vermoeien, en hun aandacht af te wenden van de arbeid in de onderneming. Bovendien zien ze zich wel verplicht een minimum aan speciale verloven toe te kennen in de examenperiodes, ze vrezen ook dat de werkstudent eens zijn studies voltooid in het bedrijf een promotie zal vragen die niet door de directie voorzien is. Bij Fiat worden de werkstudenten dan ook geboycot: de inschrijvingsrechten in de avondscholen worden steeds hoger, de directie wijzigt de uurroosters zodat de werkstudenten nog moeilijk tijdig in de les kunnen aanwezig zijn, en gaat zelfs zo ver verlof te weigeren voor de examens. Er zijn ook studenten die in banken werken, maar het grootste deel geeft les in lagere en middelbare scholen. Zij worden bijna altijd met de studiebewaking belast, een corvee die zeer slecht betaald wordt (250 lire per uur). Andere werkstudenten zijn handelsvertegenwoordigers, verzekeringsagenten op percent, tekenaars, proevenlezers, of werken mee in vaders boerderij. De werkstudenten worden bijna steeds uitgebuit: voor gelijk werk krijgen ze een lager loon dan andere werknemers. Na hun werk moeten ze opnieuw aan het werk. Ze hebben geen kameraden, kunnen nooit uitgaan, ondervinden soms alle moeite om de leerstof vast te krijgen omdat sommige professoren hun cursus niet willen uitgeven.

Geen cinema, geen vriendinnetjes, verplichting zich van syndicale activiteiten te onthouden, geen sport. De studie en het diploma worden voor hen een obsessie. Ze kunnen geen enkel ogenblik van hun lange werkdagen verliezen. Het geld dat ze verdienen gaat grotendeels op in de hoge inschrijvingsrechten en in boeken en gestencilde cursussen, die vaak aan woekerprijzen (drie tot zesduizend lire) door de professoren worden verkocht. Zij zijn niet in staat de cultuur en de wetenschap op een nuttige wijze te verwerken zoals de studenten die wel regelmatig de lessen kunnen volgen en alle gelegenheid hebben om de professoren in hun onderzoek en experimenten te volgen. Ze hebben niet altijd een goede leermethode zoals kinderen uit milieus met een hogere cultuur. De cultuur van de elite, staat zo dicht bij de cultuur van de school, dat het kind uit een kleinburgerlijk midden (en a fortiori uit een landbouwers- of arbeidsmidden) slechts moeizaam kan verwerven wat aan de zoon van de gecultiveerde klasse gegeven is, de stijl, de smaak, de verfijndheid, de handigheid en wellevendheid die de natuurlijke eigenschappen zijn van een klasse, omdat zij de cultuur van de klasse uitmaken. Martinet, Gilles: La conquête des pouvoirs, Éditions du Seuil, Paris, 1968.

LB: Ze zijn er meestal op aangewezen de leerstof te memoriseren, met het doel deze zo getrouw mogelijk te reproduceren op het examen. De hele studie komt hen op die manier vreemd, afstotend en onnuttig voor. Op het examen hebben ze de indruk als een soort beschuldigden voorgeleid te worden voor een rechter die in enkele vragen en op tien minuten over hun lot beschikt. Voor de studenten die regelmatig de cursussen volgen is het examen een proef van handigheid: ze kennen de psychologie en de stokpaardjes van de profs. Voor de werkstudenten is het examen een kansspel. Op een vraag, zelfs duidelijk gesteld, kan men dikwijls op verschillende manieren antwoorden, maar de prof, die zich de inkarnatie voelt van de wetenschap, aanvaardt slechts zijn eigen antwoord, zoals hij het geformuleerd heeft, en bovendien zijn de vragen nooit duidelijk. Maar de prof vervult de functie die hem toebedeeld is: hij voert de selectie door. Zijn tijd is kostbaar: in het instituut Magistero waar leerkrachten worden gevormd leggen meer dan 600 studenten op drie dagen tijd al hun examens af.

JdM: Jullie strijden tegen het gevestigde onderwij systeem en tegen de universiteit zoals ze nu bestaat. Men hoort wel vaker de kritiek dat de studenten strijdrossen en stokpaarden bestijgen die zij nauwelijks kunnen berijden. De vraag wordt gesteld hoe jongeren, die nog niet of niet helemaal wetenschappelijk gevormd zijn de inhoud bepalen van die vorming, en hoe kunnen zij, die een wetenschappelijke methode nog niet onder de knie hebben, ze al kunnen kritiseren? De professoren  voelen zich ten onrechte aangevallen. Zij voeren aan dat zij de meest bevoegden zijn.

LB: "Wij erkennen het recht en de plicht van de professoren samen met ons de universiteit op een ernstige en democratische wijze te organiseren; het recht en de plicht om zich volledig aan het onderwijs te wijden; het recht en de plicht bekwaam te zijn een methode aan te leren; de plicht les te geven, niet aan ongevormden, maar aan personen die bekwaam zijn te begrijpen, te discuteren en op een autonome wijze beslissingen te nemen.

Onze studiegroepen hebben nieuwe methodes van onderzoek uitgewerkt, niet meer gebaseerd op de steriele overname van gegevens die door een superieur brein werden geformuleerd, maar op basis van gemeenschappelijke arbeid. Zij hebben dat gedaan in samenwerking met professoren en assistenten die hen wilden helpen. Dit weerlegt meteen de opwelling van verwaandheid van onze rektor die aanvoerde: 'hoe kunnen zij aanspraak maken op het recht nieuwe onderwijsmethodes op te dringen indien ze zelfs de leerstof niet kennen.'

Wat betreft de inhoud en de methodes van het wetenschappelijk onderzoek weigeren wij de professoren te erkennen als absolute scheidsrechters met een absolute macht of gebonden aan machten buiten de universiteit.

JdM: Daniël Bensaid, het komt me voor dat Edgar Faure bij het uitwerken van zijn hervorming, blijk van begrip heeft getoond voor sommige standpunten van de studenten. Ze mogen een woordje meepraten, de selectie wordt afgeschaft. Vorm en inhoud van het onderwijs worden gemoderniseerd. Toch hebben jullie die hervorming dadelijk verworpen. Verwerpen jullie alle voorstellen, gewoon omdat ze van de regering uitgaan?

DB: Nee, natuurlijk is dat geen beginsel van ons. We verwerpen de hervorming van Faure omdat ze een volmaakter plan-Fouchet is. Al wat bij Fouchet onsamenhangend was wordt bij Faure systematischer uitgewerkt. Het gaat er in beide gevallen om de universiteit rechtstreeks bij de economie te doen aansluiten. Het plan-Fouchet was de neerslag van de bewustwording van de burgerij dat de universiteit zich niet langer moet beperken tot het opleiden van elitelagen, maar ook technici en kaders moet afleveren voor de economie.

