|
De dood van een ACV-leider
- Het geld
van de CVP Naar www.ludomartens.be
Omslagontwerp: GAL © Uitgeverij EPO - Uitgeverij EPO Lange Pastoorstr. 25-27 2600 Antwerpen (Berchem) 03/239.68.74 Verspreiding voor Nederland: Ekologische Uitgeverij Gerard Doustraat 18 1072 VP Amsterdam ISBN 90-6445-583 X D 2204-1984-2 . Maandag 19 maart 1984. Vierhonderd KAJ-ACW-leden manifesteren voor het CVP-gebouw in de Tweekerkenstraat te Brussel. Met de spuitbus maken zij duidelijk dat het ACW moet breken met de CVP, de partij die zij beschouwen als de belangrijkste spreekbuis van banken, holdings en multinationals in dit land. Een symbolische foto: de CVP in bescherming genomen door een rijkswachtpeleton. Hoe de CVP tweeëntwintig jaar lang op meer diskrete manier in bescherming werd genomen door ACV-leider Gust Cool, verneemt u in dit boek. * De auteurs danken voor hun medewerking: - Jo Cottenier en Kris Hertogen van de Syndikale Afdeling van de PVDA Inhoud Inleiding Het kruispunt van ACV en CVP Deel 2 -
Het geld van de CVP
* Inleiding Het kruispunt van ACV en CVP Deel 1 - De dood van een ACV-leider 2.
De geboorte van de CVP
5.
In de schaduw van Irving Brown
Amerikaanse vakbondsleider en CIA-man 6.
Het avontuur van de Viëtnamoorlog 1. De schatbewaarders van de CVP
5. Waarom de bouwwereld de CVP-propaganda financiert Noten (per hoofdstuk) *
Inleiding: Het kruispunt van ACV en CVP - Inhoud 'Hoe is zoiets mogelijk? Wij hebben die vakbond groot gemaakt, wij hebben voor die bond twintig jaar lang gewroet. Hoe is zoiets in godsnaam mogelijk?' Deze vraag - half een jammerklacht, half een vloek van protest - bleef wekenlang op de lippen van Jan Cap, de ACV-hoofddelegee van de Boelwerf in Temse. In september 1982 besliste de leiding van de metaalcentrale van het ACV dat Jan Cap bij de volgende sociale verkiezingen van de lijst zou worden geweerd. 26 leden van de ACV-militan-tenkern weigerden hun zegen te geven aan deze moord op het syndikale leven van de Boelwerf. Daarop ontbond de leiding van de centrale de militantenkern. Er ging een schok door de kriste-lijke arbeidersbeweging. Op de Boelwerf hadden de ACV-mili-tanten en delegees twintig jaar lang gewerkt aan een syndikale opstelling die in 1981 een zeldzaam staaltje van arbeiderssolidari-teit had verwezenlijkt. De Boel-arbeiders legden vijf maanden lang het werk neer om het ontslag van 128 kollega's te beletten. Samen met de ABVV-militanten en delegees, hadden de ACV-ers op Boel een eenheidswerking uitgebouwd die steunde op de breedst mogelijke demokratie. Boel gold voor talloze syndikale kernen als een model. De massale steunbeweging, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, tijdens de Boel-staking in 1981 was daar getuige van. Bij een referendum na 22 weken staking, stemde 62,5% van de Boel-arbeiders voor het voortzetten van de ak-tie. De metaalcentrales pasten harteloos en gewetenloos de letter van hun statuten toe: géén 66%, géén uitbetaling meer van het stakersgeld. Maandagmorgen, 7 september 1981. Vanaf zes uur vervullen merkwaardig veel rijkswachters hun rol van ratten-beschermers. De stakersjjlijven buiten. Uit het hele land zijn arbeiders present om hun solidariteit te onderstrepen. Om 9.00u komt iedereen samen op de binnenplaats van Het Volk. Jan Cap neemt het woord in een dramatisch geladen sfeer: 'We hebben gisteren het moordende bericht ontvangen - een bericht dat ons diep heeft geschokt. Het stakerskomitee heeft beslist deze dag uit te roepen tot protestdag tegen deze beslissing. Waarom? De vakbondsleiders hebben ons opgeroepen om een principiële strijd te beginnen voor de verworven rechten, voor de CAO die werkzekerheid inhield. De vakbondsleiders wringen nu zelf die principes de nek om. Hun beslissing gaat in tegen de wil van de arbeiders. Door zo'n beslissing verloochenen de vakbonden zichzelf, zij plegen zelfmoord.'(1) En ook die dag hoorde men Jan Cap de vraag stellen: hoe is zoiets mogelijk, hoe is het zover gekomen met die vakbondsleiding? Die vraag werd het vertrekpunt van dit boek. En terwijl wij, maand na maand, materiaal verzamelden klonk deze vraag telkens en telkens opnieuw, steeds luider, niet alleen in Temse, maar ook in Brugge en in Turnhout, in Nijvel en in Luik'. Op 15 maart 1984 maakte premier Wilfried Martens, in naam van de regering, het plan bekend om op drie jaar tijd 250 miljard frank inleveringen en bezuinigingen op te leggen. Op 19 maart, om 9.30u, betoogden vierhonderd ACW-leden, onder wie vooral KAJ-ers, voor het CVP-gebouw in de Brusselse Tweekerken-straat. De ACW-militanten eisten dat het ACW zou breken met de CVP. Toen bleek dat ACV-voorzitter Jef Houthuys meegeholpen had aan de uitwerking van het rampenplan van de regering, nam de verontwaardiging in de rangen van de kristelijke arbeidersbeweging ongekende dimensies aan. Zo stelde de ACV-kern van Brugeoise et Nivelles in Nijvel op 28 maart volgende motie op: 'De delegees en de leden van het ACV van Brugeoise et Nivelles in Nijvel zijn diep verontwaardigd over de standpunten die door het ACV-nationaal inzake de regeringsmaatregelen ingenomen zijn. Wij betreuren het feit dat de syndikale beweging misbruikt wordt om de eisen van de werkers maximaal te verzwakken. Wij hebben onze buik vol van de kontakten tussen de voorzitter van het ACV en de eerste minister in een periode waar keer op keer onder het mom van volmachten, anti-arbeiders-maatregelen worden genomen. Wij aanzien Jef Houthuys niet meer als een syndikalist, wel als een aanhanger van de neo-libera-le macht. (...) De militanten, leden en delegees van Brugeoise et Nivelles gaan er niet mee akkoord dat hun vakbond naar buiten uit het besparingsplan in grote lijnen goedkeurt. Op onze fabriek zijn er 250 werkplaatsen verloren gegaan. De overblijvenden zijn gedeeltelijk werkloos. Verdere besparingen zijn voor ons onaanvaardbaar. Het merendeel van de fabrieken verkeert in hetzelfde geval. Bovendien is onze situatie nog beter dan die van de werklozen. Wij eisen van de verantwoordelijken van de kristelijke metaalcentrale en van het ACV dat ze met kracht onze eisen zouden verdedigen: verwerping van het hele regeringsplan. Onze wil tot nationale aktie in gemeenschappelijk vakbondsfront.'(2) Zelfs in de anders zo bezadigde universitaire milieus, werd nu met scherp geschoten. De Landelijke Bedienden Centrale van Louvain-la-Neuve richtte een vlijmscherpe brief aan 'Monsieur Houthuys': 'Wij begrijpen niet en wij aanvaarden niet dat de nationale leiders - en u in het bijzonder - van een syndikale organi-zatie zich zodanig kompromitteren dat zij in de ogen van de werkers de verdedigers worden van een soberheidsplan dat, in zijn geheel, de zwaksten treft en op een schandalige manier de bevoorrechte minderheden van onze maatschappij spaart. (....) Wij kennen uw afkeer voor de 'politieke stakingen'. Het is nochtans duidelijk dat een syndikale aktie, die zich verzet tegen maatregelen van de regering, onvermijdelijk op het politieke vlak komt te liggen. Maar uzelf en andere leiders van ACV-CSC, wat hebt u de voorbije weken anders gedaan dan politiek, maar dan politiek van het allerlaagst allooi tijdens diskussies achter de schermen met leden - en niet de geringste - van een rechtse regering? (...) In onze ogen en in de ogen van duizenden andere militanten en leden van het CSC, vertegenwoordigt u niet langer het CSC; aan u om daar de besluiten uit te trekken.'(3) De wil tot nationale aktie in gemeenschappelijk vakbondsfront kwam tot uiting tijdens de stakingsdagen van april '84. In de Waalse industriële centra was het gemeenschappelijk vakbondsfront aan de basis een feit. In grote Vlaamse bedrijven als Ford-Antwerpen, General Motors, Bell, Atlas Copco, Petrochim, Bayer, de Limburgse mijnen... sloten ACV-militanten en delegees zich tijdens de 24-urenstaking op 3 april bij de ABVV-sta-kers aan. Dit betekende een nooit eerder gezien, openlijk 'neen' aan de politiek van de ACV-leiding. Ondanks de overduidelijke wil van de ACV-basis om het rampenplan terug te drijven verklaarde Houthuys daags vóór de tweede 24-urenstaking dat 'de niet-uitvoering van het spaarplan katastrofaal zou zijn voor de arbeiderswereld'. (4) En opnieuw werd de vraag gesteld, deze keer door duizenden en duizenden ACV-CSC-leden: hoe is zoiets in godsnaam mogelijk? Dit boek wil ertoe bijdragen het antwoord op deze vraag te vinden. Het lijkt inderdaad onbegrijpelijk dat bepaalde vakbondsleiders hun eigen mensen in de rug steken. Hun eigen leden de grond intrappen, hun eigen delegees de ruggegraat breken. Voor wie werkt dit soort vakbondsleiders eigenlijk? In wiens dienst staan zij ? Welke klasse vertegenwoordigen zij in feite? Om de antwoorden op deze vragen zo konkreet mogelijk te maken, hebben wij ze opgebouwd rond de persoon van één vak- bondsleider die als een 'godfather' zijn hele generatie overheerste en die vanuit het hiernamaals nog steeds zijn schaduw werpt op een groot aantal van de huidige AC V-leiders: August Cool, van 1946 tot 1968 voorzitter van het ACV en tot op de dag van zijn overlijden op 7 januari 1983, de dominerende figuur achter de ACV-schermen. De laatste jaren van zijn leven speelde Cool openlijk de rol waarop zijn gehele carrière van systeem-vriendelijke vakbondsman hem had voorbereid: hij werd de koerier die tientallen miljoenen franken overbracht van de in België gevestigde banken, holdings en multinationals naar de partijkas van de belangrijkste, burgerlijke formatie van dit land, de CVP-PSC. Is een groter blijk van vertrouwen mogelijk? De grote patroons van dit land maken op heimelijke manier miljoenen franken over aan één van hun meest beminde politieke partijen en om deze kiese operatie te voltrekken, wenden ze zich met gerust gemoed tot Gust Cool. En toch is dit niet zo verwondering wekkend. Een hele generatie lang heeft Gust Cool op geniale wijze de belangen en de opvattingen van het patronaat weten te verdedigen binnen de Belgische arbeidersbeweging. In dit boek belichten wij een aantal merkwaardige staaltjes van de politieke rol die de a-politieke Cool heeft gespeeld ter bescherming van de kapitalistische orde in dit land en van de imperialistische wanorde in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Reeds tijdens de tweede wereldoorlog vinden wij in het denken en het handelen van Cool de basis voor zijn latere rol van waterdrager van de Belgische banken en multinationals. Daarom is 'De dood van een ACV-leider' een symbolische titel: een vakbondsleider die openlijk of in 't geheim werkt voor de CVP, bezegelt daarmee zijn eigen dood als vertrouwenswaardige verdediger van de arbeidersbelangen. Hopelijk zal dit boek vele ACW-leden en vrijgestelden helpen om een anti-kapitalistische weg in te slaan, het voorbeeld van de andere weg die door Cool werd bewandeld, is al te pijnlijk. Dit boek zelf is al een hoopvol teken aan de wand: zonder de informatie, ons door verscheidene vrijgestelden van ACV en ACW verstrekt, was dit dossier nooit tot stand gekomen. * Deel 1 - De dood van een ACV-leider - Inhoud 1. In het strijdperk tegen de nazi's - Inhoud 10 mei 1940. De nazilegers vallen België binnen. Belgische patriotten nemen nu ook deel aan de anti-fascistische weerstandsoorlog. Eigenlijk is de oorlog al negen jaar bezig, zonder dat de Belgische politici zich daar erg druk om maakten. Op 18 september 1931 vallen de Japanse fascisten China binnen. Maar China is zo erg ver. Op 3 oktober 1935 beginnen Mussolini's troepen de oorlog tegen Ethiopië. Maar verrichten wij in Kongo niet een gelijkaardig soort beschavingswerk? Op 17 juli 1936 breekt de opstand van de Spaanse fascisten tegen de republikeinse regering uit. Hitler en Mussolini sturen hun elitetroepen. Maar Paul-Hen-ri Spaak en de Belgische regering prediken neutraliteit. Op 1 september 1939 vallen de Duitse troepen Polen aan, nadat ze Oostenrijk en Tsjechoslovakije al onder kontrole hebben gebracht. Zelfs in België beseft nu iedereen dat de oorlog voor morgen is. Er gaan nog acht maanden voorbij die aan iedere Belg ruimschoots de tijd laten om te overwegen welke zijn bijdrage zal zijn in de komende anti-fascistische weerstand. De oorlog tegen het fascisme is een zware beproeving geweest voor alle volkeren en vooral voor de werkende klassen. Doorheen deze oorlog, gaven individuen en partijen definitief vorm aan hun karakter, aan hun idealen, aan hun programma. Deze weerstandsoorlog gaf definitief gestalte aan Josip Broz Tito, aan Ho Chi Minh, aan Mao Zedong. Drie reuzen die de wil tot bevrijding van hun volk tot uitdrukking brachten. Deze weerstandsoorlog gaf ook definitief gestalte aan de held van ons verhaal, Petrus Augustinus Cool. Weer thuis in bezet België - Inhoud Na de inval van de Duitse nazi's vluchtten de belangrijkste leiders van het ACV naar de Franse stad Nantes. In de maanden die het begin van de oorlog voorafgingen had het ACV beslist bij een inval van de Duitse troepen de Belgische regering te volgen als die zou uitwijken. Toen op 19 juni 1940 één maand na de Duitse inval in België de nazi's de stad Nantes veroverden wilde de ACV-top niet naar Engeland. Voor de meeste AC V-leiders stond de overwinning van de Duitsers vast. Zij meenden dat er op het Europese vasteland snel vrede zou gesloten worden en dat er in het door Duitsland gekontroleerde Europa plaats zou zijn voor een min of meer sou-verein België. Ze waren van oordeel dat in België snel werk moest gemaakt worden van de reorganizatie van de vakbonden. In juli 1940 keerden de ACV-voorzitter Henri Pauwels en de algemene sekretaris August Cool naar België terug. Enkele weken na hun terugkeer werd een studiekommissie opgericht, waarin de top van het ACV en de proosten zetelden. De kommissie moest onderzoeken op welke manier er in België korporatieve organizaties tot stand konden komen. Ook was het de bedoeling dat binnen de korporaties de verschillende vakbonden als één organizatie zouden optreden. Om dat doel te bereiken moest de studiekommissie nagaan hoe de samenwerking tussen het ACV, het socialistische Belgische Vakverbond (BW) en de liberale vakbond kon gerealizeerd worden. De perspektieven voor zo'n samenwerking leken gunstig na de duidelijke politieke stellingname van de socialistische partijvoorzitter Hendrik De Man. Op 28 juni 1940 had De Man een oproep gericht aan de socialistische militanten. 'Weest vooraan in de strijd tegen de ellende en de ontmoediging, voor de herneming van het werk en de terugkeer tot het normale leven. Gelooft evenwel niet dat er weerstand moet geboden worden tegen de bezettende macht; aanvaardt het feit van hare overwinning en beproeft veeleer er de lessen uit te trekken, om daarvan een uitgangspunt te maken voor nieuwe sociale vooruitgang. De oorlog is uitgelopen op de ineenstorting van het parlementaire stelsel en van de kapitalistische geldheerschappij in de zogenaamde demo-kratische landen. Verre van een ramp te zijn, is deze ineenstorting van een vermolmde wereld voor de werkende klassen en voor het socialisme een verlossing. Spijts al wat we te lijden hadden aan nederlagen, aan verliezen en aan ontgoochelingen, is de weg vrijgemaakt voor de twee zaken die de verzuchtingen van het volk samenvatten: de Europese vrede en de sociale rechtvaardigheid...'(1) Wie was er beter geschikt dan De Man om de intenties, wensen en doelstellingen van de syndikale leiders bij de nazi's te verdedigen? Het was geen toeval dat de nazi-bezetting ertoe bijdroeg dat bepaalde leiders van het ACV en van de socialistische partij elkaar in de armen vielen. Een ACW-proost, eerwaarde heer Richard Riche, doctor in de filozofie en de teologie en diocesaan direkteur van de Oeuvres Sociales Ouvrières, had een en ander reeds in 1937 voorzien. Hij herinnerde toen aan de volgende simpele waarheid: 'Samenwerking met het Socialisme? Neen: want het socialisme is een dwaling en men werkt niet samen met een dwaling.' Maar de socialistische voorzitter De Man was zo ver naar rechts opgeschoven, dat bovenstaande simpele waarheid toch enige precizering behoefde. 'De heren Spaak en De Man, socialistische ministers in de regering van nationale eenheid(...) getuigen van een diepgaande evolutie van het begrip 'Socialisme'.(...) Van verschillende kanten heeft men voor de toekomst de mogelijkheid onder ogen genomen om de twee vakbonden, de kristelijke en de socialistische, te fusioneren.(...) Natuurlijk zou het probleem zich maar stellen indien de gevoelens, uitgedrukt door de heren Spaak en De Man, aanvaard worden en indien de evolutie die zij uitdrukken, gevolgd werd door de meerderheid van de leiders van het Belgische socialisme (...) In de veronderstelling dat deze evolutie gevolgd wordt - en we zouden ons daar erg om moeten verheugen - dan zal dit probleem zich stellen.'(2) De aanwezigheid van de nazi's in ons land heeft klaarblijkelijk de gunstige evolutie binnen de socialistische partij bevorderd en het probleem van de vakbondseenheid is dus aan de orde van de dag. Tenslotte moest de ACV-studiekommissie van monseigneur Belpaire zich uitspreken over een belangrijk manifest over de sociale verhoudingen in bezet België, opgesteld door René Goris. Katolieken voor het korporatisme - Inhoud Paul-Willem Segers, de sekretaris van het ACW, Francis Van Der Straeten Waillet, Antwerps ondernemer en later CVP-voor-zitter en Carl Verwilghen, de kommissaris-generaal voor de Wederopbouw en in die funktie één van de belangrijkste kollabora-teurs in de oorlogsadministratie, hadden eerder al René Goris benaderd. Ze vroegen hem een strategie uit te werken om in België tot een korporatistische ordening te komen. Niet toevallig richtten Segers, Van Der Straeten Waillet en Verwilghen zich tot René Goris. Deze Antwerpse industrieel had zich in de jaren voor de oorlog laten gelden als de belangrijkste teoreticus van het korporatisme in de katolieke hoek. Op 16 en 17 september 1933 had een kongres van het Landelijk Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers (LACVW), de katolieke patroonsorgani-zatie aan Vlaamse zijde, zich uitgesproken voor het korporatisme. Dat kongres stond onder voorzitterschap van Leon Bekaert. Bekaert werd tijdens de bezetting en in de periode onmiddellijk na de oorlog de belangrijkste leider van het Belgische katolieke patronaat. Op het Kortrijkse LACVW-kongres was René Goris verslaggever. Goris legde een tekst voor die zonder noemenswaardige wijzigingen aangenomen werd. Hij had zich geïnspireerd op de pauselijke encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno en op de Italiaanse korporaties die onder Mussolini uitgebouwd werden. In zijn ogen moest de klassensamenwerking geïnstitu tionalizeerd worden in korporaties. De korporatie zou het orgaan worden waarin vakbonden van werknemers en vakbonden van patroons elkaar ontmoeten en gezamenlijk een sociaal-eko-nomische politiek uitwerken. Goris zag daarbij de staat optreden als scheidsrechter, stimulator en begeleider. De vakbonden moesten afzien van het stakingswapen, terwijl ook de patronale lock-out zou verboden worden. Goris gaf een verregaande bevoegdheid aan de korporatie: de sociaal-ekono-mische politiek die binnen de korporaties vastgelegd werd, zou dwingend zijn. De korporaties kregen zo een zekere wetgevende bevoegdheid, zij werden trouwens als staatsorganen erkend. Deze patronale stellingen, geïnspireerd door de pauselijke encyclieken en door Mussolini's praktijken, vonden ruim weerklank binnen het kader van het Algemeen Christelijk Vakverbond. Het ACV wijdde op 11 november 1933 in Gent een speciale bijeenkomst aan deze tesissen van het korporatisme.(3) Petrus Augustïnus Cool - Inhoud Op het ogenblik dat hij daar kennis nam van de denkbeelden van de Westvlaamse industrieel Léon Bekaert en de Antwerpse patroon René Goris, was Gust Cool pas dertig. Vader Cool, metser in Sint-Niklaas-Waas, had op 28 augustus 1903 nog maar eens de wieg van de zolder gehaald. De wieg had al 11 kinderen geherbergd, toen de pasgeboren Petrus Augusti-nus erin werd neergelegd. Zestien jaar later neemt Gust het diploma van technisch tekenaar in ontvangst op de Beroepsschool Sint-Antonius in Sint-Niklaas. Hij werkt een jaar als tekenaar bij Nobels-Peelman en in 1920-1921 oefent hij hetzelfde beroep uit in de ateliers Sint-Barbara te Eisden. Op 18 jaar organizeert hij een staking op dit bedrijf. Op 19 aar neemt zijn carrière als werkman definitief een einde. Monseigneur Broeckx stuurt hem in 1922 naar de Sociale School in Heverlee, waar hij op de banken zit met de jonge Paul-Willem Segers. Een frisse sociale assistent wordt in 1924 benoemd tot sekreta-ris van het Gewestelijk Christelijk Vakverbond Beringen. Een jaar later is hij sekretaris van de Centrale der Vrije Mijnwerkers en zeven jaar lang blijft hij voor deze Centrale aan de slag. Hij is pas 29 wanneer hij in 1932 Algemeen Sekretaris wordt van het Algemeen Christelijk Vakverbond. Dat is hij nog steeds wanneer de oorlog uitbreekt. De Unie van Hand- en Geestesarbeiders - Inhoud I Iet was in de zomer van 1940 dat René Goris een nieuwe versie Op papier zette van zijn korporatistische plannen. Deze keer ging het om een konstruktieve bijdrage tot de 'Nieuwe orde'. Goris onderstreepte de noodzaak om, voorafgaand aan de inrichting van korporaties, tot een eenheidsvakbond te komen, een fusie tussen ACV, BW en de liberale vakbond. Goris stond in die opvatting niet alleen. Vooraf hadden zowel de socialistische partijvoorzitter Hendrik De Man, als de kommissaris-generaal voor de Wederopbouw, Verwilghen, zich uitgesproken voor een eenheidsvakbond. Het manifest van Goris werd door August Cool en P.W. Segers positief onthaald. Ook de werkgevers spraken zich gunstig uit over deze voorstellen. Die lagen immers in de lijn van wat vóór de oorlog door de patroons noodzakelijk werd geacht. Maar op 13 september 1940 sprak een ruime ACV-vergadering zich uit legen de voorstellen van Goris. De oorzaak hiervan lag vooral in het verzet van ACV-voorzitter Henri Pauwels. Terwijl Cool en Segers de eenheidsvakbond als middel zagen om de invloed van het BW te ondermijnen en het BW stap voor stap onder ACV-kontrole te krijgen, vreesde Pauwels dat de eenheidsvakbond in liet Franstalige landsgedeelte, waar de invloed van het BW veel sterker was dan die van het ACV, het omgekeerde effekt zou hebben en dat de eenheidsvakbond op termijn de teloorgang van de ACV-invloed met zich zou brengen. Toch zetten Cool en de sekretaris van de Waalse cementcen-trale van het ACV, Jules Roscam, de besprekingen met het BW en de liberale vakbond verder. In november 1940 sloten ACV, BW en de liberale vakbond een akkoord: ze namen zich voor gezamenlijk de syndikale organizatie van de arbeiders waar te nemen en ze verklaarden zich daarvoor bereid tot samenwerking met de nazi-bezetters. Op 6 november 1940 werd de Syndikale Unie der Belgische Arbeiders boven de doopvont gehouden. Ondertekenaars van het akkoord waren August Cool, Jules Roscam en P.W. Segers voor het ACV, Frans Victor Grauls en Henri Caprasse voor het dissidente BW en A. Colle voor het liberale syndikaat. De Syndikale Unie der Belgische Arbeiders nam het solidarisme als uitgangspunt en schreef te streven naar een beweging 'die de klassenstrijd zou uitbannen' en bezorgd was om 'de professionele belangen te verdedigen in het kader van een sociaal en ekonomisch leven dat georganizeerd zou zijn op korporatieve basis en waar rekening gehouden werd met de morele en ekonomische belangen van het land en met de kulturele en filosofische betrachtingen van onze twee nationale gemeenschappen'.(4) De nieuwe organizatie, in feite een federatie van de verschillende vakbonden, wilde zo de korporatieve sociaal-ekonomische orde voorbereiden. Ze zag daarvoor de nauwe samenwerking tussen de vakbonden als een belangrijke faze. Het programma van de Syndikale Unie der Belgische Arbeiders voorzag na verloop van tijd tot een echte fusie tussen de vakbonden te kunnen overgaan. Beoordeelt men het historisch proces dat geleid heeft tot de Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UGHA), het nazi-syndi-kaat, dan is de Syndikale Unie der Belgische Arbeiders de laatste stap geweest. De Syndikale Unie was de basis waarop de UGHA gesticht kon worden. Tot nu toe waren de pogingen om tot een korporatieve sociaal-ekonomische orde te komen, uitgegaan van Belgische leiders. De Syndikale Unie maakte de baan vrij, en maakte de situatie rijp voor een nazi-initiatief. Twee dagen na de oprichting van de Syndikale Unie, verklaarde Dr. Voss, de in Brussel verblijvende topverantwoordelijke van de Duitse eenheidsvakbond Deutsches Arbeitsfront, dat hij geen vrede kon nemen met de Syndikale Unie. Vanaf dat ogenblik namen de nazi's, in de persoon van Voss, het initiatief van de Belgen over. Voss keerde zich tegen de Syndikale Unie omdat de kollabora-tie met de Duitsers niet ver genoeg ging. De kontrole van de nazi's over de Syndikale Unie was niet direkt. Ten tweede vond Voss dat het hele proces van eenmaking niet snel genoeg ging. Ten slotte stond Voss afkerig tegenover de Syndikale Unie omdat Arbeidsorde er niet bij betrokken was. Arbeidsorde was het syndikaat van het kollaborerende Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Het VNV was in Vlaanderen de organizatie bij uitstek waarop de Duitsers rekenden om de arbeiders onder kontrole te krijgen. De bedoeling van Voss was de strukturen, de organizaties en de leiders van de Belgische vakbonden te gebruiken om een syndikaat uit te bouwen onder nazi-kontrole. Eenmaal het nazi-syndikaat, met de welwillende hulp van syndikale leiders a la August ('ooi georganizeerd, wilde Voss deze leiders zelf stap voor stap uitschakelen. In deze optiek was de Syndikale Unie een stap in de goede richting, maar het ging niet ver en niet snel genoeg. Daarom stelde hij op 8 november '40 voor de UGHA op te richten. Hij legde de syndikale verantwoordelijken daarvoor een 7-punten programma voor waarvan het eerste een syndikale medewerking inhield bij het uitvaardigen van maatregelen en besluiten in sociale zaken. De UGHA moest het orgaan worden waarin dergelijke besluiten het syndikale fiat kregen. Op 11 en 13 november kwamen de Centrales en de Regionales van het ACV bijeen. Een ruime meerderheid besloot de door de nazi's voorgestelde eenheidsorganizatie te aanvaarden. Wel werd gevraagd dat men rechtstreeks met de Belgische kollaborerende overheid zou kunnen handelen en dat het ACV de 'religieuze opvoeding' van de arbeiders kon blijven organizeren. Op 22 november werd de Unie van Hand- en Geestesarbeiders opgericht. Het ACV brak letterlijk in twee. Het grootste deel van Wallonië, onder leiding van ACV-voorzitter Henri Pauwels weigerde iedere deelneming aan het nazi-syndikaat. Het grootste deel van Vlaanderen, onder leiding van algemeen sekretaris August Cool deed wel mee. Het ACV zond twee vertegenwoordigers naar het Komitee van Acht, het leidinggevend organisme van de UGHA: August Cool en de Waalse sekretaris van de cementcentrale Jules Roscam. In het Komitee van Acht zaten ook nog twee vertegenwoordigers van het dissidente BW dat zich afgescheurd had van het niet-kollaborerende BW. Het waren Frans Victor Grauls, de voorzitter van de UGHA en Henry Caprasse. De liberale bond en Arbeidsorde hadden ook ieder twee vertegenwoordigers in het Komitee van Acht. Voss was tevreden. De Unie van Hand- en Geestesarbeiders was erin geslaagd met medewerking van Cool en Segers het grootste deel van het Vlaamse vakbondswezen voor zijn kar te spannen. Alleen in Wallonië was de UGHA zwak: de katolieke bond weigerde daar iedere medewerking en de Waalse BW-leiders die zich tot de kollaboratie leenden, hadden weinig invloed op de arbeiders in het Franstalige deel van België. Dr. Voss hoopte echter dat Hendrik De Man erin zou slagen de situatie in Wallonië recht te trekken. De socialistische voorzitter stond zeer positief tegenover de UGHA en deed zijn best Waalse syndikale leiders tot kollaboratie te bewegen. Breuk met het nazi-syndikaat - Inhoud De eerste taak die Voss het Komitee van Acht gaf, was de fusie tot stand te brengen tussen de verschillende centrales. De onderhandelingen tussen de centrales die telkens geleid werden door twee leden van het Komitee van Acht, liepen echter niet vlot. De liberale vakbond, het BW en Arbeidsorde merkten snel dat het de bedoeling van August Cool was door deze fusies de invloed van het ACV te versterken. De voornaamste reden dat de fusieoperatie niet tot een goed einde werd gebracht is echter het meningsverschil tussen de Duitse overheid en August Cool. De Duitsers wilden een autoritair geleid eenheidssyndikaat zoals dat in nazi-Duitsland zelf bestond. August Cool wilde wel medewerking verlenen aan een syndikaat waarvan de enige taak was het verzekeren van de orde en de rust in de fabrieken, maar hij wilde eveneens dat de positie van het ACV en van de katolieke beweging werd gevrijwaard. Het eenheidssyndikaat moest geleid worden door syndikale leiders en meer bepaald door ACV-leiders en niet door de Duitse bezetter, vond Cool. Daarom verzette hij zich tegen een te verregaande inmenging van de Duitsers. Cool vreesde ook dat het de bedoeling van de Duitsers was om op korte termijn de traditionele vakbondsleiders opzij te schuiven en ze te vervangen door autentieke fascisten. Die tegenstellingen kulmineerden op 7 augustus 1941 in de aanstelling door Dr. Voss van een kommissaris bij het ACV, Jozef De Ridder, sekretaris van de bediendencentrale van het ACV maar tevens agent van de Duitse Sicherheitsdienst. De benoeming van De Ridder had als bedoeling de kontrole op het ACV te versterken. De leiding van het ACV weigerde de autoriteit van De Ridder te erkennen. Daarop werd het ACV door de Duitsers ontbonden en het grootste deel van de vrijgestelden werd ontslagen. In dienst bij Bekaert - Inhoud August Cool was plots werkloos. Dan, als door de voorzienigheid gezonden, kwam Léon-Antoine Bekaert definitief in zijn leven. Onder Bekaerts bescherming zal Cool ongestoord de oorlog doorkomen. Eén maand nadat het ACV zijn medewerking aan de Unie van Hand- en Geestesarbeiders opzegde, werd August Cool door I ,é«n Bekaert in dienst genomen. Op 26 september 1941 schreef Léon Bekaert aan Cool: 'U krijgt de funktie van commercieel afgevaardigde voor de beide provincies Vlaanderen, de provincies Antwerpen en Limburg en voor Vlaams Brabant. U krijgt een maandelijkse vergoeding van 4.500 frank. Wij betalen uw reisonkosten (trein, tram, autobus, enz.) terug net als uw middagmalen. Als uw verplaatsingen u ertoe brengen ergens te overnachten, betalen wij eveneens al uw hotelkosten. Op het einde van iedere maand maakt u ons een nota op van al uw onkosten. U treedt in dienst vanaf 1 oktober 1941.'(5) In 1942 betaalde Bekaert een nettoloon van 73.325 fr. aan zijn beschermeling; in 1943 werd 108.308,85 fr. nettoloon neergeteld. Niet minder dan 100 ACV-vrijgestelden werden door Léon Bekaert zelf, door Fernand Collin van de Kredietbank of door andere patroons aangeworven. Cool besteedde zijn tijd niet aan de verkoop van matrassen of prikkeldraad. Op het XlVe ACV-Kongres in 1945 getuigde Cool: 'Het meest dringende was werk te vinden voor de meer dan 200 vrijgestelden die zonder inkomen vielen. Dat was niet zo moeilijk. Wij brengen hulde aan en wij danken de talrijke personen en instellingen voor hun vrijgevige hulp door onze vrienden een bezoldigd werk te geven.(...) De leden van het Dagelijks Bureau bleven in kontakt met alle vrijgestelden. Dat was mogelijk dankzij de oorlogssituatie die hen een grote vrijheid bood en talrijke mogelijkheden om te reizen... '(6) In de praktijk kwam het erop neer dat de aktiviteit van de ACV-leiders, geëngageerd en betaald door patroons, zich toespitste op het voorbereiden van de na-oorlogse periode en op de medewerking aan een aantal caritatieve werken onder de hoge bescherming van Kardinaal Van Roey. Bekaert en de kollaboratie - Inhoud August Cool woont nu in de Zephirstraat 72 te Sint-Pieters-Woluwe. Officieel is hij tewerkgesteld in Ruisbroek bij de Tréfileries Léon Bekaert'. De beschermheer van Cool wordt weldra ook zijn intieme vriend. Het is tijd om nader kennis te maken met diens aktiviteiten. De Duitse bezetter wilde een korporatistische orde invoeren in de ekonomie. Het Landelijk Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers, waarvan Bekaert op 21 juni 1935 voorzitter was geworden, had altijd al een dergelijke nieuwe orde voorgestaan. Een afvaardiging van de organizatie, met Léon Bekaert als woordvoerder, bood op 6 augustus 1940 haar diensten aan bij de Duitse overheid. Er waren weinig meningsverschillen over de organizatie van de ekonomie op fascistische leest. De Duitsers nodigden daarop een aantal eersterangsfiguren van het LACVW uit om belangrijke plaatsen in de nieuwe strukturen te bekleden. Bekaert werd leider van de Hoofdgroepering Metaalverwerkende Nijverheid. (7) Het is met begeerte en entoesiasme dat de katolieke patroons vanaf het begin van de bezetting jacht hadden gemaakt op deze posten in het fascistische ekonomische apparaat. Reeds op 4 juli 1940 riep de LACVW-voorzitter van Antwerpen, Pierre Berger, zijn leden samen voor een studiedag 'Terug aan de Arbeid'. Berger, één van de direkteurs van de Kredietbank, verklaarde daar: 'Wij staan op de vooravond van nieuwe tijden. Een periode wier gebreken wij steeds klaar hebben ingezien, wordt af gesloten. (...) Het LACVW is de enige patroonsorganizatie die zich door studie en propaganda op de thans komende tijden heeft voorbereid. Aldus is zij ertoe geroepen in de ekonomische orde die thans geboren wordt, een leidende rol te vervullen.'