Fouchet onderscheidde dus twee wegen: een lange opleiding, die overeenkomt met de klassieke universitaire studies, en een korte, in de Instituts universitaires techniques, die waar technici met een beperkte beroepsbekwaamheid en weinig mogelijkheden tot recyclage zouden worden opgeleid. Faure heeft het onderscheid tussen korte en lange opleiding laten varen en een differentiatie tussen faculteiten van hoog niveau en faculteiten van laag niveau doorgevoerd. Faculteiten worden gespecialiseerd in enge samenhang met de regionale economie en haar noden aan productiekrachten. Het meest frappante voorbeeld op dit ogenblik is de universiteit van Clermont-Ferrand, hoofdzakelijk afgestemd op synthetische producten en rubber, dus op Michelin. Er wordt dus een soort regionale selectie doorgevoerd. De toekomstige hogere kaders van de natie worden aangetrokken door de universiteiten van hoog niveau, de toekomstige lagere kaders en technici belanden in de universiteiten van laag niveau. Dat het economisch criterium sterk meespeelt merk je ook aan de opneming van patroons van de industrie in de universiteitsraden.

JdM: Een ander aspect van de hervorming van Faure is dat hij sterk het accent legt op zijn voornemen het onderwijs te democratiseren.

DB: De politieke partijen hebben het probleem van democratisering bijna altijd gesteld in kwantitatieve termen. Democratisering is voor hen evenredig met het aantal kinderen uit de arbeiders- of de boerenklasse die toegang krijgen tot de universiteit. Wij zien dat helemaal anders. Je kunt niet van gedemocratiseerd onderwijs spreken als de inhoud van de opleiding en in zekere zin zelfs de manier waarop de kennis wordt overgedragen bijdragen om de voorrechten van de leidende klassen te bestendigen. De sociologen hebben vastgesteld dat de kinderen van arbeiders die naar de universiteit gaan, vaak de eersten zijn om zich langs promoties om aan te passen aan de burgerlijke cultuur.

... is het werkelijk naar een socialistisch perspectief toe werken wanneer men een zeker aantal kaders vormt, zelfs als ze zonen van arbeiders zijn, om de andere arbeiders uit te buiten? Sauvageot Jacques: La révolte étudiante. Les animateurs parlent. Éditions du Seuil, Paris, 1968.

DB: Wij vinden dat je niet van een democratisering van het onderwijs kunt gewagen zolang het geheel der sociale verhoudingen niet grondig wordt gewijzigd. Wat houdt de zogezegde democratisering van de universiteit in, die we nu meemaken? Om aan de noden van de economie tegemoet te komen heeft de universiteit haar rekruteringsbasis dienen te verruimen. De kleinburgerij trekt nu in massa naar de universiteit. Maar dat heeft weinig uitstaande met een echte democratie, waarin alle betrokkenen mee de inhoud en de functie van hun vorming bepalen.

De autonomie van de universiteit heeft tot doel de wetenschap van de politiek te scheiden. De academische vrijheid dient om een wetenschap uit te werken waarin de theorie totaal is gescheiden van de praktijk. De wetenschappers, leden van het universitair korps, hebben vanaf dat ogenblik geen enkel recht meer om mede te bepalen waarvoor de resultaten van hun theoretisch werk later in de maatschappij zullen gebruikt worden. Zo ontstaan er instituten die helemaal niet meer de bedoeling hebben om het wetenschappelijk onderzoek te baseren op de sociale noden. Door deze arbeidsverdeling die degene die de wetenschap creëert stelt tegenover degene die ze gebruikt, hoeft een professor niets te verwachten van kritiek op het gebruik van de kennis, vooral daar dit gebruik dikwijls langs de staat om wordt gerealiseerd (...) De vernietiging van de materiële sociale rijkdommen, eerste voorwaarde van de betrekkelijk vrije technologische expantie van het kapitalistisch systeem, veronderstelt op haar beurt de vernietiging van de sociale rijkdom die schuilt in de wetenschappelijke productiebekwaamheid van de mensen, waaraan men sociale doeleinden zou kunnen schenken. In de huidige fase van het kapitalistisch systeem komt het erop aan deze vernietiging en verminking van de productieve kracht van de mensen zo te verwezenlijken dat er niet opnieuw een conflict ontstaat tussen de kapita-listiese verhoudingen en de productieve krachten, ditmaal onder hun machtigste vorm: een conflict met hooggekwalificeerde werkkrachten zou zeer goed het einde kunnen betekenen van de kapitalistische verhoudingen (...) De industrie probeert zich te redden door een strikte differentiatie door te voeren tussen de wetenschappelijk hoog gekwalificeerde kaders. De 'virtuozen', dus de geleerden wier werk de meest winstgevende vernieuwingen belooft, krijgen arbeidsvoorwaarden die hen een vrijwel totale onafhankelijkheid verzekeren. Verder treft men echter ingewikkelde structuren van hiërarchische afhankelijkheid aan. De absolute voorwaarde om dit onderscheid in stand te houden, is een opvoedingssysteem dat de weg afsluit waarlangs het 'leren leren' kan veranderen in begrip en zelfopvoeding en niet meer ophoudt bij instrumentale kennis. De ontwikkeling van de technologie onder haar kapitalistische vorm, is de basis voor de vernietiging van het sociaal product. Vernietiging die vooral wordt verwezenlijkt in de militaire machinerie en in de ruimtevaart.

Deze ontwikkeling van de technologie eist een aanzienlijke verhoging van het algemene vormingspeil en berust niet meer uitsluitend op het produceren en reproduceren van vaste kennis. De essentiële, strategiese vraag voor het behoud van het kapitalistische systeem, is daarom de volgende: hoe kunnen wij het onderwijs behoeden tegen rede en inzicht die hel zelf voortbrengt rede en inzicht die onverzoenlijk worden met een instrumentele taak, maar die integendeel vragen gaan stellen over de bestemming en de inhoud van hun activiteiten. Lefèvre, Wolfgang, in : Rebellion der Studenten oder die neue Opposition, Rowohlt, Reinbek bei Hamburg, 1968.

het medebeheer - Inhoud

JdM: Hoe staan de revolutionaire studenten tegenover medebeheer?

G&M: We moeten eerst op deze vraag antwoorden: wat is voor ons in de studentenwereld van belang?

Voor ons is van belang: de eigen praktijk van de mensen, de strijd van de massa.

Het is in de praktische strijd voor een betere wereld dat de mens zichzelf vindt. Deze strijd wordt noodzakelijk gevoerd in de massa omdat het gaat tegen individueel profijt en vóór solidariteit met de gewone mensen. In heel Europa heeft zich een massastrijd ontwikkeld die in die strijd zélf verdere doelstellingen heeft ontdekt die verband houden met de macht in de maatschappij.