(8) Rooms-Katholieke Bedrijfsleiding, het blad van het LACVW, schreef in juli '40: 'Wij zijn dragers van een heerlijk plan, ons door het evangelie en de encyclieken der pausen voorgehouden, waar wij jaren aan gewerkt hebben om er voor ons land praktisch een vorm aan te geven. En dat plan ligt geheel in de lijn van het grondprincipe van deze tijd: de solidariteitsgedachte, de korporatistische idee. De tijd van woorden en praten is nu voorbij. Het woord is nu aan de daad. Mochten allen het begrijpen. Morgen zal zijn wat wij ervan maken willen.'(9) Een onafhankelijk België, België onder nazi-bezetting of België onder Amerikaanse kontrole: het maakte allemaal weinig uit voor het grote patronaat van dit land. Bekaert staat symbool voor deze realiteit. Vóór de oorlog was Jossart van FN de voorzitter van de Fédé-ration des Constructeurs de Belgique, de voorloper van Fabrimetal. Toen Jossart naar Londen vertrok, vertrouwde hij het be-sluur van de Fédération toe aan zijn goede vriend Bekaert. Toen de nazi's de metaalverwerkende nijverheid groepeerden, stelden zij aan het hoofd van deze sektor... dezelfde Bekaert. Na de oorlog verplichtte minister van Ekonomische Zaken Delruelles alle ondernemingen van de metaalsektor zich te groeperen in een beroepsvereniging die Léon Bekaert als voorzitter kreeg. Deze organizatie verdween spoedig om op 31 juli 1946 plaats te maken voor de vrije vereniging Fabrimétal onder voorzitterschap van de onvermijdelijke (maar nu Amerika-fan geworden) Léon-Antoine Bekaert. Vóór de oorlog, in 1938, was Bekaert als patroonsafgevaardig-de, regent geworden van de Nationale Bank. De bedrijvigheid van die instelling werd door de nazi's opgeschort en een nieuwe centrale bank, de 'Emissiebank te Brussel' werd in het leven geroepen. De nazi's vroegen de grote namen uit de Belgische banken industriewereld om in de beheerraad van hun Emissiebank plaats te nemen. Léon Bekaert werd beheerder, naast Galopin, de goeverneur van de Société Générale de Belgique, Max-Léo Gérard, de voorzitter van de Bank van Brussel, Baron de Launoit, voorzitter van Brufina, Fernand Collin, voorzitter van de Kredietbank... Na de oorlog herneemt de Nationale Bank zijn aktiviteit; Bekaert is wéér regent, nu ondermeer in gezelschap van Gust Cool en André Renard. Onder de oorlog leidde Bekaert een dubbel leven. Zoals iedere verstandige patroon hield hij rekening zowel met een mogelijke Duitse overwinning als met een eventuele Engels-Amerikaanse zege. Als patroon van zijn 'Tréfileries', als voorzitter van de sektor Metaalverwerkende Nijverheid, als regent van de Emissiebank kollaboreerde Bekaert loyaal met de Duitsers. Terzelfdertijd hield hij private bijeenkomsten met de bestuursleden van het LACVW; naarmate de zegekansen van de nazi's afnamen, werd daar met steeds grotere ernst bestudeerd welke sociale en ekonomische maatregelen voorbereid moesten worden voor de naoorlogse periode, wanneer de nazi's zouden vertrekken. Bij deze besprekingen betrokken de katolieke patroons ook de leiders van het ACV en wel voornamelijk Gust Cool. De nazi's laten Gust Cool begaan - Inhoud De nazi's hadden natuurlijk nota genomen van het feit dat een groot deel van de ACV-vrijgestelden in dienst genomen was door hun trouwe medewerkers uit de Emissiebank, Bekaert en Collin. De nazi's wisten dat Cool en zijn medewerkers het land rond reisden om de kontakten met de 200 ACV-permanenten te onderhouden. Zij wisten dat een dagelijks bureau funktioneerde met Gust Cool, Henri Pauwels en Pater Rutten. Zij wisten dat dit bureau een raadgevende kommissie had aangeduid waarvan de leden, Bertinchamps, Bossuyt, Crols, Dawant, Decourcelle, De-reau, Fafchamps, Frederix, Keuleers, Neels, Overmeire, Vaes, Van Bladel, Van de Putte en Van Wesemael praktisch om de 15 dagen bijeenkwamen.(10) De nazi's lieten dit alles gebeuren omdat ze er voordeel bij hadden. Het doel van deze hele ACV-aktiviteit was duidelijk geformuleerd in een dokument, unaniem goedgekeurd door de raadgevende kommissie: 'de leden in de organizatie houden'. De nazi's vreesden de organizatie van een zelfstandige, antifascistische syndikale beweging zoals die groeide in de Komitees voor Syndikale Strijd. Dit waren eenheidsorganizaties met arbeiders van verschillende politieke en religieuze opvattingen die veelal geleid werden door kommunisten. Deze Komitees opereerden in uiterst gevaarlijke omstandigheden. Vele van hun leiders werden naar de koncentratiekampen weggevoerd. Ze organizeerden de strijd voor de direkte noden van de arbeiders, maar in de oorlogssituatie kreeg iedere professionele aktie direkt een politiek, anti-fascistisch karakter. Voor de nazi's was de rekening gauw gemaakt: wanneer het ACV-kader zijn leden onder kontrole kon houden, zouden deze alvast weg blijven bij de organizatie van Komitees voor Syndikale Strijd. Op 13, 14 en 15 juli 1945 wordt op het 14de ACV-Kongres het aktiviteitenrapport over de oorlogsjaren van algemeen sekretaris August Cool besproken. In dit rapport wordt met niet één woord gerept over de stakingen, over de betogingen, over de illegale ak-ties, over de gewapende strijd die tegen de bezetter werden georganizeerd. De nazi's zijn in Europa verslagen omdat miljoenen anti-fascisten in Polen, Rusland, Tsjechoslovakije, Joegoslavië, Albanië, Griekenland, Italië, Frankrijk, België, Nederland met de wapens in de hand hebben gestreden om de politieke en militaire machine van het fascisme te vernietigen. Kommunisten hebben de leidende rol gespeeld in deze anti-fascistische weerstandsoorlog, maar ook bepaalde stromingen van de sociaal-de-mokratie en van de kristelijke beweging hebben zich resoluut in de illegale en de gewapende strijd geworpen. De gedragslijn van de ACV-leiding en Cool stond daar lijnrecht tegenover: geen herrie met de fascisten; samenwerking met het Belgische patronaat en met het Engels-Amerikaanse blok om na de bevrijding de vooroorlogse 'orde' te herstellen. Bezetting maakte patroons vrijgevig - Inhoud Het lijdt geen twijfel dat Cool en zijn gezellen tijdens de bezetting bijzonder aardig werden behandeld door Bekaert en Collin. De ontberingen, de mizerie, de willekeur en de onderdrukking die honderdduizenden arbeidersgezinnen teisterden, waren hen volledig vreemd. Op 28 januari 1947 legt Cool aan het ACV-bestuur een tekst voor waarin het Belgische patronaat wordt gefeliciteerd om zijn 'schitterend' gedrag tijdens de bezettingsjaren...: ...De houding welke onze Belgische werkgevers zouden aannemen was een steekproef voor hun sociale opvattingen en mentaliteit. Wij mogen zeggen dat die steekproef voor hen schitterend is uitgevallen. In de overgrote meerderheid der gevallen - de uitzonderingen bevestigen de regel - hebben de werkgevers hun arbeiders met hand en tand verdedigd en doelmatig geholpen op een tweevoudige manier. Een eerste door belangrijke zijdelingse loonsverhogingen onder vorm van premiën, dubbele niet ingeschreven week- en maandlonen. Een tweede door het verlenen van zeer aanzienlijke voordelen in natura.(...) Vele werkgevers hebben zelfs niet gevreesd de indruk te geven dat ze voor de Duitsers werkten, alleen om hun arbeidskracht tegen wegvoering te vrijwaren.'(11) In juni 1940 gaf Gustave-Léo Gérard, de direkteur-generaal van het Comité Central Industriel (CCI), de voorloper van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), in een algemeen rondschrijven de patroons de raad van de oorlogssituatie gebruik te maken om de lonen van de arbeiders te verminderen. Onder het motto 'Regimes komen en gaan, maar onze zucht naar winsten blijft eeuwig bestaan', waren grote delen van het patronaat er snel bij om de lonen en wedden drastisch terug te schroeven. Toen de nazi's in het najaar van '40 een prijskompensatie toelieten, weigerden niet weinig patroons die loonsverhoging toe ie passen. Zij gaven de voorkeur aan wat August Cool noemde 'premiën en voordelen in natura'. Zo poogden zij een paternalistische verhouding te kreëren die leven en dood van de arbeider afhankelijk maakte van de goodwill van de patroon. Zij gaven de indruk dat ze voor de Duitsers werkten - Inhoud Volgens Cool hebben de Belgische patroons niet gewerkt voor de Duitsers, ze hebben alleen 'de indruk gegeven dat ze voor de Duitsers werkten'! Onze bewonderenswaardige fabrieksbezitters dachten daarbij zeker niet aan winst maken, neen, hun enige zorg ging uit naar hun geliefde arbeiders die ze 'tegen wegvoering wilden vrijwaren.' Op 15 mei 1940 om 14.45 uur riepen de ministers Paul-Henri Spaak (socialist) en Camille Gutt (liberaal) drie bankiers bij zich. Het waren Max-Léo Gérard (Bank van Brussel), Fernand Collin (Kredietbank) en Alexandre Galopin (Société Générale). Spaak zou daar, volgens de getuigenis van Collin, de historische woorden 'Nous vous confions la Belgique' (Wij vertrouwen u België toe) uitgesproken hebben. Later werd dit komitee, Galopin-ko-mitee geheten, uitgebreid met politici, industriëlen en bankiers waaronder Léon Bekaert; Albert-Edouard Janssen, de voorzitter van de Société Beige de Banque; Paul Tschoffen, voorheen onder meer minister in de bankiersregering van Georges Theunis in '34; Emile Van Dievoet, in '40 ondervoorzitter van de Boerenbond. Op initiatief van het Galopin-Komitee werd op 13 juli '40 de Emissiebank opgericht om het betalingsverkeer met Duitsland te organizeren. In werkelijkheid financierde de Emissiebank de handel tussen België en Duitsland. De Belgische patroons wilden de handel opdrijven omdat andere partners door oorlogsomstandigheden de handel met België fors verminderden. Om de handel met Duitsland op te drijven waren echter fondsen nodig en de fondsen waarover Duitsland beschikte, besteedden de nazi's liever aan de oorlogsproductie. Daarom financierde de Emissiebank de aankopen van Duitsland in België. Uiteindelijk kwam het erop neer dat de Duitsers goederen uit België wegroofden en daarvoor kredieten kregen van de Emissiebank die nooit terugbetaald werden. Na de oorlog zou duidelijk worden dat de Emissiebank op deze wijze 64 miljard frank aan het nazi-regime cadeau had gedaan.(12) Van de 'Nieuwe Orde' terug naar de oude orde - Inhoud Vanaf 1942 komen een twintigtal ACV-kaders onder Cools leiding regelmatig bijeen. Plannen, strukturen, programma's worden opgesteld 'voor de strijd'. Niet de strijd tegen de nazi's. Daar is geen sprake van. De strijd die nu reeds de gehele denkwereld van Cool beheerst, is de strijd... tegen het kommunisme. De lijnen die in de ACV-leiding vanaf 1942 worden uitgewerkt, hebben hoofdzakelijk betrekking op de komende na-oorlogse periode. Het wordt immers stilaan duidelijk dat de fascisten de nederlaag zullen lijden, zoals het reeds duidelijk is dat in de gewapende strijd tegen de nazi's, de kommunisten uitmunten door hun opofferingsgeest, hun moed, hun heldhaftigheid. De kommunisten zullen uit deze oorlog komen met een enorm moreel gezag. En het staat vast dat overal pertinente vragen zullen gesteld worden, waarop de kommunisten een klaar antwoord bieden. Is het niet zo dat het fascisme alleen sterk geworden is, toen het de volle steun kreeg van een aantal van de belangrijkste kapitaalgroepen? Hebben alle burgerlijke partijen en hebben de staatsinstellingen niet een politiek gevoerd van bescherming en zelfs van steun tegenover de fascistische organizaties? Is het bankroet van het leger niet duidelijk tot uiting gekomen toen het na een paar weken weerstand al kapituleerde? Is het failliet van de staatsinstellingen niet aangetoond door de manier waarop zij in de kollaboratie gingen? Zijn niet alle grote patroons bereid gevonden om voor de bezetter te produceren? Zijn het niet de werkende klassen die in heel Europa de ergste miserie hebben gekend, de meeste doden hebben geteld en ook het grootste aandeel hebben gehad in de gewapende weerstand? Bekaert en Cool hadden alle redenen om samen te beven voor de toekomst. Bekaert kon vrezen dat hij voor kollaboratiefeiten zou worden onteigend en zeer zware gevangenisstraffen zou oplopen. Cool kon vrezen dat hij voor kollaboratie en onwaardig gedrag als vakbondsleider zou worden ontslagen. Het rapport dat August Cool op 13 juli 1945 voordraagt aan het ACV-Kongres, bevat alle ideeën en alle taktische zetten die Cool en Bekaert samen hebben uitgewerkt voor de na-oorlogse periode. Hij citeert de richtlijnen die tijdens de oorlog aan de ACV-kaders werden gegeven. 'Door het ontketenen van de passies, van het geweld, van de haat, van het misprijzen voor de menselijke persoon, heeft de oorlog een ineenstorting teweeggebracht van de geestelijke en morele waarden, zonder dewelke er geen vooruitgang, geen beschaving, geen ware orde mogelijk is. Deze plicht zal zich aan allen opdringen zodra het grondgebied bevrijd is: deze waarden herstellen en herwaarderen, waarden die hun meest sublieme uitdrukking vinden in de kristelijke leer.' (blz.13) Deze tekst is niet mis te verstaan. Het 'herstel van de geestelijke en morele waarden' van vóór 10 mei 1940, betekent het herstel van de maatschappelijke orde uit de vooroorlogse periode. Voor de patroons die kollaboreerden en voor de arbeiders die de miserie inkasseerden, stelt zich een gemeenschappelijke plicht: het herstel van de geestelijke waarden. De oorlog heeft 'de passies ontketend': het onderscheid wordt weggeveegd tussen de misdadige oorlog van de nazi's en de juiste, noodzakelijke weerstandsoorlog van alle demokratische krachten. De oorlog betekende de 'ineenstorting van morele waarden' die na de bevrijding onder impuls van Cool en Bekaert zullen herrijzen. In werkelijkheid heeft de oorlogsperiode aangetoond welke de echte morele waarde was van elk individu: tienduizenden gaven blijk van de hoogste morele waarden - zelfopoffering, solidariteit, heldhaftigheid in de strijd tegen het fascisme. Op die mensen die in de harde oorlogsjaren hun waarde hadden bewezen, kon een nieuwe maatschappij worden opgebouwd. Bekaert echter bleek bereid aktief te kollaboreren met de nazi's; Cool werkte eerst samen met de Duitse autoriteiten om zich nadien afzijdig te houden van het verzet. De richtlijnen van de ACV-leiding tijdens de oorlog bevatten ook volgende passages: 'De geest van initiatief is noodzakelijk. Wij hebben beslist om de beweging herop te bouwen; over dit punt kan er geen diskussie meer zijn.' 'Vierentwintig uur na het einde van de bezetting, moet de beweging heropgebouwd zijn. In het begin zal het onmogelijk zijn haar struktuur te wijzigen. Alle kaders van 1940, zelfs als dat maar in een beperkte mate kan, moeten worden behouden zoals ze waren op de aangegeven datum.' 'Vierentwintig uur na deze bevrijding, moet de inning van de bijdragen worden georganizeerd. Bij wie moeten de bijdragen op de eerste plaats worden opgehaald? Bij onze oude leden, waarvan de lijst nu reeds zorgvuldig moet worden opgesteld.' 'Het dagelijks bureau van het ACV zal een financieel fonds vormen om de kosten van de eerste zes maanden te dekken. Dit fonds moet kunnen beschikken over een kapitaal van 5 miljoen frank.'(blz. 19,20, 23 en 6) Tijdens de weerstand streden katolieke, socialistische en kom-munistische arbeiders zij aan zij. Uit de anti-fascistische strijd rees spontaan de eis van een eenheidsvakbond. Cool en Bekaert beseffen het gevaar en in volle oorlog formuleren zij reeds hun vaste besluit om de arbeiderswereld na de bevrijding te verdelen door de heropbouw van de katolieke vakbond. De anti-fascistiische aktie heeft ook onder de kostelijke arbeiders heldhaftige persoonlijkheden doen naar voor komen. Zij worden resoluut terzijde geschoven. Het kader van vóór 1940 wordt hersteld. Ook /i| die met de nazi's kollaboreerden, ook zij die elke aktie tegen de nazi's hebben belet, ook zij die door kollaborerende patroons weiden onderhouden. Wie tijdens de bezetting de arbeidersstrijd leidde, liep het risico te worden gefusilleerd. Het privilege leiding te geven en te sterven, werd toen niet opgeëist door August Cool. Maar na de oorlog snelt hij naar de vuurlinie! 'Op het einde van de vijandelijkheden moeten onze organizaties onmiddellijk de verdediging van de belangen van de arbeiders verzekeren; zij moeten (...) /onder één ogenblik te aarzelen, zich aandienen als de vertegenwoordigers van de arbeiders.' (blz. 22) Bij de bevrijding zullen ongetwijfeld stakingen uitbreken. Cool en Bekaert bedachten daarvoor volgende taktiek: 'Er is, naar ons gevoelen, maar één middel om die te vermijden. Zodra het grondgebied is bevrijd, zullen de patroons overal waar het mogelijk is, aan de leden van hun personeel (...) een week extra-legaal verlof toekennen.' (blz. 26) Zowel de patroons als de regering Pierlot-Spaak die uit Engeland immigreerde, hechtten grote betekenis aan het onder kontrrole houden van de arbeidersbeweging. Zij deden alles wat binnen hun mogelijkheden lag, om het prestige en het gezag van 'be-1 rouwbare' vakbondsleiders te versterken. Zodra de regering terug in het land was, stond August Cool bijna dagelijks in kontakt met Eerste Minister Pierlot. Op 16 september 1944 werd een Nationale Arbeidskonferentie belegd tussen patroons, vakbondsleiders en regering. 'Alle organizaties, zowel van de patroons als van de arbeiders, waren het eens, gezien de hoogdringendheid, dat men direkt bij de bevrijding grote toegevingen aan de arbeiders moest doen.' (blz. 53) De Konferentie nam drie belangrijke besluiten. De lonen van mei 1940 werden met 40 procent verhoogd. Het minimumloon zal 6 fr. per uur bedragen voor vrouwen en 8 fr. per uur voor mannen. Het systeem van de Sociale Zekerheid zal worden veralgemeend en verbeterd. In de ogen van het patronaat moesten deze toegevingen ertoe bijdragen het gezag van de loyale vakbondsleiders te versterken, hun georganizeerde kontrole over de arbeiders uit te breiden en zo de versterking van de revolutionaire arbeidersbeweging te remmen. 3. De anti-kommunistische kruistocht - Inhoud Reeds onder de bezetting kregen de ACV-kaders opdracht om direkt na de bevrijding informatie te verzamelen over de invloed van de kommunisten. De hele voorbereiding van het ACV-werk voor de na-oorlogse periode werd reeds gezien in het kader van een anti-kommunistische kruistocht. 'De kommunisten, dat is bekend, zijn bijzonder aktief, zij spannen zich in om onder de dekmantel van het patriottisme, niet alleen de sympatie van de arbeiders maar ook de gunst van de bevolking te winnen. Zij werken in de bedrijven en bereiden een revolutionaire aktie voor, alsook de oprichting van een kommunistisch syndikalisme. Onze arbeiders moeten gewaarschuwd worden tegen dat gevaar; onze eigen voorbereiding, wat ons betreft, is daartoe één van de beste middelen.' (blz.22) Cool heeft al het mogelijke gedaan om de strijd tegen de Duitse bezetter te beletten. Hij weet dat na de oorlog de strijd tegen patronale kollaborateurs zal losbarsten. Hij lanceert zijn oproep: na de oorlog wil het ACV kollaboratie met de kollaborateurs. 'De eerste dagen na de bevrijding zullen uiterst belangrijk zijn. Dan zal worden beslist: gaan we naar een nieuwe periode van agitatie, van klassenstrijd, van wantrouwen tussen arbeiders en werkgevers, van verdeeldheid in de industrie en het bedrijf of gaan we naar samenwerking. Samenwerking onderstelt vertrouwen, korrektheid, eerlijkheid, begrip en respekt voor de wederzijdse rechten en plichten. Wij wensen de samenwerking; we moeten dus alles doen wat in onze macht ligt om beroering, stakingen en konflikten te vermijden.'(blz. 25) De partizanen hebben in heel Europa een essentiële rol gespeeld in de verzetsoorlog. Die partizanen waren in hoofdzaak gewapende arbeiders en werkers. De patroons leefden in de vrees hun macht te verliezen, zolang de arbeiders gewapend waren. De ontwapening van de partizanen was de absolute voorwaarde voor het herstel van de patronale 'orde' in de bedrijven. Reeds op 26 september 1944 - de oorlog is nog volop bezig, de nazi's zijn nog lang niet verslagen - haast de ACV-leiding zich om de ontwapening van de partizanen te eisen! 'Het ACV is van mening dat het dringend noodzakelijk is dat de Staat alles wat behoort tot zijn bevoegdheid en tot zijn voorrechten, terug stevig in handen neemt. In dit opzicht houdt het ACV eraan te zeggen dat het met bezorgdheid vaststelt dat gewapende groepen zich rechten aanmeten die hoe dan ook alléén aan de openbare macht toekomen. (...) De Belgen hebben niet gestreden om het regime van de bezetter te breken, om terecht te komen onder het regime van de gewapende benden die handelen onder een schijn van gelijkheid, maar die morgen oproerig en daarna revolutionair zullen zijn.' (blz. 60) De bankiers en grote industriëlen hadden vanaf de eerste bezettingsdagen met de nazi's gekollaboreerd. De eis tot onteigening van al deze grote kapitalisten was dan ook bijzonder popu-Liir, zelfs onder kristelijke arbeiders. Cool en Pauwels drongen erop aan dat de studiedienst van het Algemeen Christelijk Werkersverbond voorrang zou toekennen aan het bekampen van dit ordewoord. In juni 1945 verscheen de eerste studie van het ACW: 'Het vraagstuk der Nationalisaties', die zowat alle patronale argumenten tegen de onteigening bundelde. 'Elkeen die de /aken objektief wil bekijken, zal toegeven dat het private initiatief en het privaat bezit machtige prikkels zijn in het ekonomische leven.' 'Algemene nationalizatie van alle bedrijven kan niet aanvaard worden, omdat ze praktisch neerkomt op de opheffing van alle ekonomische vrijheid, wat zeker niet goed is voor het algemeen welzijn en door de natuurlijke zedelijke orde niet gebillijkt is. Rerum Novarum nr. 22 en Quadragesimo Anno nr. 70 wijzen dit dan ook uitdrukkelijk af.' 'Nationalizatie kan dus nooit door ons bedoeld worden als volgt: het bezit der productiemiddelen en het beheer der productie over te dragen op de arbeiders gezien als kollektiviteit, teneinde aldus de scheiding tussen kapitaal en arbeid op te heffen, daar die beide verenigd zouden zijn in de arbeidende gemeenschap. Het productiesysteem onder de vorm van scheiding van kapitaal en arbeid is immers niet slecht en onrechtvaardig op zichzelf.'(13) 2. De geboorte van de CVP - Inhoud Kerstnacht 1945 bracht een droevige boodschap. Het CVP-PSC-programma kwam ter wereld. Het zal de volgende veertig jaar het politieke gebeuren in België beheersen. Het programma had (wee vaders, Pierre Wigny en Robert Houben, maar het werd op naam van August De Schrijver gezet. De oorlog die de hele wereld heeft dooreen geschud, heeft in het denken van de katolieke leiders slechts een paar punten, komma's en accenten verplaatst. 'Een nieuwe partij, een nieuwe leer, ziedaar wat de CVP is.' Zo wordt het programma ingeluid.(1) Daarna volgen honderd bladzij j den deuntjes uit de vooroorlogse tijd. De sociaal-ekonomische krachtlijnen van de 'nieuwe' partij zijn gebaseerd op de pauselijke encyclieken die sinds Rerum Novarum (1891) aan het sociale vraagstuk werden gewijd. Vóór de oorlog was de kerkelijke overheid erin geslaagd op basis van deze encyclieken een hele generatie van verantwoordelijken te vormen. Deze stonden aan de top van alle katolieke organizaties. Een samenhangende sociaal-ekonomische leer zou nu ook een stevige eenheid moeten smeden tussen patroons, arbeiders, boeren en middenstanders. De voorloper van de CVP, de Katholieke Unie, was in 1921 gesticht als een verzamel-bond van vier katolieke standenorganiza-ties: de Katholieke Kringen (patroons), het Algemeen Christelijk Werkersverbond, de Boerenbond, en de Christen Middenstandersfederatie. De grote verdeeldheid tussen de standen bemoeilijkte in grote mate de werking van de Unie. In 1936 werd de Unie omgevormd tot het Blok der Katholieken van België. Het doel was een ééngemaakte partij met één sterke leiding. De opsplitsing in standen zou worden weggewerkt door een grotere nadruk op het gemeenschappelijke ideologische bindmiddel: de pauselijke encyclieken. P.W. Segers, de sterke man van het ACW, speelde in 1936 reeds een belangrijke politieke rol als lid van het Direktorium van het Katholieke Blok. Eén grote idee beheerste zijn denken: de arbeiders moeten solidair zijn met hun patroons in naam van de katolieke leer, zoals die door de heersende klasse wordt geformuleerd. P.W. Segers verklaarde in 1938 te Leuven:'De katolieke macht is de sterkste waarborg voor het behoud van het katolieke recht."Om die katolieke eendracht te bewaren aanvaardde de christelijke arbeidersbeweging steeds een onderdeel te zijn en te blijven van een gemeenschappelijke katolieke partij.'(2) In dezelfde toespraak legde Segers de volgende belofte af: 'Het ACW zal niet langer zelfstandig een politieke houding bepalen.'(3) Het gevaar bestond immers dat de kristelijke arbeiders, bij een zelfstandige opstelling, zich méér verwant zouden voelen met hun socialistische en kommunistische werkmakkers, dan met de o zo katolieke direkteurs van banken en multinationals. Voor deze zelfmoord van het ACW als politieke beweging, stelde Segers de volgende centrale voorwaarde: 'Wij wensen dat een partij die zich opwerpt als een bolwerk van katolieke beschaving, niet enkel uitdrukt (...) dat zij op katolieke grondslag staat, maar dat haar leiders (...) bewijzen dat zij eerbied hebben voor de sociale leer en het leergezag van de kerk.'(4) 'De pauselijke encyclieken (...) zijn geldend voor alle katolieken. Quadragesimo Anno is niet enkel geschreven voor de werklieden. Het is een gebod voor alle katolieken.'(5) In de jaren dertig werden de jonge kaders van de katolieke arbeidersbeweging intens gevormd in de beginselen van de klassen-samenwerking zoals die in de encyclieken worden gepredikt. Na de oorlog zullen verscheidenen van hen, zoals de KAJ-verantwoordelijke J. de Schuyffeleer, een rol spelen bij de oprichting van de CVP. Hoe de geest van deze jonge mensen werd gekneed, blijkt uit volgende oproep uit 1935 van kannunik Cardijn, proost van de KAJ: 'Tegen het atheïsme, het nihilisme, het totalitaire materialisme, marcheert de KAJ, recht en vastberaden, zijn hele ziel en zijn hele hart gewijd aan het ware en volmaakte koninkrijk van Kristus, onder de onbetwiste leiding van de Kerk, in de rangen van de Katholieke Aktie die alle jonge arbeiders groepeert, omvormt en uitzendt als apostelen onder hun broeders en in hun milieu, als veroveraars van hun eigen leven en van het leven van al hun kameraden in dienst van de ene Redder van alle mensen, Jezus de Kristus.'(6) In de jaren dertig predikte de katolieke hiërarchie de onderdanige samenwerking van de arbeiders met hun patroons. De wereldkrisis scheurde de West-Europese samenleving steeds duidelijker in twee kampen uiteen: marxisme tegen fascisme. Waar stond de leiding van de kristelijke arbeidersbeweging? Haar eerste en vrijwel exclusieve zorg betrof de strijd tegen de anti-kapi-talistische arbeidersbeweging, de strijd tegen het kommunisme. Eerwaarde Heer Richard Riche, direkteur van de GEuvres Socia-les Ouvrières, publiceerde in 1937 een boek bestemd voor de scholing van de kaders van de kristelijke arbeidersbeweging. Hij citeert de brief van de Belgische bisschoppen van 26 november 1936: 'Allen die orde willen, tot welke opinie zij ook behoren, moeten overeenstemming bereiken en elkaar steunen in de gemeenschappelijke weerstand. (..) De anti-kommunistische krachten zijn voldoende talrijk en stevig in dit land om elk gevaar tot een illuzie te maken, op voorwaarde dat zij hetzelfde verheven doel nastreven en opbouwend werk verrichten voor het algemeen welzijn, in plaats van zich onderling te verdelen in zinloze twisten.'(7)Dezelfde auteur ondersteunt de woorden van eerste minister Van Zeeland die op 25 oktober 1936 het woord richtte tot de aanhangers van de fascistische organizatie Rex: 'Als ik het goed begrepen heb, is de belangrijkste drijfveer die u thans in beweging brengt de bezorgdheid die een groot aantal onder u doet opstaan tegen het kommunistische gevaar. U bent verschrikt door de verwoestingen die de kommunistische propaganda in andere landen heeft teweeg gebracht. (...) De regering is gewapend tegen elke poging tot kommunistische oproer of geweld. Zij is in staat om zich doeltreffend te verzetten tegen elke tendens naar linkse diktatuur.'(8) De kerkelijke overheid en de leiding van de kristelijke arbeidersbeweging namen stelling tegen het fascisme, omdat ze meenden dat dit in België niet nodig was voor de redding van de 'kristelijke beschaving'. De bisschoppen konden echter best begrijpen dat het fascisme wél nuttig en noodzakelijk was in andere landen, zoals Duitsland en Spanje. In hun brief van 25 december '36 lezen wij: 'Nog minder hebben wij te oordelen over de regeringsvormen die andere naties hebben aangenomen. Hun geschiedenis, hun instellingen en het genie van hun ras zijn totaal verschillend van het onze.'(9) Men begrijpt dat kardinaal van Roey, op het ogenblik dat de nazi-legers België bezetten, zich niet erg opwindt over het probleem van de weerstand tegen de bezetter. Toen Leopold III de kapitulatie tekende, werd hij door de geallieerden, door de regering en door de parlementairen die in Limoges vergaderden, gebrandmerkt als een verrader. Kardinaal Van Roey haastte zich om in alle kerken begin juni 1940 een brief te laten voorlezen waarin de kapitulatie van Leopold III werd goedgekeurd! 'De kardinaal voegde de kapitulatie van de geesten toe aan de kapitulatie van de soldaten, aan de materiële ontreddering voegde hij de morele ontreddering toe.' Zo noteert de liberaal Marcel-Henri Jaspar in zijn mémoires.(10) De katolieke leiders zoals Bekaert en Cool, die in bezet België bleven, wisten zich snel aan te passen aan de nieuwe orde waarmee zij een 'kritische samenwerking' aanknoopten. Het kritische aspekt stond er omwille van de overweging dat Engeland, weldra bijgestaan door de Verenigde Staten, deze oorlog nog kon winnen. De katolieke leiders die in het verzet traden, deden dit hoofdzakelijk vanuit een ideologie van steun aan het Engels-Amerikaanse imperialisme, dat in een strijd op leven en dood was verwikkeld met zijn Duitse imperialistische konkurrent. België was in de oorlogsperiode een klein land met zeer kleine leiders. De grootheid die België nastreefde, ging het bedelen bij de Duitse bezetter of bij het Engelse Imperium. De pro-Engelse vleugel van de katolieke beweging vond haar woordvoerder in Jacques Maritain, de franse katolieke filozoof van het 'personalisme' die een grote invloed uitoefende op de Belgische katolieke intellektuelen in de jaren dertig. Zijn personalisme zal men terugvinden in het CVP-programma van 1945. Eind 1939, begin 1940 publiceert Maritain een reeks artikelen tegen 'de racistische en totalitaire slavernij' van Hitler en tegen 'de kommunistische slavernij' van Stalin, 'twee tegengestelde aspekten van eenzelfde kwaad, twee hoornen van dezelfde duivel.' 'Het marxistisch anti-christianisme en het Hitleriaanse anti-christianisme zijn elkaar in de armen gevallen.'(11) Verder brandmerkt hij 'de diepe bloedverwantschap tussen het racistische heidendom en het atheïstische kommunisme.'(12) Op 12 september 1939 - Hitler heeft Polen reeds aangevallen, maar Frankrijk is nog niet aan de beurt geweest - belooft de Franse filozoof een spoedige overwinning van de Engelse-Franse legers: 'Voor God is Europa reeds gered'.(13) En waarom halverwege blijven staan? De filozoof van het personalisme ziet reeds de Engels-Franse troepen doorstoten naar het hart van... de Sovjet-Unie: 'De militaire overwinning op Duitsland (...) zal, indien de overwinnaars er goed gebruik van maken, ertoe leiden dat het stalinisme zijn invloedssferen, die het zal gewonnen hebben buiten de grenzen van de Sovjet-Unie, verliest en dat het misschien in eigen land aan het wankelen wordt gebracht.'(14) Voor de leiders van het vooroorlogse Katholiek Blok en voor een aantal jonge katolieken, was de bezettingsperiode een tijd van voorbereiding. Wat moest er na de oorlog gebeuren? Welke staatsinrichting moest er dan uitgebouwd worden? Welke partij moest er komen? Om deze vragen te bestuderen, kwamen reeds vanaf de beginjaren van de bezetting een aantal groepen tot stand. Het zijn deze groepen die samen met het ACW het groot-Ite gewicht in de schaal hebben gelegd bij de totstandkoming van de CVP en de uitwerking van het Kerstprogramma: 'België moet Weder opgebouwd worden. Wie zal de bouwmeester zijn?'. Ken eerste groep was die rond Tony Herbert. Het was zonder twijfel de groep met de meeste autoritaire opvattingen. Herbert was voor de oorlog medestichter van het VNV. Leden van deze f.ioep kwamen later haast allen op belangrijke posten in het CVP-apparaat terecht. Onder hen: Jos De Saeger, de latere minister van Openbare Werken; Louis Roppe, de gewezen Limburgse provinciegoeverneur; Theo Lefèvre, later premier en CVP-voorzitter; Jean-Charles Snoy et d'Oppuers, later minister van Financiën.(15) Tony Herbert stond in nauw kontakt met een aantal figuren rond Leon Bekaert. Dat waren onder meer Robert Vandekerck-hove, later CVP-voorzitter; August Cool; ridder Jan de Spot, later lid van het CVP-partijbureau, direkteur-generaal van Bekaert NV en voorzitter van de Bank Brussel Lambert; Albert Coppé, een schoonbroer van Jan de Spot, later minister van Ekonomische Zaken en voorzitter van de Generale Bankmaatschappij; John Van Waterschoot, de latere CVP-senator en anno '84 voorzitter van de Belgische Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen en beheerder van de Bank Brussel Lambert. De opvattingen van de groep rond Bekaert en deze rond Herbert waren nagenoeg gelijklopend. Een derde belangrijke groep die tijdens de oorlog de stichting van de nieuwe partij voorbereidde, was de groep rond baron Romain Moyersoen in Aalst. De groep bestond voornamelijk uit vroegere katolieke parlementsleden. Onder hen: de zoon van Romain, Ludovic Moyersoen, later minister van Landsverdediging en beheerder van de Bank van Brussel; Henry Carton de Wiart, later minister van Justitie en lid van een familie die tot de grote aandeelhouders van de verzekeringsmaatschappij Royale Beige gerekend wordt; Joseph Pholien, later eerste minister.