In heel Europa heeft men eenzelfde tegenoffensief gezien, ingekleed in progressieve woorden maar met de bedoeling het hart van de beweging te treffen.

'Participatie' is een methode om alle problemen en conflicten binnenskamers op te vangen. Dit staat lijnrecht tegen onze opvatting: de massa moet in de conflicten, haar eigen ervaring opdoen. Dit kan soms moeizaam en lastig zijn. Maar in de conflicten leren de mensen het ware van het valse scheiden.

'De strijd van de massa der werkende mensen voor hun eigen bevrijding'. Dit is ons motto en onze meeste fundamentele stelling. Het is een blijvende wet. Na de revolutie zal die wet onveranderd blijven bestaan: je moet vertrouwen stellen in de massa, de mensen moeten in de strijd concrete ervaring opdoen van wat juist en wat slecht is. 'Medebeheer' is een slogan die de activiteit van de massa moet beknotten. Bij het begin van dit schooljaar zond de bisschop van Brugge een brochure naar al 'zijn' colleges en scholen. Hij wijst op het gevaar voor revoltes en acties en schrijft voor als recept om dit onheil te voorkomen: geef ze medebeheer, geef ze leerlingenraden. Dat is nu hun methode om de mensen tam en mak te houden. Dit alles wil echter niet zeggen dat wij 'medebeheer' altijd en overal afwijzen. Integendeel. Medebeheer brengt altijd een massa ervaring en informatie mee. Het probleem is echter: medebeheer beschouwen en uitwerken als een middel om de massa aan te sporen, te informeren, aan te moedigen, tot actie aan te zetten. Wij zijn voor zo'n soort medebeheer. En wij zijn tegen medebeheer dat de massa afremt, onwetend houdt, tegenhoudt en onderdrukt.

Wij willen de burgerlijke universiteit niet beheren, en het is ook onze taak niet dit te doen (geheel of ten dele). Het enig beheer dat wij willen uitoefenen is dat van de strijd en de enige denkbare autonomie is deze van de studentenbeweging. De universiteit is een van de fronten van de klassenstrijd, de plaats van voortdurende conflicten waarvan de twee polen de macht en de beweging zijn. Onze rol bestaat erin deze conflicten te baat te nemen, een politieke universiteit te bouwen. Vincennes zal hoe dan ook een burgerlijke universiteit zijn. Wij weigeren haar te beheren of in haar kader hervormingen door te voeren omdat wij de utopie niet aanvaarden van een socialistisch eilandje in een klassenuniversiteit. Devernietiging van deze universiteit is, op lange termijn slechts één van de inzetten van de strijd. De universiteit is dus voor de beweging slechts een van de terreinen waar de strijd wordt uitgevochten. Maar de beweging moet niet alleen voortdurend tegen de burgerlijke universiteit strijden: ze moeten ze gebruiken tegen de bourgeoisie, en ten bate van de strijd haar praktische en wetenschappelijke middelen aanwenden. Action, 5 november 1968.

De beweging heeft dan ook kampanje gevoerd tegen de verkiezingen die de studentenvertegenwoordigers voor Faure's 'participation' moesten aanduiden. Faure kreeg 50 t.h. der franse studenten naar de stemhokjes. De Union des étudiants communistes, helemaal in de lijn van de PCF, speelde het electorale spel mee.

Het thema van de 'pouvoir étudiant' wordt als volgt door de Italiaanse studenten omschreven: 'de studentenmacht... steunt - negatief - op de weigering van elk medebeheer en elke deelneming binnen de huidige structuren zowel als binnen vernieuwde structuren en op de weigering elke strikt 'professionele' thesis te aanvaarden (strijd uitsluitend gericht op een betere wetenschappelijke- en beroepsbekwaamheid). Hij is slechts op thesissen gesteund die de breuk inhouden van alle banden met de huidige structuren en die a priori het alternatief zijn van de onderwijs- en economische structuren van het kapitalistisch systeem. Positief gezien vertrekt het concept van de studentenmacht van de noodzaak een politieke massabeweging te vormen, de studenten te organiseren volgens een lijn, die een alternatief is voor de structuren zoals ze bestaan of zich wijzigen tijdens de strijd... De bijzonderste bekommernis is de macht: de huidige macht, die ontmanteld moet worden, en de komende macht, die opgebouwd moet worden.' Boato, Marco: L'hypothese révolutionnaire, Mercure de France, Paris, 1968.

De alternatieve opvatting kan institutioneel aan bod komen indien aan de studenten een vetorecht wordt toegekend dat de academische overheden ertoe noopt altijd rekening te houden met de contestatie van de studenten. In de ultieme fase treffen de studenten zelf de beslissingen: 'wij noemen studentenmacht het recht van de studenten op beslissende wijze de structuren, de werking en de doeleinden van de universiteit te bepalen. De studenten moeten kunnen beslissen over de rol van de universiteit in de samenleving, over het studieplan, de inrichting van de cursussen, de administratieve beschikking.' (document over de studentenmacht goedgekeurd door de vergadering van de facolta di magistero van Rome.)


Sigrid Fronius, medestichtster van de Kritische Universiteit Berlin

de kritische universiteit - Inhoud

JdM: Sigrid Fronius, de kritische universiteit van Berlijn is als een uitgebreid en uitgewerkt project naar voren gekomen na de studentenacties die volgden op de dood van Benno Ohnesorg op 2 juni 1967. Dit project kan echter niet in één klap zijn ontstaan. Door welke initiatieven werd deze kritische universiteit eigenlijk voorafgegaan?

SF: Er zijn altijd geïsoleerde studenten die niet akkoord gaan met de themata die de prof behandelt. Sommige van deze studenten kwamen in groepen bijeen om een kritiek te maken of om de zaken eens anders te bekijken. Op een bepaald ogenblik kende het systeem van de leskritieken een groot succes. Vooral omdat een aantal buitensporige paniekreacties van de professoren voor propaganda zorgden.

Een leskritiek vertrekt meestal van de publicatie in een blad of een pamflet van een tekst die een kritiek brengt op de methodes en de inhoud, op de ideologie en de waarden die voorondersteld worden in een cursus of seminarie. Voorbereidende tekst voor een leskritiek bij de cursus van staatsrecht van prof. Bernhardt: 'In zijn les over staatsrecht van 19 januari liet professor Bernhardt een aantal vragen over de uitzonderingswetten toe. In het eerste uur kreeg men vragen als die over 't onderscheid tussen rijkswacht en leger. Men vroeg of er ook een afgevaardigde van Berlijn in het nationaal comité zou zitten. Of één of meerdere leden van een beperkt uitzonderingsparlement wel in slaat zouden zijn te regeren, daar ze misschien allen in 't zuiden zouden zitten en door een panzerlinie van Bonn konden gescheiden zijn.