(16) Een vierde groep was die rond pastoor De Deken. Ook dat was een groep van katolieke parlementsleden. De meeste van hen waren betrokken bij de besprekingen van de groep van baron Moyersoen in Aalst. Onder hen was er Pierre Nothomb, baron, senator en vader van Charles-Ferdinand Nothomb, de PSC-minister van Binnenlandse Zaken in de regering Martens-Gol-De-clercq; Charles du Bus de Wernaffe, later minister van Binnenlandse Zaken en Justitie.(17) Ten slotte was er het Direktorium van het Katholiek Blok. In tegenstelling met de vorige groepen, kwam deze pas op het einde van de oorlog voor het eerst samen. De groep verzamelde de nog in het land verblijvende leden van het Direktorium van het vooroorlogse Katholiek Blok. De voornaamste figuren in deze groep waren de latere senaatsvoorzitter Paul Struye en Albert-Edouard Janssen. De nieuw op te richten partij van bankiers en groot-industri-elen had een brede massa-basis nodig. Na het fascistische avontuur was het onmogelijk om met uitsluitend autoritaire middelen te regeren. Hier was de rol van de ACW-leiding vitaal. Alléén zij kon aan de CVP een basis in de arbeidersklasse verschaffen. P. W. Segers en Gust Cool brachten dit voor elkaar. De eerste als ACW-kopman die zich openlijk in de CVP-politiek lanceerde, de tweede als 'a-politiek' vakbondsleider die de hele operatie binnen het ACV ondersteunde. Op het CVP-kongres van 19 augustus 1945 werd het woord gevoerd door A. Verbist, de vroegere mede-voorzitter van het Katholiek Blok. 'A. Verbist bracht hulde aan P.W. Segers, zonder wie zijn inziens de partij-vernieuwing en het congres er niet zouden zijn gekomen.'(18) P.W. Segers trad op als verslaggever van de Vlaamse CVP-vleugel op dit kongres. In het Nationaal Komitee dat werd verkozen, bestond de Vlaamse fraktie voor de helft uit ACW-leiders.(19) Vanaf september 1944 kwam het er voor weldenkend België op aan de sporen van de anti-fascistische volksstrijd zo vlug mogelijk uit te wissen: van een anti-fascistische strijd naar een anti-kapitalistische revolutie is maar een stap. Voor het herstel van de vooroorlogse orde had men een samenhangende ideologie met sociale bijklank nodig en het nodige kader. Alle kampioenen van Orde en Autoriteit uit de verschillende katolieke standen, waren tijdens de oorlog reeds tot eensgezindheid gekomen over de bruikbaarheid van de pauselijke encyclieken voor het herstel van de vooroorlogse situatie. Aan kaders was er geen gebrek: deze hadden de oorlog doorgebracht in de 'kritische' kollaboratie of in het vastberaden attentisme - kalm wachtend op de komst van het Engels-Amerikaans Imperium. Segers, Pauwels en Cool lieten in 1945 een nieuw ACW-programma schrijven : 'De nieuwe Arbeidersstand in de Maatschappij van morgen. Het na-oorlogse programma van arbeidersverheffing der christelijke arbeidersbeweging.'(20) Elke gedachte uit de tekst wordt met een pauselijk citaat onderstut: negenenveertig keren wordt met een pauselijke encycliek gezwaaid om de juistheid van een programmapunt te staven. Verder waren de ACW-leiders op de hoogte van de ontwerp-teksten die Wigny en Houben uitwerkten voor het CVP-programma en zij smokkelden heel wat van deze stellingen in het ACW-programma.(21) Het vertrekpunt van waaruit de pauselijke encyclieken de wereld bekijken, is de verdediging van de grondslagen van de kapitalistische samenleving. Het verwerpen van de klassenstrijd en het bekampen van het marxisme en van de kommunistische partij zijn twee pauselijke dogma's. Pius XI schreef in 1931: 'Het kommunisme heeft een dubbel doelwit in zijn leer en in zijn aktie(...): de onverbiddelijke klassestrijd en het volledig verdwijnen van het privaat bezit. Bij het nastreven van dit doel, durft het kommunisme alles en het respekteert niets. Daar waar het de macht heeft genomen, toont het zich wreedaardig en onmenselijk (...). Hoezeer het kommunisme de openlijke tegenstrever en de vijand is van de Heilige Kerk en van God zelf, heeft de ervaring, helaas, maar al te zeer aangetoond.'(22) De anti-fascistische weerstand heeft niets veranderd aan dit primaire anti-kommunisme, integendeel. Pius XI wist op kerstdag 1947 de volgende vredesboodschap te brengen: 'Een deserteur en een verrader is iedereen die bereid is zijn materiële samenwerking, zijn diensten, zijn middelen, zijn hulp, zijn stem te verlenen aan partijen en aan machten die God loochenen, die het geweld stellen in de plaats van het recht, de dreiging en de terreur in de plaats van de vrijheid, die de leugen, de oppositie, de opstand van de massa's maken tot wapens van hun politiek, die de binnenlandse en buitenlandse vrede onmogelijk maken.'(22) Het programma van het ACW richt zich tegen: 'de schijnschone voorspiegeling van communisme en socialisme', en in het bijzonder tegen 'straatgeweld, revolutionair rumoer en omverwerpen van mensen en dingen.'(23) In de termen van het CVP-programma klinkt dit als volgt: 'De marxisten hebben hun oplossing. Zo men ze tot haar uiterste konsekwenties doorvoert, komt men tot het kommunisme, tot de diktatuur. Van zo'n Aziaten-fascisme willen we niet horen.' 'Door onteigening van de productiemiddelen, ten gunste van de Staat, door bureaucratie en dienvolgens proletarisatie van nieuwe massa's (...) zou de maatschappij onder ekonomische en politieke diktatuur worden teneerge-drukt. En dit ontgoochelend resultaat wordt door klassenstrijd nagestreefd.'(24) De ideologie waarop de CVP werd gevestigd, hangt vast aan enkele positieve punten waarmee de bestaande sociaal-ekonomische orde wordt goedgekeurd. Het privé-bezit van de productiemiddelen in handen van de bankiers en groot-industriëlen, wordt nadrukkelijk ondersteund. De paus stelde dit als volgt: "Het christelijk geweten kan een sociale orde niet als rechtvaardig beschouwen, wanneer zij het natuurlijk eigendomsrecht, zowel van verbruiksgoederen als van productiemiddelen, of volkomen loochent, of praktisch onmogelijk of overbodig maakt.'(25) De paus heeft in al zijn wijsheid gemeend er goed aan te doen om het privé-bezit van verbruiksgoederen - dat door alle marxisten wordt aanvaard - te verwarren met het privé-bezit van de productiemiddelen - dat inderdaad door alle marxisten wordt aangevochten. Dezelfde profijtige verwarring wordt nog aangedikt in de ACW-tekst. 'Het recht op privé-bezit is ons heilig. Maar dat is een natuurlijk recht voor elke mens.(...) Privaat bezit voor allen.' Nadien wordt meegedeeld dat het ACW zich uitspreekt voor 'een bedrijfsorganizatie die de zelfstandigheid van elke patroon eerbiedigt.'(26) De CVP-auteurs Wigny en Houben hebben weinig moeite om dit tema verder uit te spinnen. 'Eigendom is de mens onontbeerlijk (...). De privaat-eigendom wordt heden ten dage bedreigd door het communisme...' De ekonomie 'zal gegrondvest blijven op het privaat initiatief.'(27) Deze mededeling wordt opgesierd met volgend gratis bijvoegsel: 'De ekonomie moet meer menselijk worden.'(28) De klassensamenwerking tussen arbeiders en patroons wordt krachtig aangeprezen. Pius XI, op 7 mei 1949: 'Op het ekonomische vlak bestaat er een eenheid van aktiviteit en van belangen tussen de ondernemingshoofden en de arbeiders. (...) Zij zijn geen onverzoenlijke tegenstrevers, zij zijn mensen die samenwerken in een gezamenlijk werk. Zij eten om zo te zeggen aan dezelfde tafel.'(29) Deze pauselijk-patronale wijsheid wordt door de ACW-leiding als volgt onder de arbeiders verspreid. 'In elke bedrijfsonderneming brengen de enen het kapitaal aan, de anderen brengen het vernuft van hun technische kennis en leiding aan, nog anderen brengen de handenarbeid aan. Geen van de drie kan gemist worden. Alle drie werken hier samen.'(30) Dit leidt tot een onderdanige smeekbede aan het patronaat en dit nederige verzoek wordt voorgesteld als 'het programma van sociale verheffing van den arbeider': 'Wij willen dat (...) de sociale mentaliteit der hogere standen tegenover (...) de handenarbeider worde heropgevoed en hernieuwd.'(30) In dezelfde knechtengeest wordt gevraagd naar medezeggenschap in de bedrijven, dat erin bestaat 'de bedenkingen, wensen, grieven der arbeiders te kunnen voorleggen.'(31) Jan de Spot, direkteur-generaal van Bekaert NV, Albert Cop-pé, voorzitter van de Generale Bankmaatschappij, Ludovic Moyersoen, beheerder van de Bank van Brussel en al die andere bescheiden fabrieksbaasjes omhelzen met plezier diezelfde gedachte in het CVP-programma. 'Een gezonde (...) maatschappelijke ordening (...) onderstelt (...) het samenwerken, met eerbiediging van de hiërarchie, van al de productie-faktoren' (32) 'Wat de gesalarieerden meest ontbreekt, is zich geacht en geërbiedigd te weten (...). De CVP wil hun de levenswaardigheid terugschenken door hun werkelijk de rang van vennoten te geven.'(33) De arbeidersklasse moet er zich toe beperken een betere verdeling van de rijkdom te vragen, binnen de perken van de kapitalistische maatschappij. Quadragesimo Anno, 1931: 'Men moet alle kracht en inspanning in het werk stellen opdat (...) de voortgebrachte goederenovervloed slechts in billijke verhouding zich ophopen bij de kapitaalbezitters en ook in voldoende ruime mate ten deel vallen aan hen die de arbeid leveren.'(34) Het ACW-programma neemt deze passage woordelijk over op bladzijde vijf en herhaalt in zijn besluiten nogmaals deze 'wekroep die keer op keer van 't Vatikaan de wereld werd ingezonden.'(35) Het CVP-programma echoot: 'De arbeidersklasse de-proletariseren (...) door een meer rechtvaardige verdeling van de voortgebrachte goederen.' 'De CVP is uitgesproken anti-kapitalistisch', schreef CVP-se-nator Robert Van de Kerckhove.(37) Veertig jaar 'anti-kapitalis-tische' aktie van de CVP-bonzen, leverde voor het ACW wel bijzonder pijnlijke resultaten op. Veertig jaar geleden immers lieten Segers en Cool de volgende kloeke taal weerklinken: 'Welaan dan, ziehier het programma der christelijke arbeidersbeweging inzake stoffelijke verheffing van den arbeider. (...) Wij willen dan eerst en voorafgaandelijk werk voor allen!(...) Het mag niet meer weerkeren dat men tot 100,150, 200.000 arbeiders van dit land zegge: geen arbeid voor U.'(38) Nee, het mag niet meer weerkeren... De ACW-arbeiders weten ondertussen dat de 200.000 wél zijn weergekeerd en dat ze zijn aangegroeid tot 500.000! En zij stellen met verstomming vast hoe Jef Houthuys de stakingsakties tegen deze onduldbare wantoestand veroordeelt als 'politieke stakingen tegen de staat.' Nu we op deze wijze zijn klaargestoofd in de saus van de nederigheid, de onderdanigheid, de naastenliefde, de eerbied van wet en gezag, ontbreekt het ons nog aan een smaakgevend kruid: een persoonlijk ideaal dat alle vernederingen en beledigingen omdoopt tot kostbare deugden en weldaden. Op 1 september 1944 -de oorlog tegen het fascisme is nog volop bezig - acht de paus zich geroepen om ons te wijzen op onze eerste plicht: 'de trouw aan het erfgoed van de christelijke beschaving en zijn verdediging tegen goddeloze en anti-christelijke bewegingen'.(39) Meer in het bijzonder vraagt hij onze trouw aan de 'meest verheven zedelijke beginselen', zoals 'de zedenwet die door de Schepper in de harten van de mensen geschreven is; het van God afgeleide natuurrecht; de grondrechten en de onaantastbare waardigheid van de menselijke persoonlijkheid.'(39) Dit alles krijgt een konkrete inhoud volgens de specifieke eisen die de kapitalistische productiewijze op een bepaald historisch moment stelt. Er was een tijd dat de vangst en de verkoop van negers op het Afrikaanse kontinent, perfekt strookte met de 'zedenwet': door zwarten tot slaaf te maken, redde men hun ziel door het doopsel dat prompt werd toegediend. (40) Pius XI had in 1931 al soortgelijke bedenkingen gemaakt. 'Zolang dit diep bedroevend onheil der zielen voortduurt, zullen alle pogingen om de maatschappij te hervormen vruchteloos zijn. Dit kan enkel doeltreffend vermeden worden, doordat de mensen meer openlijk en oprecht terugkeren tot de leer van het Evangelie. '(41) Deze laatste pauselijke bedenking werd zowat de levensspreuk van August Cool die regelmatig met plezier deklameerde: 'De ziel van alle hervorming, is de hervorming van de ziel'. Hij liet deze diepe gedachte ook noteren in het ACW-programma.(42) Hiermee zijn we beland in het gewichtige hoofdstuk II van het programma dat de veelbelovende titel draagt: 'De Geestelijke en Zedelijke Verheffing van den Arbeidersstand'.(43) Wij leren daar het volgende: 'Die kuituur voor ons is: ten eerste: schone en wel begrepen godsdienstigheid: dat de arbeider zijn feitelijke verbondenheid met God erkenne en beleve (...) Ten tweede: zedelijke voortreffelijkheid namelijk dat geheel van persoonlijke, familiale, sociale en staatsburgerlijke deugden waarmede de mens bewust de edelste roepingen en levensplichten vervult. '(44) Waarop al deze hoogdravende volzinnen in feite neerkomen, wordt dan in volgende richtlijn allicht wat duidelijker gemaakt: 'voor de zedelijke gezondmaking én van vele arbeidersmiddens, én van het gezinsleven (...) moeten de gehuwde vrouwen geweerd uit de fabrieken en ateliers waar zij overigens vaak de werkgelegenheid innemen van den man.'(45) Waarom het voor de zedelijke gezondmaking van het arbeidsmidden niet prioritair is dat onschuldige maagden worden geweerd uit de oorden des verderfs die de naam fabriek dragen, zal voor de lezer een geheim blijven. Moet het gezegd dat het CVP-programma met begeert inbijt op dit dankbare tema van de zedelijkheid. 'Er is een schrikwekkende inzinking der zedelijkheid' - zo waarschuwen ons de wakkere CVP-bankiers.(46) 'Voor alles willen wij de mens redden. Thans is hij verknecht, ofwel wordt hij beheerst door geldmachten, ofwel wordt hij bedreigd door (...) een totalitaire Staat.'(47) De aandachtige lezer kan een zekere bewondering niet onderdrukken voor de delikate aandrang waarmee de heren Gaston Eyskens, toekomstige voorzitter van de Kredietbank, Albert Coppé van de Generale Bankmaatschappij en Jan de Spot, toekomstige voorzitter van de Bank Brussel-Lambert, onderstrepen dat de CVP de Mens wil redden die op dramatische wijze door geldmachten wordt beheerst. Ja, edele en schone mensen zijn dat, die nog een groot ideaal weten te koesteren! 'Het te verwezenlijken ideaal is er een waarin eenieder zijn vrije persoonlijkheid volledig ontplooien kan. Bestaan er trouwens wel meer hoogstaande, meer volledige menselijke waarden dan eerlijkheid, rechtvaardigheid en liefde door het christendom aan de mensen gebracht?'(48) Tot slot willen we nog een specifieke, erg tijdsgebonden toon laten horen die op het CVP-kongres van 1945 te beluisteren viel. Het was ook de christelijke arbeiders niet ontgaan dat vrijwel alle direkteurs van holdings en trusts, met lichte voet en met veel plezier in de kollaboratie met de fascisten waren gestapt. Om radi-kalizatie van de basis in die gevaarlijke richting te voorkomen, achtte de CVP het geraadzaam om hier harde taal te spreken. 'Hier rijst het vraagstuk der holdings en trusts, dit wil zeggen van de financiële vennootschappen die (...) belangrijke sektoren van de economie controleren. Het staat vast dat een dergelijke macht in handen van partikulieren gevaarlijk kan zijn.(...) De marxisten stellen een simplistische oplossing voor: de trusts moeten genationaliseerd worden.(...) De CVP is van mening dat de oplossing niet moet gezocht worden in een onteigening, maar in een ver doorgedreven controle, waardoor steeds aan het algemeen belang de bovenhand zal worden verzekerd.'(48) Veertig jaren van 'verdoorgedreven controle' hebben er de Société Générale en de Groep Brussel-Lambert niet armer op gemaakt. De lezer zal in het tweede deel van dit boek vernemen hoe de Société Générale de zelfkastijding zo ver dreef, dat zij de verantwoordelijke voor de 'ver doorgedreven controle', met meerdere miljoenen heeft bedacht. 'De CVP meent dat de financiële bronnen van alle kranten (...) bekendgemaakt en gekontroleerd moeten worden. Het is onaannemelijk dat politieke kampagnes gefinancierd worden door vreemd geld of door trusts, zonder dat men het weet.'(49) De CVP-denkers weten de dingen soms bijzonder raak te formuleren: '...of door trusts, zonder dat men het weet'. Geen paniek, beste CVP-ideologen. Nog een paar hoofdstukken en u zal het weten. 