In het tweede uur raakte men echter het politieke, sociale en historische kader aan waarin de uitzonderingswetten dienden geplaatst. Men vroeg de prof of hij uitleg kon geven over zijn opvattingen over de staat en over de verandering van de rol van de staat - veranderingen tot en met de uitzonderingsstaat. Hij wees op de mogelijkheid van zo'n analyse en hij vond - als professor in het staatsrecht - het begrip 'staat' te abstract. Hij vroeg de discussie daarover niet verder te zetten, daar dit ons veel te ver zou voeren: men zou immers zijn standpunt volledig moeten verklaren en dat is wetenschappelijk niet te doen. Hij zei dat men de houding van de mens tegenover het recht nog zou moeten expliciteren. Als 'vrij' leraar en onderzoeker ontnam hij haastig het woord aan de interpellant. Met professorale vaderlijke goedheid gaf hij het woord aan een ander student. Die vroeg nog eens te verduidelijken waar het bij zo'n politieke themata op aan kwam. Dogmatische formules zijn blijkbaar op te vatten als de neerslag van de beslissingen en in 't geval van het staatsrecht, van politieke beslissingen. Wanneer men in de les alleen opereert met dogmatiek, dan versluiert men de politieke vooropstellingen die eigenlijk aan de wettelijke normen hun inhoud geven. We zouden mogen verwachten dat een professor in het staatsrecht deze problematiek in zijn lessen betrekt en dat hij geen formules inprent waarvan de consequenties ontsnappen aan de braaf neerpennende toehoorders. De burgerlijke leer over het staatsrecht is niets anders dan politiek die is verstold tot juridische dogmatiek. Zo'n juridisch stelsel brengt de dood mee van het corpus iuris zelf. Dit heeft dan nog alleen als doel een objectieve schijn van wettelijkheid te spreiden over de politieke verhoudingen.

Professor Bernhardt trok zich weer terug in de sfeer van de persoonlijke 'meningen,' zich bezighouden met zuivere dogmatiek was voor hem 'wetenschap' en daarvoor heeft hij het veelbesproken 'vertrouwen' nodig.

Toen zijn methode van interpretatie waarbij hij enkel en alleen van de tekst wil uitgaan, werd aangevallen, brak hij de discussie af met de bemerking dat het zinloos was daarover te discussiëren. Zijn progressief-liberale opvatting dat men een mening mag hebben maar ook een andere, is gebaseerd op de zekerheid dat zijn mening toch door de heersende instellingen wordt gedragen.' Rottleuthner, Hubert: Universität und Widerstand, Europaische Verlagsanstalt, Frankfurt am-Main, 1968.

'De dag van vandaag kan men de functie van de germanistiek alleen vatten in haar verhouding met de cultuurindustrie waar zij eigenlijk een onderdeel van is gaan uitmaken.

De cultuurgoederen worden in massa en in standaardvorm geproduceerd en eisen een passief en collectief 'verbruik'. Zo moet de cultuurindustrie bij de mensen in hun vrije tijd een 'positief' bewustzijn produceren dat de repressieve verhoudingen op het werk 'vergeet'. Zij moet het bewustzijn van de bestaande machtsverhoudingen wegwerken. De germanistiek heeft niet zo direct met het grootkapitaal te maken als de pers en de wetenschap. Ze heeft echter een ideologische rol: zij moet de repressie van de cultuurindustrie en haar neiging tot nivelleren, ontkennen.

De germanistiek suggereert de persoonlijkheid en de oorspronkelijkheid van de literaire producten. Zij spreekt over de persoonlijke vrijheid en over de onbaatzuchtigheid van de cultuur. Zo vervult zij het doel dat de cultuurindustrie stelt: de anonimiteit van de koopwaar krijgt de schijnbaar individuele kwaliteiten van de 'maker.' De germanistiek houdt vast aan de 'autonomie' van de producten van de geest, zij houdt vast aan de directe persoonlijke relatie tussen lezer en werk.

De germanistiek is blind voor de sociale inwerking van de litteratuur als consumptie, zij is blind voor het feit dat litteratuur winst moet opleveren. Deze visie op de culturele producten, gaat hand in hand met de degradatie die is bewerkt door de cultuurindustrie. De culturele producten zijn mooie fossielen zonder geschiedenis... Zo creëert de germanistiek de voedingsbodem voor een bepaald soort politiek bewustzijn. De 'vrijheid' ziet men gerealiseerd in de persoonlijke vorming en de individuele versnippering.

Het laatkapitalisme heeft voor de universitaire germanistiek een plaatsje overgehouden tussen haar reeds veel eerder ontwikkelde manipulatiemiddelen. Hier laat het kapitalisme het schijnbaar niet renderende, de 'cultuur' bestaan. De germanistiek 'betaalt' echter door de levering van leraars die door de 'vorming' die zij verstrekken, de echte vervreemding verbergen. Door de 'schone letteren' leert de germanistiek het beeld inprenten van een maatschappij zonder conflicten en van de verhoudingen die daaraan beantwoorden. In de germanistiek komt de 'vorming' voor als een factor om de orde te handhaven -tegen de vijand die binnenin zit.' Basisgruppe Walter Benjamin Institut, Universiteit und Widerstand, Europaische Verlagsanstalt, Frankfurt am Main, 1968.

SF: Men vormt dikwijls groepjes die geregeld samenkomen en het proces maken van een bepaalde cursus. Na de publicatie van de kritiek volgt een tweede faze: men vraagt een debat met de prof of dwingt een debat af. In zo'n debat komen wij tot praktische eisen. De verandering van bepaalde methodes van onderwijs, de behandeling van meer maatschappelijke of actuele problemen, de discussie over de methode waarmee de kennis is verworven. In sommige gevallen gaat de actie door in tegen-seminaries of tegen-cursussen. Het komt er niet op aan 'kritiek' te hebben, maar een totaal ander systeem uit te werken. In deze tegen-seminaries is het centrale probleem de verhouding theorie-praxis en in deze verhouding is de praxis het belangrijkste element.

JdM: Hoe reageerden de professoren op de politisering van hun seminaries?

SF: De professoren lijden er onder wanneer de studenten zich niet voor hen interesseren. Daarom behandelden zij bij voorkeur sociale thema's en sociale revoluties. Sommige professoren werken heel goede seminaries uit. Op een bepaald ogenblik willen de studenten de discussie dan zelf gaan in handen nemen. De professor is echter meestal niet bereid zichzelf overbodig te maken. Hij wil de discussie blijven leiden en hij wil die maar toestaan als hij dat goed acht. In het Otto Suhr instituut konden de studenten zelf seminaries inrichten. Ze kregen echter geen geld omdat ze weigerden kwotaties te geven op het werk.

JdM: Kun je de relatie tussen theorie en praxis die u voor uw seminaries voorstaat, aan de hand van voorbeelden duidelijker maken?