3. Een anti-kommunistische kruisvaarder - Inhoud De gebeurtenissen van de wereldoorlog hebben op velen een blijvende stempel gedrukt. Dit was ook het geval voor Gust Cool die zich eerst op het pad van de samenwerking met de bezetters had begeven, die zich vervolgens veilig had onttrokken aan de gevaren van de anti-fascistische aktie en die zich tenslotte in gezelschap van Leon Bekaert, bezig had gehouden met de voorbereiding van de na-oorlogse periode waarin de oude orde moest hersteld worden. Op het einde van de wereldoorlog hebben de ideeën die het verdere leven van Cool zullen beheersen, vaste vorm aangenomen. Het is nuttig om hier even stil te staan bij enkele kernpunten uit de ideologie van Gust Cool. In naam van het geloof - Inhoud Op 15 september 1948 komt Gust Cool in Rome aan voor het buitengewoon kongres van de Associazioni Christiani dei Lavorato-ri Italiani. Het kongres van het ACLI, dat van 15 tot 18 september 1948 bijeen is, heeft als taak een nieuwe vakbond op te richten. Er doet zich op het kongres een tweestrijd voor. De vertegenwoordigers van het Vatikaan willen een konfessioneel karakter geven aan de nieuwe vakbond. De vertegenwoordigers van de CIA en het Amerikaanse staatsdepartement willen dat de nieuwe vakbond alle anti-kommunistische stromingen kan verenigen, zowel de katolieke, de socialistische als de republikeinse. Rapelli, een van de belangrijkste katolieke vakbondsleiders, verklaarde dat het probleem zich op het kongres als volgt stelde: 'Ofwel het kristelijke geloof, ofwel de dollars.'(1) In die termen gesteld was de keuze niet erg moeilijk. De nieuwe vakbond nam dan ook de meer neutrale naam aan 'Libera Confederazione Generale Italiana del lavoro'. Voor het echter zover was had Gust Cool een redevoering gehouden waarin hij de stellingen van het Vatikaan met nadruk ondersteunde: 'De leer van het kristelijk syndikalis-me wordt geïnspireerd door het natuurrecht, door de morele filo-zofie en de leer van de Kerk, zij is dus spiritualistisch. Zij neemt duidelijk stelling tegen de doctrines die een materialistische in- spiratie hebben of eenvoudig een neutralistische inspiratie die niets anders is dan een vorm van materialisme. Het is deze fundamentele tegenstelling die de katolieke arbeiders ervan overtuigd heeft dat het strikt noodzakelijk is een positief kristelijk syndi-kaat te kreëren.' 'Over de grenzen heen reiken wij de hand naar al onze broeders in Jezus Christus. Het is daarom dat wij ons verheugen over de opgang van het ACLI.'(2) De godsdienst wordt een wapen om de verdeeldheid binnen de arbeidersbeweging te verankeren. Totale kollaboratie, overal en in alles - Inhoud Op 24 juni 1945 neemt Gust Cool het woord op de 4de Lustrum-viering van de katolieke werkgevers. Hij legt daar de volgende verklaring af: 'Gans het kristelijk sociaal programma is afgestemd op en doordrongen van samenwerking, dit krachtens zijn beginselen die onder meer steunen op de pauselijke richtlijnen, geldend voor alle katolieken, evenals op de natuur van de dingen zelf. Lukt de kristelijke vakbeweging er niet in, het begrip der sociale solidariteit wezenlijk te doen toepassen en beleven, dan verliest zij haar reden van bestaan. Wij menen dat dit eveneens geldt voor de organizatie der katolieke patroons.' (3) Deze laatste idee werkt Cool uit in een ander dokument waar hij stelt: 'de principes van de kristelijke werkgevers zijn duidelijk afgelijnd. Zij nemen doelbewust de kristelijke sociale leer voor hun rekening, zoals deze hoofdzakelijk vastgelegd is in de Encycliek Quadragesimo Anno. Die leer stuurt aan op volledige samenwerking tussen kapitaal en arbeid, en wil een harmonisch verband leggen tussen die twee elementen.' (4) In zijn rede voor de katolieke patroons ging Cool als volgt verder: 'Wij zijn dus, katolieke werkgevers en katolieke werknemers, als katolieken en als bedrijfsgenoten, lotsverbonden. Ons gemeenschappelijk doel moet zijn: ekonomische welvaart en sociale vooruitgang die als grondslag moeten hebben: de sociale solidariteit.'(3) De katolieke werkgevers worden dan verder met de volgende geruststellende mededeling bedacht: 'Niemand van ons denkt eraan de zelfstandigheid van het ondernemingshoofd aan te tasten: één onderneming, één gezag, één hoofd.' Ten overstaan van de arbeiders is Cool niet minder duidelijk. Op 27 september 1949 neemt hij het woord op het Kongres van de Gewestelijke Federatie van het ACV Charleroi. Hij verklaart er het volgende: 'De kristelijke syndikale beweging wil zich vastberaden op de weg van de samenwerking begeven.' 'Daaronder verstaan wij de samenwerking tussen alle faktoren van het ekonomisch leven, zowel op het vlak van het geheel van de ekonomie als op het vlak van het beroep en het bedrijf.' 'Wij zijn dus voorstander van een totale samenwerking overal en in alles.'(5) De patronale standpunten vertalen - Inhoud Tijdens de oorlog werd August Cool geacht Bekaert-matrassen te verkopen. Na de oorlog is het zijn taak de ideeën van Bekaert aan de man te brengen. Hij moet de patronale principes naar de arbeiders toe vertalen. We geven twee voorbeelden. In het begin van de jaren vijftig is de oorlogsschade in grote mate weggeruimd en de Belgische ondernemingen staan weer stevig te been. De revolutionaire arbeidersbeweging in West-Europa, die na de oorlog een sterke opgang kende, is onderdrukt en verslagen. De konkurrentiestrijd tussen de grote kapitalisten op wereldvlak neemt opnieuw de eerste plaats in. In de zopas opgerichte Benelux ontstaat een scherpe strijd tussen de Belgische en de Nederlandse patroons. De Nederlandse patroons betalen lonen uit die dertig percent lager liggen dan de Belgische, wat hen toelaat agressief op de Belgische markt te komen. In april 1953 wordt een kongres gehouden door een komitee voor Belgisch-Nederlands-Luxemburgse toenadering. Bekaert en Cool vertegenwoordigen er samen de Belgische belangen. Een paar dagen later, op 26 april 1953, neemt Cool het woord voor het Kongres van de Federatie van het ACV van Moeskroen. De boodschap die hij er brengt, bevat niets meer dan de ideeën die Bekaert hem een paar dagen te voren heeft doorgegeven. 'Wij moeten in staat zijn onze koopwaren te leveren in de Verenigde Staten, in Zuid-Amerika, in Australië. De gehele wereld moet voor ons toegankelijk zijn. Wij moeten onze producten kunnen leveren aanprijzen die de konkurrentie kunnen doorstaan. Wat zal er gebeuren indien wij onze producten niet kunnen verkopen? Het is om aan deze situatie te verhelpen dat wij voorstander zijn van de Benelux en van een Verenigd Europa. Dat is een uitzonderlijk belangrijke taak die zich stelt voor de Staat, voor de patroons maar ook voor de arbeiders.'(6) Om in de konkurrentiestrijd met de tegenstrever de bovenhand te halen, is het voor de Belgische patroon van essentieel belang de productiviteit van de arbeid te verhogen. Op 5 mei 1954 wordt een protokol over de productiviteit ondertekend door de patronale organizaties en door de leiders van ACV, ABVV en de Liberale Vakbond. August Cool maakt volgende kommentaar op dit protokol: 'De representatieve organizaties van werkgevers en van werknemers hebben openbaar getuigenis willen afleggen van hun akkoord over de noodzaak om de productiviteit in ons land te verhogen.' 'Al te dikwijls, om niet te zeggen altijd, werd de toename van de productie slechts gezien als een middel om de winsten te vermeerderen.' 'Het wantrouwen van de arbeiders ten overstaan van de toename van de productiviteit, kan niet worden overwonnen zonder de medewerking van de vakbonden.' 'Het eerste artikel van het protokol geeft ons de waarborg dat de toename van de productiviteit in laatste instantie zal bijdragen tot het bestrijden van de werkloosheid. Inderdaad, de toename van de productiviteit houdt deze mogelijkheid in. De productie van een groter hoeveelheid goederen in minder tijd en met minder arbeiders moet toelaten de prijzen te verminderen en de afzetmarkt te verruimen. Het hoger verbruik dat daaruit zal volgen, zal als resultaat hebben dat de mogelijkheden van tewerkstelling worden vermeerderd.'(7) Het aanrollende kommunistisch getij - Inhoud Op 27 september 1950 voert August Cool het woord op het Kongres van de Internationale Federatie van Kristelijke Bonden van personeel in het Openbaar Bestuur in Innsbrück. We zijn volop in de Korea-oorlog. Pas drie maand geleden, op 25 juni 1950, is het Amerikaanse leger zijn operaties in Korea begonnen. Tijdens de oorlog hadden de Duitse nazi's zich van de vlag van het anti-kommunisme bediend in een poging om geheel West-Euro-pa onder hun kontrole te brengen. Het is in naam van dit anti-kommunisme dat in België oproepen weerklonken om aan het Oostfront te gaan strijden. De Verenigde Staten kwamen uit de tweede wereldoorlog als de enige krachtige imperialistische mogendheid en algauw breidden zij hun kontrole uit in Azië, in Afrika en ook in Europa. De Amerikaanse multinationals die zich overal inplantten, deden dit helemaal niet uit winstbejag. Neen, zij deden dit gedreven door de nobele idealen van het anti-kommunisme. De oorlog in Korea speelde een belangrijke rol bij het mobilizeren van alle reaktionaire krachten in de wereld onder Amerikaanse hoede. Het grootste deel van de Duitse patroons had nog heimelijk heimwee naar het nazisme. Ondertussen kon zij alvast openlijk het anti-kommunisme uit die grote dagen belijden. Alle Europese volkeren verzetten zich tegen een herbewapening van Duitsland. De Amerikanen begonnen de oorlog in Korea ondermeer met het doel Duitsland opnieuw te bewapenen als Westers speerpunt tegen de Sovjetunie en tevens als steunpunt voor de Amerikaanse kontrole over West-Europa. Op 25 juni 1950 verklaarde de Amerikaanse Hoge Kommissaris voor Ditsland, John McCloy: 'Men zal wel verplicht zijn aan de Duitsers de middelen te verlenen om zich te verdedigen indien een agressie tegen hen plaatsvindt.'(8) En Adenauer liet blijken dat hij de boodschap goed had begrepen. Hij verklaarde aan McCloy: 'Het lot van de wereld wordt niet beslist in Korea maar in het hart van Europa. Ik ben ervan overtuigd dat Stalin hetzelfde plan heeft voor Duitsland als voor Korea. Wat ginder gebeurt is een algemene repetitie voor wat ons hier wacht.' (9) Het is in deze kontekst dat Gust Cool naar Innsbrück trekt om er de sluizen van het anti-kommunisme wijd open te zetten. Hij verklaart daar het volgende: 'Zij voelen, en dan vooral de kristelijk georiënteerde arbeiders, dat de strijd, ook op sociaal en ekonomisch gebied geleverd wordt, tussen twee levensopvattingen: de materialistische en de spiritualistische, tussen het integrale marxisme, vertegenwoordigd door het kommunisme, van de ene kant, en het kristendom, van de andere kant. Wat daartussen ligt, heeft geen toekomst.' 'Nu de internationale toestand opnieuw uiterst gespannen is, en wij in onze landen de strijd dienen aan te binden tegen het ondermijningsgedoe van een nieuwe vijfde kolonne, vorm ik de vurigste wensen voor de verdere groei en bloei uwer organizaties, die in werkelijkheid de stevigste dam zijn tegen het aanrollende kommunistisch getij.' 'Wij zijn nog niet in oorlog, maar de vrede, waarvoor miljoenen mensen de dood ingingen, hebben wij reeds verloren. Het minste vonkje zal volstaan om het wereldkruidvat opnieuw tot ontploffing te brengen.' 'De ziel van alle hervorming is de hervorming van de ziel. Laten wij de mens beter maken en al het overige wordt ons toegeworpen. Onze wereld staat voor een kruispunt, het lichtsignaal staat op rood en op groen. Zo het rood het haalt, het rood van het allesvernietigende kommunisme, dan is de weg afgesloten en wordt alles vernietigd wat er aan hogere waarde in de mensheid leeft. Zo het groen het haalt, het groen van het hoopgevende kristendom, dan ligt de weg open voor de opmars naar meer vrede, meer welvaart, naar schonere menselijkheid.'(9) Het echte terreurregime van het ABW - Inhoud Cool vecht in de voorste linies tegen de Sovjetunie, tegen Stalin. Zijn anti-kommunisme is echter voornamelijk voor binnenlands, Belgisch gebruik. In naam van het anti-kommunisme zal hij genadeloos tekeer gaan tegen elke autonome arbeidersbeweging die de bestaande kapitalistische orde ook maar enigszins in gevaar brengt. 1950: algemene staking tegen de terugkeer van de kollaborateur Leopold III. August Cool keert zich tegen deze stakingsbeweging. Hij spreekt op de vergadering van delegees en militanten van de Federatie van Mons op zondag 24 september 1950: 'Onwillekeurig hebben de gebeurtenissen van deze laatste maanden mij het jaar 1940 in herinnering geroepen. Ik zie nog altijd de Duitsers over onze wegen rollen, gebogen over hun machtige gevechtstanks. De hoogmoed en de verwaandheid van de overwinning stonden op hun gezichten te lezen. Vier jaar later heb ik de Duitsers het land zien verlaten, maar wat een verschil met de overwinnaars van 1940. Vandaag luidt ook het ABVV uit volle kracht de overwinning. Maar ik kan niet nalaten te vrezen dat de gebeurtenissen van 1950 eveneens een dramatische ontknoping zullen hebben.'(10) 1960, algemene staking in België tegen de Eenheidswet van Eyskens. Gust Cool trekt op 11 maart 1961 naar Eupen waar hij de militanten van het ACV toespreekt over de pas beëindigde staking. 'Zelden werden stakingen gekenmerkt door zo'n gewelddadige brutaliteit, door zo'n uitgesproken geest van opstand, door zo'n misdadige sabotages. Een handvol agitatoren konden rekenen op de inschikkelijkheid en vaak op de medeplichtigheid van de gemeentelijke autoriteiten. Zij hadden in bepaalde streken van het land een echt terreurregime ingesteld, vergelijkbaar met het regime van bepaalde kommunistische landen.'(11) Zijn hele leven lang blijft August Cool een onverbiddelijk tegenstrever van elke aktie die zich richt tegen het kapitalisme en tegen haar staat en haar regering. De arbeidersbeweging mag zich in Cools opvattingen alleen bewegen binnen de perken gesteld door zijn broeders in Christus - Bekaert, Collin en andere weldenkende patroons. Op 18 februari 1966 houdt Cool een uiteenzetting voor AC V-kaders over het probleem van de staking. 'Politieke staking: wanneer een politieke staking georganizeerd wordt tegen een beslissing van politieke aard, goedgekeurd door een demokratisch gekozen parlementaire meerderheid, of tegen een regering die op een regelmatig gekozen parlementaire meerderheid steunt, wordt ze een revolutionaire staking. Het ACV, dal zich op het terrein der beroepsbelangen houdt, keurt dergelijke staking af. Algemene staking: zij ontaardt dikwijls in politieke staking en zelfs in prerevolutionair verzet. Het ACV, dat zich specifiek voor de beroepsbelangen van zijn aangeslotenen inzet, keurt dit soort stakingen derhalve af. Fabrieksbezetting: over het bezetten van fabrieken dient hier niet gesproken. Het is een aanslag op het eigendomsrecht die door ons niet aanvaard kan worden.'(12) Wij houden ons vrijwel niet bezig met zuiver politieke problemen - Inhoud Gust Cool tot de ACV-militanten van Mons, zondag 24 september 1950: 'De kristelijke syndikale beweging is een beroepsorganizatie die als taak heeft de beroepsbelangen van de arbeiders te bestuderen en te verdedigen. Wij zijn dus geen politieke organi-zatie en wij gaan fier over onze totale onafhankelijkheid ten overstaan van om het even welke politieke partij. Wij storten geen enkele subsidie aan geen enkele partij en wij ontvangen ook geen enkele subsidie van om het even welke partij.' 'Wij houden ons dus vrijwel niet bezig met de zuiver politieke problemen.'(13) De lezer zal hier terloops noteren hoezeer Gust Cool het slijk der aarde minacht: hij stort geen subsidies en hij ontvangt geen subsidies; geen enkele financiële band kluistert hem aan een politieke partij. Het is nu even wachten tot het laatste deel van dit boek, om deze kloeke bewering op haar waarheidsgehalte te testen. Voorlopig willen wij alleen stilstaan bij de mededeling dat de kristelijke vakbond 'a-politiek' is. Dit nobele standpunt werd op het einde van de wereldoorlog overal gepromoot door de Engels-Amerikaanse Veiligheidsdiensten. Reeds in volle oorlog stuurde Harold MacMillan, de vertegenwoordiger van de Britse regering in de Advisory Council on Italy, een bericht naar het Foreign Office waarin hij met aandrang vroeg dat snel een vakbondsdelegatie naar Italië zou worden gestuurd. In zijn bericht van 12 april 1944 onderstreept hij dat deze vakbondsdelegatie een grote rol kan spelen in de bestrijding van de marxistische propaganda die, naar zijn zeggen, Italië overspoelt. Eind augustus 1944 komt een 5 man sterke vakbondsdelegatie in Rome aan. Naast de Belg Walter Schevenels, waren er twee Engelse vakbondsleiders, Lawther en Person O'Brien. Deze laatste viel om zijn rabiate anti-kommunisme bijzonder in de smaak bij de Engelse Veiligheidsdienst. Van Amerikaanse zijde waren er voor het AFL Luigi Antonioni en voor de CIO George Baldanzi. Van eerstgenoemde was geweten dat hij niet alleen voor de Amerikaanse Inlichtingendienst werkte, maar dat hij ook erg nauwe betrekkingen onderhield met fascistische elementen. De Amerikaanse vakbondsleider Mike Ross stuurt op 19 juni 1944 volgend bericht aan zijn regering: 'Er blijkt geen twijfel over te bestaan dat Antonioni samenwerkte met pro-fascisten maar zowel hij als Generoso Pope hebben belangrijke diensten bewezen aan de zaak van de geallieerden. Ik denk niet dat we teveel aandacht moeten besteden aan de anti-kommunistische intenties van Antonioni. Het gehele projekt voor het zenden van een vakbondsdelegatie naar Italië was opgevat als een deel van onze politiek om het kommunisme te counteren.'