SF: Er was een groep die werkte over de vervreemding in het arbeidsproces aan de hand van teksten van Freud en Marx.

tezelfdertijd was er een groep van geneesheren die de psychosomatiek bestudeerde: in welke mate treden een aantal ziektes op als gevolg van sociale omstandigheden, bijvoorbeeld in het dagelijks werk. De contacten met de arbeiders van Berlijn leverden concrete aanduidingen voor de richting van de studie en hadden als gevolg dat de studie meer functioneel werd voor uitleg en voor agitatie. De werkgroep over de manipulatie kwam al heel gauw bij het Springerconcern terecht.

Elke nacht haalde de groep de Springerkranten op, zodra die de drukkerij uitkwamen, 's Nachts werden de artikels onderzocht en werd een pamflet gemaakt waarin de grofste leugens van dé dag werden weerlegd, 's Morgens om zes uur stonden dan studenten bij de krantenkiosken om aan de kopers van Springerbladen een gratis bijlage te schenken...

Na de dood van Benno Ohnesorg werd de politieke discussie in alle faculteiten doorgevoerd. Uittreksel van de resolutie op 5 juni goedgekeurd door de 3.000 aanwezigen op de vergadering van het convent (Pamflet:) 'het convent van de vrije universiteit van Berlijn beschouwt het als zijn plicht alle leden van de universiteit op te roepen vandaag nog te beginnen aan de analyse en de discussie over de gebeurtenissen en aan de uitwerking van onze politieke praktijk. Dit moet ons theoretisch en praktisch antwoord zijn, dit moet onze oorlogsverklaring zijn aan alle krachten die de tweede Duitse democratie dreigen te verstoren. Het convent vraagt dat de gewone lessen voor tenminste één week zouden worden vervangen door discussies met leraars en studenten over de volgende themata:

- over de gebeurtenissen der laatste dagen;
- over de verdraaiing van de feiten door politici, politie en pers en over de betekenis van deze manipulatie der publieke opinie;
- over de feitelijke uitzonderingstoestand die in Berlijn heerst;
- over de tendensen van de bureaucratie om de democratie op te heffen en over de terreur die wordt uitgeoefend door de wettelijke instellingen;
- over de mogelijkheid de universiteit uit te bouwen als een plaats van politiek geë
ngageerde wetenschap van waaruit men actief politiek kan tussenkomen om de democratie in Berlijn te herstellen, te verdedigen en uit te breiden.'

JdM: Hoe kreeg de kritische universiteit dan haar vorm in deze beroering?

SF: De kritische universiteit was eigenlijk een coördinatiecentrum. Uit de acties rond de leskritieken, ontstonden facultaire groepen. Na 2 juni ontstonden er een enorme reeks werkgroepen die allen een eigen onderwerp aanpakten. Je had groepen over seksualiteit en onderdrukking rond de werken van Wilhelm Reich, over imperialisme, en ontwikkelingslanden rond de werken van Paul Baran en Pierre Jalee, over de middelbare school en het autoritarisme, over de manipulatie... Men kon vrij werkgroepen oprichten. Elke werkgroep stuurde twee vertegenwoordigers naar de raad van afgevaardigden waar de coördinatie tussen de groepen gebeurde.

Het opperste orgaan was de volksvergadering waar iedereen aanwezig kon zijn. Daar werden de politieke discussies gevoerd. Welke eisen zouden de studenten stellen, hoe zou men optreden tegen de overheid, hoe zou men inwerken op de bevolking van Berlijn? Uit de volksvergadering werd een initiatiefcomité gekozen om de praktische zaken en de coördinatie dagelijks waar te nemen.

JdM: Men verwijt de Duitse studenten dikwijls dat ze vluchten in eindeloze en onbegrijpelijke theorieën. Zo zegt men dat de kritische universiteit eigenlijk ook een vluchtplaats was om geleerde discussies te houden.

SF: Vanaf het begin namen studenten met uiteenlopende belangstelling deel aan de kritische universiteit. Voor sommigen moest zij de gelegenheid bieden om zich, na en naast hun studies, bezig te houden met 'kritische theorie'. In deze functie weerspiegelt de kritische universiteit gewoon de politieke gespletenheid van het dagelijkse leven. De concrete maatschappelijke bezigheid, het beroep enerzijds en anderzijds de individuele bekommernis om het 'welzijn van de mens.' Voor anderen moest de kritische universiteit een bevrijd wetenschappelijk gebied zijn van waaruit men aanvallen zou kunnen voorbereiden op het contrarevolutionaire wetenschappelijk gebied van de burgerlijke universiteit. In deze functie blijft de praktijk van de kritische universiteit echter beperkt binnen de muren van de unif. Na de 2e juni wilden wij de kritische universiteit tot het centrum maken van de socialistische praktijk van de radicale intellectuelen. De theorie van de K.U. moest gericht zijn naar praktische politieke taken. Anders zou zij alleen maar helpen de kritische energie op te slorpen en onschadelijk te maken. De contradicties in de theorie zouden alleen theoretisch worden opgelost. Uit zichzelf kon de theorie van de kritische universiteit echter nooit een praktisch politiek karakter aannemen. Men moest de praktische ervaring, de massa-ervaring als basis nemen voor studie en analyse. De theorie moest niet geacht worden naar haar eigen mooie en afgewerkte gestalte maar naar haar betekenis voor de praktische strijd en de uitbreiding van de massabeweging.

JdM: Men beweert dat er tegenwoordig niet veel meer overblijft van de kritische universiteit. SF: In het begin lag de nadruk, of we het wilden of niet, vooral op de discussie en de theoretische studie in autonome groepen. Dan hadden we een mooie schema van theoretisch discussiërende mensen. Daarvan blijft op dit ogenblik inderdaad niet veel meer over.

Men is uiteengevallen in zogeheten 'ad hoc' groepen die elk een ernstige praktijk achter de rug hebben. De contacten met de middelbare scholieren en met de arbeiders hebben zich ook uitgebreid en vormen een totaal nieuw gegeven.

Er worden in een aantal fabrieken basisgroepen gevormd, vooral door jonge militanten. De studenten hebben contact met hen genomen om hen praktisch en theoretisch te helpen. Deze contacten werden lange tijd belemmerd door onze academische en intellectuele stijl van werken. Er zijn nu ook een aantal huizen, communes genoemd, waar arbeiders en studenten samen wonen. Het geld komt in een centrale kas en er is een gezamenlijke verdeling van de inkomsten. Er zijn echter wel moeilijkheden die voortkomen uit de verschillende levenswijze. De arbeiders staan 's morgens vroeg op en hebben 's avonds dikwijls geen zin meer in discussie. Er is ook een commune van scholieren in Berlijn die zich 'de rode garde' noemt. Deze middelbare scholieren geven een paar publicaties uit en zijn zeer actief bij betogingen.

Tegenover de idee van de kritische of volksuniversiteit verdedigt de gewezen deken van de rechtsfaculteit te Parijs, Georges Vedel, de gematigde opvatting van de universitaire contestatie, de contestatie beperkt tot de inhoud van de cursussen: '... wat verstaat men onder contestatie? Het is een woord dat men op diverse manieren kan interpreteren. Eén interpretatie heeft niet veel betekenis: ze houdt voor dat de universiteit een instrument van globale contestatie van de maatschappij moet zijn en geen ander doel moet stellen dan de vernietiging en de omvorming van de sociale structuren. Het is evident dat door de kennis die zij verovert of die zij verspreidt de universiteit een element is die de maatschappij in beweging zet, net als de technische vooruitgang bv. of de vooruitgang van het primair of secundair onderwijs. Dat is zeker. Maar de universiteit heeft wezenlijk als taak de vorming en de verwerving van kennis en niet de contestatie van de maatschappij. Het heeft tenslotte iets kinderlijks zich in Ie beelden dat een fysicus of een specialist van algemene chemie als doelstelling op zichzelf, als bijzonderste taak, de contestatie van de maatschappij heeft.

Er is een tweede manier om contestatie te interpreteren die redelijker is, en die erin bestaat te doen uitkomen dat de inhoud van het onderwijs verstrekt door de meester geen evangelie is, en dat de student, de vorser, de assistent, volkomen het recht hebben er een andere opvatting op na te houden. Laten wij zeggen dat het moeilijk is een student het recht toe te kennen het feit te contesteren dat het burgerlijk wetboek dateert van 1804. Anderzijds is het hem wel toegelaten over de waarde van het burgerlijk wetboek heel andere ideeën te hebben dan deze naar voor gebracht door zijn meester, en dat recht lijkt me tot op heden niet ernstig betwist te zijn geworden.' Bertolino, Jean: Les trublions, Stock, Paris, 1969.

JdM: Ludo Martens, ik lees in een tekst van SVB en ik hoor jou net weer verklaren dat in ons onderwijsstelsel geforceerd individualisme primeert in plaats van collectieve arbeid. Maar in een tekst over het 'rapport industrie-universiteit', komt SVB op tegen seminarie werk. Schuilt hier geen contradictie?

G&M: Wij zijn tegen individueel werk en tegen de manier waarop wij individueel los van de praktijk en met het oog op een carrière worden opgeleid. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat het systeem van seminaries zoals ze dit willen opdringen een oplossing zou zijn van het probleem van het individualisme. Dat we dan collectief zouden gaan werken. Het tegendeel is waar, het gevolg van seminaries zou zijn dat we nog individualistischer worden opgeleid. De seminaries zijn voor de prof een mogelijkheid tot intense controle van studenten die regelmatig in kleine groep bij hem moeten komen.

Ten tweede je krijgt opdrachten die je individueel moet uitvoeren. Je werkt niet als groep maar je moet naar de bibliotheek gaan, je moet daar teksten gaan opzoeken, je krijgt er dus veel meer individueel werk bij.

Om de maand moet men zijn punten halen. Dus het komt erop neer dat je dag en aan dag zou moeten bezig zijn met de theorie die de prof je geeft. Het gaat er dus niet om dat je collectief de werkelijkheid gaat ontdekken. Integendeel je zou dus nog meer de wetenschap van de prof moeten verwerken en niets anders. collectief werk is juist het tegenovergestelde. Dat is met een tiental mensen bepalen welke problemen men gaat aansnijden, welke auteurs men daarover zal lezen en welke methode men zal volgen. Uit welke hoek men het probleem zal bekijken, en dat men door discussie tot besluiten komt. Seminariewerk is het tegenovergestelde. De student wordt ertoe gebracht te vinden wat de prof vindt. En ten tweede, door het feit dat je elke dag je opgelegd werk moet doen, dat je elke dag gecontroleerd wordt door de prof komt er van contact met de werkelijkheid niets in, je blijft nog meer aan de boekjes en de universiteit gekluisterd.

JdM: Dus je takelt de taak van de prof helemaal af? In de technische takken alleszins is een heleboel parate kennis nodig, en hoe wil je dat studenten willekeurig bepalen wij gaan dit of dat studeren?

G&M: Het is een beetje overtrokken als je zegt dat je in de wetenschappen parate kennis krijgt. Het zit zo dat je daar een beetje pseudo-techniek krijgt. Men ziet dat ingenieurs nog moeten beginnen te leren wanneer ze in de fabriek komen. "Wat men vijf jaar lang meekrijgt is eigenlijk niet meer dan een hersenspoeling. Men wordt zo opgeleid dat men zich boven de rest van het volk en boven de praktijk verheven voelt.

De taak van de prof nu zou die zijn van een leidsman. Prof zou degene zijn die het best de praktijk kent en het beste contact met de arbeidersklasse heeft.

De 'burgerlijke' universiteit wordt dan een volksuniversiteit. Dit is 'een universiteit in dienst van het ganse volk met autonome professoren en waar de maatschappelijke vraagstelling een essentiële plaats krijgt. Waar ingenieurs zich afvragen aan welke kant zij staan in de fabrieken, waar met een prof in geneeskunde ook eens over de syndicale problematiek van de geneesheren kan gediscussieerd worden; waar ik hem kan vragen: prof hoe komt het dat op 1 consultatie twee arbeiders komen uit grote fabrieken die allebei een schildklierziekte vertonen, een aandoening die vaak gevolg is van overspanning; en dal we dan onderzoeken in hoeverre het arbeidsritme te hoog ligt; en dan moet er vooral plaats zijn voor sociale praktijk; ik vind dat de student tijdens een behoorlijk deel van zijn studietijd moet gaan werken midden de arbeiders; zo zou een toekomstig geneesheer een tijd in de fabriek moeten werken en ook het werk doen van wat men het lager medisch personeel noemt; en later als hij dokter is zou hij geregeld contact moeten houden met de praktijk door te gaan werken op het veld, in de fabrieken, in de kantoren. Dit is naar Cubaans model maar dit lijkt me maatschappelijk sterk inspirerend. Ten andere om de twee jaar eens twee maand op het veld gaan werken kan slechts gezond zijn. Merckx, Kris, Het Laatste Nieuws, 17 december 1968.

G&M: Dat zijn hoedanigheden die de proffen van thans veel minder hebben dan wij: ze hebben geen contact met het sociale leven van de mensen en met de praktijk.