(14) Wat was de politieke boodschap die de Engelse en Amerikaanse geheime diensten door deze vakbondsdelegatie lieten overbrengen naar de Italiaanse arbeiders? Zij bestond uit drie punten: 'Eenheid van de organizatie; onafhankelijkheid van de politieke partijen; a-politieke vakbondsopvatting.'(15) Om de opvattingen van Cool over het a-politieke karakter van de vakbond volledig weer te geven, moet men ook zijn volgende stelling vermelden: 'Alleen indien de politieke demokratie, haar grondwettelijke instellingen of haar normale werking bedreigd worden, zou het ACV bereid zijn de syndikale strijdmiddelen voor een politiek doel in te zetten, daar hier de hoogste menselijke belangen op het spel zouden staan'.(16) Wanneer in een revolutionaire situatie de arbeidersklasse de politieke macht probeert te veroveren of wanneer een progressieve regering vergaande maatregelen treft tegen de kapitalistische orde, dan zal de vakbond plots wel aan politiek mogen doen. Dan kan die vakbond openlijk de politieke strijd aanbinden tegen het 'totalitarisme'. Dan kan die vakbond in naam van de religie, van de moraal en van de hoogste menselijke waarden, de zaak van het patronaat gaan verdedigen. Hoe dat in zijn werk gaat, heeft de agitatie van de zogezegde vrije vakbonden onder deskundige CIA-begeleiding tegen het regime van Salvador Allende in Chili overduidelijk aangetoond. 4. Op de bres voor het Europa van de multinationals - Inhoud De belangrijkste politieke operatie die het na-oorlogse Europa definitief gestalte gaf, staat bekend onder de naam Marshallplan. Het plan wou de ontredderde ekonomie van West-Europa op kapitalistische grondslag reorganizeren en daarvoor de eenmaking van Europa promoten. In de jaren 1945-47 kon het leeggebloede Europa nog altijd twee wegen uit: de geruïneerde ekonomie kon worden hersteld op een socialistische of op een kapitalistische basis. Het Duitse patronaat had met roerende unanimiteit achter Hitler gestaan en had alle morele gezag in Europa verloren. In de bezette landen waren bankiers en industriëlen probleemloos in de kollaboratie gegaan. Het socialistische systeem had in de Sovjetunie zijn soliditeit bewezen; het had de belangrijkste bijdrage geleverd voor de militaire vernietiging van de nazilegers. In Joegoslavië en Albanië hadden de kommunisten op eigen kracht de fascistische bezetting verslagen en na de bevrijding een begin gemaakt met de opbouw van een socialistisch regime. Op het einde van de oorlog was het Britse leger in Griekenland tussengekomen om te beletten dat de anti-fascistische weerstand onder kommunistische leiding, na de bevrijding het land zou besturen. Om de burgeroorlog te lanceren, groepeerden de Britten rond zich de restanten van de Griekse nazi-organizaties. In geheel Europa was het vertrouwen in de burgerlijke partijen danig geschokt. De Europese bourgeoisie voelde zich te zwak om alléén orde op zaken te stellen. Het is in deze kontekst dat op 5 juni 1947 de Amerikaanse Staatssekretaris Generaal George C. Marshall in een rede aan de Harvard-universiteit een hulpprogramma voor Europa voorlegt. Dit hulpprogramma zou de Amerikaanse schatkist aan schenkingen en leningen in vier jaar tijd tussen 12,5 en 17,5 miljard dollar kosten.(1) Dat was volgens Marshall de prijs die Amerika moest betalen indien het de overleving van het wereldsysteem van het imperialisme wou garanderen. Rond dit Marshall-plan werden alle krachten gemobilizeerd die belang hadden bij de instandhouding van de kapitalistische orde. Ook August Cool, a-politiek vakbondsleider, zal van de partij zijn. Reeds op 7 november 1947 legt een speciaal presidentieel komitee een lijvig rapport neer in Washington, getiteld: 'Europees herstel en Amerikaanse hulp'. De voorzitter van het komitee was W. Averell Harriman, sekretaris van het executief komitee was Richard M. Bissell, jr., die weldra een topverantwoorden'jke wordt van de CIA. Hij organizeerde de operaties die op 15,16,17 april 1961 leidden tot de invasie van de Varkensbaai in Cuba. Twee opmerkelijke leden van het komitee zijn George Meany, van het AFL, en James B. Carey, van de CIO, beiden bekend als Cl A-steunpunten in de Amerikaanse vakbeweging. Het komitee bestaat verder voornamelijk uit vertegenwoordigers van de Amerikaanse multinationals zoals Owen D. Young van General Electric Co., R.R. Deupree, van Proctor and Gamble Co., W. Randolph Burgess van de National City Bank van New York, enz. Het doel van het Marshall-plan - Inhoud Het rapport van het presidentieel komitee stelt op de eerste plaats vast dat de miserie en de armoede die in Europa om zich heen grijpen, een ware voedingsbodem vormen voor revolutionaire ideeën. 'De Europeanen zullen minder goed eten in termen van calorieën en veel minder goed in termen van variëteit in 1951 vergeleken met de j aren vóór de oorlog(...) Heel Europa hoopte, tevergeefs echter, op een verbetering inzake de levensstandaard na de oorlog. In vele gevallen is deze levensstandaard al zozeer naar omlaag gehaald dat die een gevaar betekent voor de politieke rust.' (blz. 29) 'Indien de volkeren van Europa niet snel een verbetering bekomen van hun toestand met demokratische middelen, dan kan het gebeuren dat zij in de tegenovergestelde richting worden gedreven. Daarin ligt de sterkte van de kommunistische taktiek.' (blz.20) Het Marshall-plan stelde zich openlijk op het platform van het anti-kommunisme. Daar de nazi's de hele oorlog lang de anti-kommunistische tema's hadden bespeeld, waren deze totaal in diskrediet geraakt. We lezen in het rapport op bladzijde 20: 'Reeds hebben de totalitaire naties en hun satellieten een openlijke ideologische oorlog verklaard tegen alle andere naties en volkeren die geloven in individuele vrijheid. Het eerste grote gevecht in de Koude Oorlog wordt nu uitgevochten in West-Europa. Het is een Koude Oorlog in die zin dat de geweren niet roken. In ieder ander opzicht is de ideologische oorlog van de kommunisten een poging om de wereldoverheersing te bereiken die met evenveel ruwheid en beslistheid wordt ondernomen als een hete oorlog. (...) In deze strijd hebben de politiestaten echte bondgenoten in elk land aan deze kant van het ijzeren gordijn. Hun bondgenoten zijn de inlandse kommunistische partijen die loyaal zijn, niet tegenover de natie waarin zij leven, maar tegenover het Kremlin.' Deze tema's zijn rechtstreeks overgenomen uit de nazi-propaganda en hun leugenachtig karakter zal weldra tot uiting komen. Het konflikt dat één jaar later uitbreekt lussen Tito en Stalin toont aan dat de kommunistische partijen niet blindelings funktioneren op bevel van het Kremlin; de overwinning van de Chinese revolutie twee jaar later, zal op de eerste plaats de overwinning zijn van het Chinese nationalisme. De vele miljarden die het Marshall-plan aan de Amerikaanse staat zal kosten, hebben als doel in de gehele wereld het ekono-mische systeem gebaseerd op de vrije onderneming, in stand te houden. 'Het Europese herstelprogramma is een investering in de blijvende overleving van een wereld die ekonomisch gestabili-zeerd is en vreedzaam wordt geleid, een wereld waarin regeringen, gebaseerd op de fundamentele demokratische principes, kunnen gedijen(...) en waarin religieuze vrijheid, ekonomische mogelijkheden, en individuele vrijheden worden bewaard en ge-respekteerd.' (blz. 19) Het rapport sprak over 'individuele vrijheid'. In naam van de vrijheid zal Mac Carthy weldra een ware heksenjacht ontketenen tegen alle vermeende tegenstrevers van de Amerikaanse imperialistische politiek. De geschiedenis kan soms pijnlijk ironisch zijn. Op 14 juni beschuldigt Mac Carthy er Generaal Marshall van een komplot te hebben gesmeed met het doel: 'Onze ondergang te bewerken met de Sovj et-intriges in het binnenland en met de Russische militaire macht in het buitenland.(2) Het Marshall-plan is tenslotte gebaseerd op de idee dat het Amerikaanse imperialisme niet kan overleven, wanneer het kapitalisme in Europa in elkaar stort. 'Ons ekonomisch eigenbelang is nauw verbonden met het lot van Europa. De Amerikaanse handel met Europa is altijd een faktor van uitzonderlijk belang geweest in de Amerikaanse ekonomie. Een voortdurende neergang in de productiekapaciteit en de koopkracht van 270 miljoen mensen in West- en Centraal-Europa zou een enorme impact hebben op de Amerikaanse welvaart.' (blz.18) 'Iedere neergang in de politieke en ekonomische macht van de Westeuropese naties legt onmiddellijk nieuwe lasten op ons. De Verenigde Staten hebben een duidelijk en vitaal belang in het in stand houden van onafhankelijke machtscentra in West-Europa. De kosten in dollars voor het Europese herstel verminderen door de ekonomische middelen die nodig zijn voor militaire en politieke doeleinden te beperken, zou onze natie veel méér kosten dan wat wordt bespaard en deze kosten zouden niet alleen in termen van dollars maar ook van veiligheid worden uitgedrukt.' (blz.29) Vakbondsleiders voor het Marshall-plan - Inhoud Het Marshall-plan vormde een grootse politieke operatie in de richting van de vakbond. Marshall was van mening dat zijn plan maar doorgang zou vinden in Europa, indien het op de steun kon rekenen van een deel van de arbeidersbeweging. Vandaar de aanwezigheid van twee Amerikaanse vakbondsleiders in het presidentieel komitee: Meany en Carey. Eén van de eerste Europese vakbondsleiders die het Marshall-plan met entoesiasme begroette, was onze August Cool. Eén van de belangrijkste bedoelingen van het Marshall-plan bestond erin de syndikale beweging in Europa te verdelen en anti-kommunistische vakbonden te kreëren of te versterken. In Italië, waar op dat ogenblik een eenheidsvakbond bestond, waren het twee intieme vrienden van Gust Cool, Giulio Pastore en Rubinacci, die de voornaamste promotoren werden van het Marshall-plan. Op instruktie van de Amerikaanse regering hadden de Amerikaanse vakbondsafgevaardigden van het CIO in november 1947 de eis naar voor gebracht dat het Marshall-plan zou besproken worden door het Wereldvakverbond dat de vakbonden van verschillende strekking, waaronder ook de kommunistische en de socialistische, groepeerde. De leiding van de Italiaanse eenheidsvakbond besefte duidelijk dat hier op scheuring werd aangestuurd. Zij stelden voor om het Marshall-plan niet ter sprake te brengen in het Wereldvakverbond omdat het hier geen zuiver syndikale kwestie betrof. Pastore en Rubinacci eisten niet alleen dat het Marshallplan zou besproken worden, maar zij verklaarden ook dat zij dit plan zouden steunen, welke ook de meerderheidsopvatting was binnen de Italiaanse eenheidsvakbond.(3) In januari 1970 komt Theodore A. Wilson naar Europa. Hij is belast door het Harry S. Truman Library Institute met een onderzoek naar de impact van het Marshall-plan in Europa. Hij meldt zich aan bij August Cool met een introduktiebrief van Averell W. Harriman. In deze brief onderstreepte Harriman de voorname rol die Cool in deze historische periode heeft gespeeld. Het anti-bolsjevistische Verenigde Europa - Inhoud In de zomer van 1947 nam Sandys Duncan, de schoonzoon van Churchill, het initiatief om alle organizaties, die de Europese eenmaking voorstonden, te groeperen. Op 25 oktober 1948 werd de Europese Beweging officieel boven de doopvont gehouden in het Brusselse stadhuis. Deze koepelorganizatie overspande tien-lallen verenigingen uit 17 Europese landen. Ook in Bulgarije, Tsjechoslovakije, Hongarije en Roemenië waren nationale komitees aktief. De hoofdgedachte was dat alléén een eengemaakte Europese markt levenskansen zou geven aan de moderne kapitalistische onderneming. Richard Coudenhove-Kalergi, een van de grondleggers van de beweging, stelde: 'Deze nieuwe Europese beweging stelde als haar eerste taak niet de verzekering van de wereldvrede, maar de verdediging van Europa tegen het imperialisme van de Sovjetunie en de bevrijding van de onderdrukte naties van Oost-Europa. Zij kregen de hartelijke steun van de Verenigde Staten, die werd gekonkretizeerd in het Marshall-plan. Aldus vormde zij een deel van het anti-bolsjevistische systeem van bondgenootschappen dat in Oost en in West onder Amerikaanse leiding werd georganizeerd.'(4) Om dergelijke weinig aantrekkelijke waar ook aan de de arbeiders aan te dienen, deed Chur-chills schoonzoon een beroep op onze August Cool. Deze laatste lag aan de basis van de oprichting van de 'Beweging van Kristelijke Arbeiders voor Europa' die werd gesticht in juni 1949 in Lyon.(5) De beweging stelde zich officieel als taak te verzekeren: 'dat de kristelijke arbeiders deelnemen via de bevoegde vertegenwoordigers van hun beroepsorganizaties, in alle pogingen om de Europese eenheid te bereiken.' Gust Cool werd tot voorzitter van de beweging benoemd. Naast hem traden ook Rubinacci uit Italië en Braun uit Frankrijk als vice-voorzitters op. Ook Gaston Tessier, voorzitter van de Franse Confederatie van Kristelijke Vakbonden was lid van het Uitvoerend Bestuur. De beweging werd in november 1950 officieel als geassocieerde organizatie van de Europese Beweging aanvaard. Het fraaie gezelschap van Gust Cool - Inhoud August Cool was ook op Belgisch vlak erg in de weer in de nationale raad van de Europese Beweging, die officieel op 7 februari 1949 werd opgericht. Het overlopen van de ledenlijst van deze Belgische Raad volstaat om te begrijpen welke belangen hier op het spel stonden. Pierre Bonvoisin, voorzitter van de Société Générale, Algemene Bankmaatschappij; C. Blaise, goeverneur van de holding Société Générale; Fernand Collin, voorzitter van de Kredietbank; Max-Léo Gérard, voorzitter van de Bank van Brussel; Baron P. de Launoit, voorzitter van Brufina; H. An-siaux, direkteur van de Nationale Bank; J. Speeth, voorzitter van Esso Standard; M. Van Dijck, direkteur-generaal van Bell Tele-phone; E. Bernheim, direkteur-generaal van Innovation. In dit gezelschap bevinden zich ACV-leiders Cool en Latin van de metaalbewerkersvakbond. De ABVV-leiding is vertegenwoordigd door haar sekretaris-generaal P. Finet, Louis Major en André Renard.(6) Cool en Finet zijn beiden vice-voorzitter van de Belgische Raad van de Europese Beweging. Men kan dus aannemen dat zij niet onwetend waren betreffende de oorsprong van de fondsen die de Belgische Raad spijsden. Het Belgische patronaat stort in 1949, 1950 en 1951 voor een totaal bedrag van 2.847.700 frank in de kas van de Belgische Raad van de Europese Beweging. Voor 1949 bijvoorbeeld geeft dit in detail het volgende: Société Générale de Belgique, de bank, 250.000 F; Baron de Launoit, Brufina: 200.000 F; Kredietbank: 40.000 F; de twee bouwfirma's Francois et Fils en Blaton-Aubert, beiden 25.000 F; Innovation, Sarma en Bon Marché, alle drie 25.000 F. Voor 1951 luiden de cijfers als volgt: de Société Générale en Baron de Launoit, beide 200.000 F; de Kredietbank: 40.000 F; Solvay tekende in voor 50.000 F, Cofinindust voor 37.500 F en Ougrée-Marihaye voor 35.000 F. De Union Chimique betaalde 32.500 F.(7) Op 24 oktober 1950 stelde de Franse minister van Defensie Pleven de Assemblee Nationale een plan voor dat de oprichting van een Europese Defensiegemeenschap inhield. Hij wou een Europees leger, verbonden aan de politieke instellingen van een Verenigd Europa. De verdediging van het plan tot oprichting van een Europese Defensiegemeenschap werd gedurende 4 jaar de belangrijkste aktiviteit van de Belgische Raad van de Europese Beweging. August Cool engageerde zich tenvolle in deze campagne voor de oprichting van een Europees leger. CIA-financies voor Europa - Inhoud Bij haar ontstaan werd de Europese Beweging voornamelijk gedragen door... de yankees. J. H. Retinger, een van de belangrijk ste stichters van de beweging en kontaktpersoon van de Amerikaanse Inlichtingendiensten, trok in november 1946 en daarna opnieuw in juli 1948 naar de Verenigde Staten om er steun voor de Europese eenmaking te winnen. Op 29 maart 1949 werd het American Committee on United Europe gekreëerd. In de beginselverklaring werd het volgende gesteld: 'Het Komitee zal in Europa 1° de idee van de eenheid aanmoedigen en de verzekering bieden dat een eengemaakt Europa de steun en de vriendschap zal hebben van het Amerikaanse volk; 2° financiële steun, waaraan zo'n dramatische nood bestaat, verlenen aan groepen zoals de Europese Beweging die werken in Europa voor de eenheid.'