Martens: In de eerste plaats zou moeten doorbroken worden, dat de studenten worden opgeleid om een soort apparaat te worden dat heerst over arbeiders en productie. We vinden dat we zo zouden moeten opgeleid worden zodat we voortdurend in contact staan met de praktijk van de gewone mensen op het werk. En die opleiding zou er moeten in bestaan dat we geschikt gemaakt worden om ten dienste van de arbeiders te gaan werken. Dat werken ten voordele van de massa en dus direct onder de massa sluit nog een volgende punt in: de permanente kritiek van de massa op de houding en de situatie van de intellectuelen. Als ingenieur, psycholoog enz. neem je als leidmotief voor je werk de kritiek die de gewone mensen op je houding, op je manier van optreden, op je werk leveren. Die kritiek moet werkelijk de motor zijn van de manier waarop je in het leven, in de fabriek staat. Dat principe van het op de eerste plaats stellen van de kritiek van de zogezegde 'domme' massa dat zal ook een verval zoals dat in Rusland is gebeurd onmogelijk maken.

Wanneer elke intellectueel ol elk man van de partij en van de regering permanent kritiek toelaat door de massa en wanneer kritiek het eerste is wat in de maatschappij wordt ingebracht dan zal het onmogelijk zijn dat de mensen van de partij of de intellectuelen opnieuw superieur gaan worden, dat zij de voordelen aan hun kant gaan halen, dat zij een kaste gaan worden, een bureaucratie. Wanneer men als regel zou aannemen dat ministers en functionarissen voor massabijeenkomsten komen en dat alle documenten aan de massa ter hand worden gesteld, dat de massa alle mogelijke vormen van kritiek en opwerpingen kan formuleren, dat die kritiek ook ter harte wordt genomen, dan kan men bureaucratievorming uitsluiten.

Wanneer men de mogelijkheid heeft om typen af te zetten en terug te sturen naar het gewone werk in de fabrieken dan zal men dit gevaar kunnen weren.

JdM: Stellen de mensen nog wel belang in het politiek beleid?

G&M: Kritiek op bewindvoerders moet niet op het intellectuele niveau van bespiegelingen gehouden worden. Het is precies omdat men altijd de politiek op het vlak houdt van ten eerste algemeen theoretische bespiegelingen en ten tweede ultra ingewikkelde technologie dat men erin slaagt de politiek voor te stellen als een domein dat met het leven van de mensen niets te maken heeft.

Dat is een van de kenmerken van politiek in een kapitalistisch stelsel: men spreekt erover in termen van idealistisch geronk en uiterst moeilijke technologie. Zo bewerkt het kapitalisme dat politiek het jachtterrein van de heersende klasse blijft.

JdM: En de intellectuelen? Die zullen de kritiek zo maar slikken? Die zullen zich schikken naar de wil van de massa? Denk je dat?

G&M: Na een revolutie ga je ook nog twee soorten intellectuelen en technici hebben: zij die inzien dat het noodzakelijk is voor de vooruitgang van de mensheid dat zij hun kennis volledig ten dienste stellen van de arbeiders en die graag kritiek aanvaarden. Het dulden en zelfs uitlokken van kritiek zal de essentie vormen van hun intellectueel-zijn.

Een andere groep zal dat niet inzien. Maar in die groep zullen er een groot aantal zijn die meegaan met het systeem. Er zal waarschijnlijk slechts een kleine fractie samenspannen. Tegen die zal moeten opgetreden worden.

Dat is het probleem van de intellectuelen die je gaat hebben onmiddellijk na de revolutie.

Maar er is een tweede probleem dat belangrijker is: dat van de opvoeding van de nieuwe intellectuelen. Iedereen wordt thans opgeleid in een systeem dat de persoonlijke geldingsdrang en macht als norm stelt. Het is normaal dat er enorm veel psychologische wanproducten worden gekweekt door zo'n maatschappij; na de revolutie wordt in de opvoeding de collectiviteit op de eerste plaats gesteld, en de functionaliteit van de arbeid, namelijk de arbeid in welk sociaal klimaat en ten voordele van welke sociale groep? het verwerken van kritiek van de massa, het uitlokken van die kritiek, het ten dienste stellen van het intellect zijn elementen die reeds moeten voorkomen in de opvoeding vanaf zeven jaar.

JdM: Al die kritiek is goed en wel maar op zeker ogenblik moeten beslissingen genomen worden. Op welke gronden zou dat dan gebeuren en langs welke procedure? Wordt er een meerderheid gevormd, en ontstaat dan weer geen partij structuur op de duur? Is zelforganisatie mogelijk met de massa's zoals ze thans zijn, vrij onwetend over bestuurs- en technologische problemen om maar dat te noemen?

G&M: Er zijn twee kenmerken van de kapitalistische maatschappij die zogezegd onoverkomelijk zijn en die een lichtjes duivels mekanisme inhouden. Vooreerst de opvatting dat de massa de techniek niet kan kennen en dat alleen degenen die de techniek beheersen beslissingen kunnen nemen. En ten tweede dat die kloof tussen de wetenden en de onwetenden steeds groter wordt, omdat de beslissingen steeds vlugger moeten genomen worden en steeds ingewikkelder zijn. Wij denken niet dat de massa in een klap de technologie zal kunnen beheersen. De kwestie is niet: kunnen we aan de massa in een klap al die ingewikkelde procédés bekend maken. De kwestie is: is het mogelijk om aan de mensen uiteen te zetten wat de functie is van die techniek, wat door die technici moet gedaan worden, wat hun precieze rol is in de productie? En we vinden dat dat zeer gemakkelijk uit te leggen is.

Vanaf het ogenblik dat de mensen een inzicht hebben in de functie van de techniek, is er controle mogelijk. Er kan kritiek worden uitgeoefend op de politieke houding van de technici. Er is helemaal niet gezegd dat een gewoon arbeider een ingenieur kan vervangen, maar hij kan hem controleren, hij kan kritiek op hem uitbrengen. En er hem zo toe brengen dat hij zich meer richt op de behoeften van de massa.

Dan, het tweede antwoord is dat een maatschappij die voor de arbeiders wordt gemaakt ervoor moet zorgen dat de kloof tussen techniek en het gewone volk zo efficiënt mogelijk gedempt wordt. De kapitalisten in onze maatschappij hebben er alle belang bij dat de mensen niet weten welke de beslissingen zijn, dat ze niet weten waar ze genomen zijn, dat ze niet weten hoe het in mekaar steekt. De mensen van Ford-Genk hebben niet het minste benul over de staf van geleerden ergens in Detroit die beslissingen neemt over hun productieproces. Ze begrijpen er niets van, ze hebben alleen de resultaten te ondergaan. Het kapitalisme heeft er geen enkel belang bij dat de mensen zouden weten waarom de beslissingen worden genomen, welke de achtergronden zijn, en welke de consequenties, wie ervan profiteert.

Als de mensen dat zouden weten zou het kapitalisme op zijn laatste benen lopen.

Het systeem van het kapitalisme bestaat er net in dat men de mensen afsnijdt van die inhoud, dat men hen systematisch in de onmogelijkheid stelt om daar iets van te weten.

We zouden de maatschappij in tegenovergestelde zin moeten inrichten en zoveel mogelijk informatie bij de mensen brengen over het hoe en waarom van de beslissingen.

'Cette humanité qui va bientót compter 6 milliards d'individus se trouve deoani des responsabilités d'ordre économique, technologique, sanitaire, culturel, démographique, scientiflque, devant des dangers de guerre et de famine, et en même temps elle se trouve en possession de moyens d'action tels qu'on ne peut plus se contenter des pratiques politiques jusqu'aujour-d'hui en usage, c'est-a-dire a continuer a s'en remettre au hasard, au thédlre, au césarisme ou au carriérisme, a la propagande et a l'imposture. ... la condition préalable, la condition absolue pour que ces fortnes (nieuwe vormen van politiek leven: JdM) puissent naitre, c'est l'appro-priation collective, non pas des moyens de production, mais des moyens d'information. C'est l'information de tous sur tout qui fera sauter la vieille machine, et c'est bien pour cela que les dêtenteurs du pouvoir, dans tous les pays du monde, s'efforcent de Ie conftsquer Ie plus possible, totale-ment ou partiellement, selon ce que leur permettent les usages locaux et les doses de censure normalement tolérées par leurs opinions respectives, quand ils n'ont pas pu éviter d'en laisser subsister une.' Revel, Jean-Francois: Lettre ouverte a la droite, Albin Michel, Paris. In Le gauchisme betreurt Cohn-Bendit dat de studenten tijdens de mei-revolte de periferische radiozenders niet hebben bezet (JdM).

G&M: Het is goed mogelijk dat een specialist aan de massa zeer schematisch uitlegt waarom hij beslissingen neemt wat zijn functie is, enz.; en er bestaat een mogelijkheid vooral als men de leerplicht zou verlengen tot 18 jaar om de mensen basisbegrippen bij te brengen van geneeskunde, van techniek, van psychologie, van sociologie. Dat moet een vitale behoefte voor de maatschappij worden, dat men die kloof dempt terwijl het voor de maatschappij die we thans kennen vitaal is at die kloof zo breed mogelijk wordt. Het is juist door die kloof tussen het intellect en het leven van de gewone mensen dat men de bestaande verhoudingen kan in stand houden.

de vrijheid - Inhoud

JdM: Tot slot: er is in deze interviews zeer veel over revolutie en zeer weinig over vrijheid gepraat. Men mag over het kapitalistische westen oordelen zoals men wil, maar iets staat als een paal boven water: hier geniet het individu de ruimste vrijheid. Men reist, vergadert, spreekt, publiceert vrij, men is vrij het kapitalisme zelf tot op de grond af te breken, met woorden althans. Geen enkel ander regime is op dit stuk met de westerse parlementaire democratie vergelijkbaar. Wat betekent vrijheid voor jullie? Komt ze bij een reorganisatie van de maatschappij op collectieve basis de persoonlijke vrijheid niet in het gedrang?

G&M: Wij beweren dat onze maatschappij berust op de dictatuur van de bourgeoisie en van het kapitaal. Wat willen we daarmee zeggen? Daarmee drukken we uit dat er binnen de fabrieken voor de arbeiders geen enkele, maar dan ook geen enkele vrijheid bestaat. In de fabriek heeft het kapitaal de absolute vrijheid om uit te buiten. Er is de permanente dwang om aan een beestachtig ritme te werken, er is de permanente controle van de opzichters, er is het monotone, tot waanzin voerende werk... In veel fabrieken is de vrijheid om te spreken afgeschaft. We kennen arbeiders die twee dagen niet mochten werken, omdat ze met elkaar hadden gesproken gedurende het werk! In 'moderne' fabrieken is de vrijheid om zich te verplaatsen afgeschaft. Er is een kadertje rond de arbeiders getrokken waar ze niet buiten mogen. Men krijgt een zakje mee om zijn behoeften te doen: men mag zijn plaats op geen enkele wijze verlaten!

In 'moderne' fabrieken is de vrijheid om aan politiek te doen afgeschaft. Amerikaanse ondernemingen stellen hoogbetaalde intellectuelen aan om de syndicaten uit te schakelen in hun nieuwe bedrijven ! We kennen arbeiders die werden ontslagen omdat ze bijeenkomsten hielden met studenten.

In de fabriek is de vrijheid van vergadering afgeschaft. In het arbeidsreglement van vele fabrieken lees je dat men zijn eisen alleen individueel en niet gezamenlijk mag formuleren; het is verboden op het werk zelf met zijn medearbeiders samen te komen en te discussiëren! Binnen de fabrieken heerst de ongebreidelde dictatuur van het kapitaal. Het essentiële van het leven en van de productie ligt binnen de

fabriek. Op die essentiële plaats bestaat geen schijn van vrijheid. Buiten de fabriek, voor de vrije tijd, wordt een pseudo-vrijheid toegestaan.

Maar iedere journalist die geëngageerd schrijft, staat na een paar maanden aan de deur. En de oninteressante stukjes die onze rechtse journalisten plegen, worden dan nog zin per zin gecensureerd door de hoofdredacteur.

Het regent tegenwoordig vermaningen op radio en tv. Iedereen die het waagt iets grondigs over politiek te zeggen, verschijnt op het matje. Revolutionairen worden thans in het systeem nog geduld als uitlaatkleppen en randverschijnselen. De revolutionaire ideeën zijn enkel en alleen gevaarlijk wanneer de massa van de arbeiders die ideeën gaat verwerven en hanteren. De revolutionaire ideeën zijn een materieel wapen wanneer ze doordringen in de massa van de werkende mensen. Zolang dit niet gebeurt, is er géén gevaar. In mei '68 begonnen de franse arbeiders de revolutionaire ideeën in zich op te nemen. In één klap werden elf revolutionaire groepen verboden, hun bladen in beslag genomen, hun beste militanten aangehouden.

Bij ons bestaat de volstrekte vrijheid om de arbeiders in de fabriek uit te buiten en om het bewustzijn en de strijd voor de bevrijding te onderdrukken.

In een socialistische maatschappij zullen alle beslissingen worden besproken in alle fabrieken en op alle plaatsen waar de werkende mensen leven. Dezen zullen kritiek en controle uitoefenen op de pers, op de bestuursorganen en op de leiding van de fabriek. Er zal de meest volstrekte vrijheid zijn om in de fabriek het bewustzijn van de arbeiders te verhogen, om alle problemen van de fabriek en van het land te bespreken, om in de fabrieken samen te komen en te organiseren.

Dat sluit in dat er geen vrijheid zal zijn voor diegenen die in de fabriek of in het land hun eigen privilegies, voordelen, machten, ambities en pretenties willen doorzetten ten koste van de werkende mensen.

Top - Inhoud