(8) Het Amerikaanse Komitee koos William J. Donovan, het hoofd van de Amerikaanse geheime dienst tijdens de oorlog, als voorzitter. In een artikel in de San Franscisco Chronicle van 17 februari 1952 haalt deze vier redenen aan: 'waarom de Verenigde Staten niet langer onverschillig kunnen staan tegenover de Europese wens voor eenheid. Vooreerst is het de enige weg om West-Duitsland in de plannen voor de Europese defensie te brengen zonder terzelfdertijd de schijn te wekken dat Frankrijk eens te meer wordt bedreigd met de heropstanding van het Duitse militarisme; ten tweede, de herbewapening legt een zware last op de zwakke Europese ekonomieën; het wordt klaar dat deze ekonomieën niet in staat zijn zo'n last te dragen indien zij niet verenigd zijn; ten derde, de Verenigde Staten kunnen binnen het kader van de Nato niet doeltreffend werken, noch op het militaire noch op het diplomatieke vlak met een aantal kleine staten die allemaal verschillende doelstellingen nastreven; en ten vierde, terughoudendheid vanwege de Verenigde Staten zou door de Europese leiders gezien worden als desertie van het gezamenlijke doel van sterkte tegen het kommunisme.'(9) Aan het hoofd van het American Committee on United Europe stonden niet minder dan vier topmannen van de CIA en twee belangrijke generaals van het Amerikaanse leger. William J. Donovan, de voorzitter van het komitee, was de direkteur geweest van het Office of Strategie Services; Allan W.Dulles, de vice-voorzitter, was het hoofd van de CIA; uitvoerend direkteur Thomas W. Braden en direkteur Charles M. Spofford waren beiden topmannen van de CIA. Als direkteur staan verder ook Lucius D. Clay, de vroegere bevelhebber van de Amerikaanse troepen in Duitsland en luitenant-generaal Walter Bedell Smith, die het bevel voerde over het Eerste Leger, genoteerd. Onder de leden van het komitee telt men de hoofden van de belangrijkste banken en ondernemingen van de Verenigde Staten: M. Hartley, voorzitter van de Remington Arms Company; W.H. Hoover, president van de Anaconda Copper Mining Corporation; Philip D. Reed, voorzitter van de General Electric Company; Thomas J. Watson, voorzitter van IBM; H.D. Collier, voorzitter van Standard Oil; George F. Baker, jr., direkteur van de First National Bank of New York; Frederick W. Gehle, vice-president van de Chase National Bank; Walter N. Rotschild, president van Abraham and Straus, enz...(10) Een groot deel van de aktiviteiten van de Europese Beweging werd gefinancierd met dollars afkomstig van dit Amerikaanse komitee... Veel geld ging naar de propaganda voor de Europese Defensiegemeenschap. De meeste fondsen werden besteed aan de Europese jeugdcampagne. De totale Amerikaanse bijdrage in de campagne voor de Europese eenmaking bedroeg in 1953 reeds 400.000 Engelse Pond of 62 miljoen Belgische frank. 'De gelden van de Europese jeugdcampagne kwamen van het American Committee on United Europe dat in dit geval handelde als een mantelorganizatie voor het Amerikaanse State Department. De fondsen werden gebracht naar Brussel, de zetel van de Europese Beweging.'(11) Van 1951 tot 1959 leverden de Verenigde Staten in totaal 1.342.233 Engelse Pond Sterling of ongeveer 185 miljoen Belgische frank aan de Europese jeugdcampagne. Twintig jaar op de schoot van de Europese monopolies - Inhoud Op 30 augustus 1954 wees het Franse parlement de Europese defensiegemeenschappen af. Daarmee kwam er een ernstige krisis in de Europese Beweging. De Franse rechtse politicus Jean Monnet, die reeds voor de oorlog nauwe banden onderhield met de Amerikanen, besloot een aktie te ondernemen om de gedachte van de Europese eenheid nieuw leven in te blazen. Hij wou zich met name op de vakbonden steunen om zijn aktie voor Europese eenmaking een populaire basis te geven. Eind 1954 krijgt hij het akkoord van de drie belangrijkste Duitse vakbondsleiders: Freitag, de voorzitter van de DGB, Imig, de verantwoordelijke van de mijnwerkers en Straeter, de verantwoordelijke van de metaalfederatie. In zijn memoires schrijft Monnet: 'Vanaf die dag heb ik nooit een steviger en trouwer steun gevonden dan de hunne.'(12) Jean Monnet kwam herhaaldelijk naar België om het akkoord van André Renard en August Cool te bekomen. Op 13 oktober 1955 stelde hij zijn Aktiekomitee voor de Verenigde Staten van Europa aan de pers voor. In de principeverklaring werd gesteld: 'Het is noodzakelijk dat de staten bepaalde van hun machten overdragen aan federale Europese instellingen.'(13) Dezelfde dag verklaarde de Franse socialist Guy Mollet: 'Het is de eerste maal dat de syndikaten van alle landen aanvaarden om deel te nemen, naast de politieke partijen, aan een gemeenschappelijke politieke aktie.'(13) Gedurende twintig jaar, tot aan de ontbinding van het komitee op 9 mei 1975, zal August Cool een aktief lid zij n. In een brief aan Gust Cool beschrijft Jean Monnet op 21 december 1972 hun gemeenschappelijk doel als volgt: 'Vóór 1980 de eenheid van de Europese gemeenschap realizeren en dat niet alleen op ekonomisch en sociaal, maar ook op politiek gebied.' Twintig jaar aanwezigheid in dit Aktiekomitee voor de Verenigde Staten van Europa hebben Cool tot een deskundig woordvoerder van het Europese monopoliekapitaal gemaakt. Uitgenodigd voor een interview in het CIA-station Radio Free Europe, verklaart Gust Cool op 5 september 1962 het volgende: 'Zeggen dat de monopolies een gevaar zijn, nu zowel als in het verleden, is juist; zeggen dat ze altijd schadelijk zijn, is een vergissing; zeggen dat ze de gemeenschappelijke markt domineren, dat is de realiteit miskennen.'(14) Europese prinsen, Europese kultuur - Inhoud De Europese vlag bood August Cool nog vele andere gelegenheden om zich in het aangename gezelschap van de crème van de Europese reaktie te bewegen. Jozef Retinger, een van de grondleggers van de Europese beweging, lag ook aan de basis van de vorming van de Bilderberggroep. Deze verenigde Europese en Amerikaanse politici, zakenmannen, aristokraten en militaire leiders rond de Nederlandse prins Bernhard. Enkele j aren later is diezelfde prins de motor van de Europese Stichting van de Kultuur. De goeverneurs van deze stichting komen jaarlijks op het paleis van Soesdijk bijeen. August Cool is één van hen. In het verslag van de raad van Goeverneurs, die op 6 mei 1972 op het domein van Soesdijk bijeen was, wordt melding gemaakt van een schenking vanwege de firma Shell van 100.000 Amerikaanse dollar, 5 miljoen Belgische frank. In hetzelfde rapport is sprake van een schenking vanwege de Portugese stichting Gul-benkian, van 500.000 dollar, 25 miljoen Belgische frank. Portugal is op dat moment nog onder het fascistische bewind van Salazar. In de Raad van deze Europese Stichting van de Kuituur bevindt Gust Cool zich in het gezelschap van volgende medegoeverneurs: Zijne Koninklijke Hoogheid Bernhard, de Prins der Nederlanden, Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Peter van Griekenland en Denemarken, Zijne Excellentie M.A. Bérard, professor H. Brugmans, Professor S. Calogeropoulos-Stratis, M.J. Chenevier, M.I. Cox, Sir William H. Montagu-Pollock, M.A. Mozer, Zijne Excellentie M.S. Petrén, Zijne Excellentie M.J.M. Ruiz Mora-les, M.Y Scholten, Professor T. Segerstedt, Dr. H.H. Sillevis Smitt, M.A. Erkko, M. Lars Roar-Langslet, Juffrouw Grethe Fenger M0ller, M. Tue Rohrsted, M.M.R. Espirito Santo Silva, M.G. Sluizer, M.J.M. Aguirre Gonzalo, M. Alexander Auer, M.P. Backe, Lord Butler of Saffron Walden, M.J. Capelle, Pro-fesseur F. Collin, Professeur L. Diez del Corral, Dr. V.A. De-pasquale, M. Heikki Herlin, M. Joseph Leydenbach, M.J. Pinto da Costa Leite Lumbrales, M.D. de Rougemont, Mme Liliane Thorn-Petit, M.M. Valeri Manera, M.G. Villiers, Professor B. Visentini, Dr. M. Wallenberg, M. Pierre Wigny, Dr. José de Azeredo Perdigao.(15) 5. In de schaduw van Irving Brown, Amerikaanse vakbondsleider en CIA-man - Inhoud Op 21 november 1948 voert Gust Cool het woord voor het ACV in Luik. In een uiterst merkwaardige rede analyzeert hij de internationale syndikale beweging. Hij besteedt bijzonder veel aandacht aan de vakbeweging in de Verenigde Staten: 'De Verenigde Staten, deze grote republiek, speelt een steeds belangrijker rol in de internationale syndikale beweging. De oudste syndikale beweging van de Verenigde Staten, de American Federation of Labour (A.F.L.) is een organizatie op rijpe leeftijd, een traditionele organizatie die gerespekteerd wordt door de autoriteit en ongeveer zes miljoen leden telt in 1945. Het spreekt vanzelf dat het A.F.L. een vastberaden tegenstander is van het kommunisme. De tweede nationale syndikale beweging van de Verenigde Staten, het Committee of Industrial Organization (CLO.), werd gesticht in 1935. Zijn effektieven zijn ongeveer even groot als die van het A.F.L. De beweging is jonger en ook meer dynamisch. Zij is niet socialistisch, aanvaardt het Amerikaanse systeem gebaseerd op het privé-initiatief, maar weigert niet a priori elke tussenkomst van de staat op het sociale en ekonomische terrein. Er zijn in beide organizaties kristelijke leiders, en zowel de ene als de andere hebben de gewoonte om leden van de katolieke, protestantse, en Israëlische klerus uit te nodigen als konferenciers op hun kongressen. Het laatste kongres van het A.F.L., gehouden in oktober 1947 in San Francisco, heeft zich uitgesproken voor de uitsluiting van de kommunisten uit de instellingen van de staat. Het A.F.L. is in principe voorstander van een wereldsyndikalisme maar het verklaart zich tegenstander van het Wereldvakverbond omdat dit geen federatie is van vrije en onafhankelijke syndikale organizaties. De stem uitgebracht door de vertegenwoordigers van de Russische en Slavische vakbonden vertaalt niet de wensen van de arbeiders die vrij zijn georganizeerd maar wel die van de regeringen. Het A.F.L. is dus niet aangesloten bij het Wereldvakverbond. Het gelooft nochtans in een mogelijkheid om op een bepaalde dag een internationale organizatie van vrije nationale vakbonden in het leven te roepen; volgens het A.F.L. gaat het om nationale federaties die volledig afhankelijk zijn, t.t.z. onafhankelijk van de regering, van de werkgevers, van de politieke partijen en van elke godsdienst.'(1) Het is merkwaardig hoe Cool in deze toespraak de internationale rol van de Amerikaanse vakbond beklemtoont. In een nota van het Office of European Affairs van 23 maart 1948 vindt men volgende stelling van de vertegenwoordiger van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken: 'Alleen de Amerikaanse vakbeweging is in staat om de kommunistische invloed in de Europese vakbeweging te bekampen.'(2) Cools toehoorders moeten getroffen zijn geworden door de gelijklopendheid van de standpunten van ACV en A.F.L. De Amerikaanse bond wordt een vastberaden tegenstander van het kommunisme genoemd. De rol van de kristelijke vakbondsleiders binnen het A.F.L. en C.I.O. wordt onderstreept. Het A.F.L. weigert de vakbeweging in de Sovjetunie te erkennen. Het A.F.L. verdedigt de teorie van de vrije en onafhankelijke vakbonden, t.t.z. vakbonden die vrij zijn van kommunistische invloed. Na de oorlog hebben zowel het Amerikaanse State Department als de Geheime Diensten rechtstreeks gebruik gemaakt van het A.F.L. en het C.I.O. om de Amerikaanse politiek in Europa te doen triomferen. In zijn "Dagboek van een CIA-agent' vermeldt Philip Agee drie agenten van hoge rang die voor rekening van de CIA binnen de Amerikaanse vakbond A.F.L. opereren: George Meany, voorzitter, J. Lovestone, leider van het departement Buitenlandse Zaken en Irving Brown, de Europese vertegenwoordiger van het A.F.L. De CIA en de vakbeweging in Italië - Inhoud Van 15 tot 18 september 1948 woont Gust Cool het kongres bij van de Associazioni Christiane dei Lavoratori Italiani, in Rome gehouden. Op de dagorde staat de scheuring van de eenheidsvakbond in Italië. Cool leest er een verklaring voor waarin hij stelt dat ook België de rampzalige situatie heeft gekend waarin een eenheidsvakbond van de arbeiders bestond. In 1886 besloot de eenheidsvakbond zich aan te sluiten bij de Belgische socialistische partij. Het gevolg was, naar Cools zeggen, angstaanjagend: 'De diepste en meest heilige overtuiging van de mens werd niet gerespekteerd.'(3) Het is dan ook met grote aandoening dat Cool de intense aktiviteit van de katolieke vakbondsleiders in Italië begroet. Hij verklaart: 'Ik sta erop hulde te brengen aan mijn vriend Storchi en aan mijn vriend Pastore. Wij volgen in België met niet aflatende aandacht en met een echte sympatie het gevecht dat gij, Italiaanse broeders, met moed en met vurigheid levert. Wees verzekerd van onze totale steun.'(3) In Italië hadden op 18 april 1949 de eerste nationale verkiezingen sinds 25 jaar plaatsgevonden. Cool noemde zich opgetogen over de verkiezingsnederlaag van de Italiaanse kommunistische partij. Hij feliciteerde zijn vriend De Gasperi met de overwinning van de kristen-demokratie die een overwinning van de demokratie werd genoemd. De triomf van de demokratie wordt soms met erg bizarre middelen tot stand gebracht. Op 19 februari 1948 seinde de Amerikaanse ambassadeur in Rome, een top-se-cret bericht naar Washington. Daarin meldt hij dat de Democratia Christiana, een afgevaardigde, Pietro Ruffini naar de Verenigde Staten stuurt. 'Zijn programma bestaat erin een klein komitee te vormen in New York van industriëlen en bankiers die belangen hebben in Europa en die bereid zijn de kristen-demokraten te financieren, die vooraan staat in de strijd tegen het kommunisme in Italië.(...) De opgehaalde fondsen zullen worden gedeponeerd op een speciale rekening van het Instituto Opere Religiose bij de National City Bank om te worden getransfereerd via de Bank van het Vatikaan.'(4) Op 3 maart 1948 seint staatssekretaris George Marshall aan James Dunn een top-secret bericht waarin wordt medegedeeld dat de fondsen van het Marshallplan kunnen gebruikt worden om de verkiezingscampagne van De Gasperi te financieren.(5) Op 8 april 1948 reeds schrijft de Boston Herald dat de Verenigde Staten 20 miljoen dollar hebben opgegeven om klandestien tussen te komen in de verkiezingscampagne in Italië. Bijna 30 jaar later zal Kissinger de aangeklaagde feiten officieel toegeven. In een interview met de New York Times van 9 november 1975 verklaart hij: 'De Verenigde Staten hebben miljoenen dollar in Italië gepompt, voor het grootste deel via klandestiene kanalen.' In januari 1944 vond in Bari een kongres van alle Italiaanse anti-fascistische krachten plaats. Op dit kongres werd besloten een eenheidsvakbond van de Italiaanse arbeiders uit te bouwen. De vertegenwoordigers van het A.F.L., die samen met het Amerikaanse leger in Italië binnenkwamen, waren van meet af aan tegenstander van de eenheidsvakbond; zij beseften echter dat de ervaring van de gemeenschappelijke anti-fascistische strijd een eenheidsvakbond onvermijdelijk maakte. Ook het Vatikaan en kristelijke vakbondsleiders als Storchi waren principieel tegen de eenheidsvakbond. Maar zij beseften dat zij een tijdlang hun eigen posities zouden moeten uitbouwen binnen het kader van de eenheidsvakbond. In maart 1948 roept staatssekretaris Marshall twee C.I.O.-leiders, Murray en Carey, bij zich. In een verslag lezen we: 'Het Departement is van mening dat de splitsing van de C.G.I.L. en de vorming van een niet-kommunistische vakbond onvermijdelijk is, zoals ook in Frankrijk is gebeurd, want het is bijna zeker dat de kommunisten de arbeiders zullen oproepen tot staking om de Italiaanse ekonomie en het Marshall-plan te ondermijnen, indien zij de verkiezingen verliezen. We hebben aan Murray en Carey gezegd dat het van groot nut kan zijn om de minderheid van de C.G.I.L. te steunen voor deze afscheuring en om hen morele steun en financiële hulp te waarborgen.(...) Marshall.'(6) In een telegram van 7 mei 1948 aan Dunn vraagt Marshall: 'Hoe snel kan de minderheid, indien zij binnen het C.G.I.L. blijft, de kontrole over deze organizatie overnemen op lokaal en op nationaal vlak en op welke manier kan de Italiaanse regering, door aangepaste maatregelen, ertoe bijdragen om de anti-kom-munistische syndikale krachten te versterken; welke uitwerking kan de splitsing hebben op de ekonomische stabiliteit?'(7) Op 16 juni komt Julio Pastore bijeen met kolonel Thomas Lane die op de Amerikaanse ambassade in Rome verantwoordelijk is voor de kontakten met de vakbonden. Lane drong erop aan de scheuring te bespoedigen, maar Pastore antwoordde hem dat dit onmogelijk was zolang de anti-kommunistische minderheid binnen het C.G.I.L. onvoldoende was georganizeerd.(6) In deze periode was Pastore, die tot sekretaris van de eenheidsvakbond wordt benoemd, koortsachtig bezig de bond van binnenuit te ondermijnen. Herhaaldelijk bracht Pastore diskussies op gang rond zijn eis om artikel 9 van het CGIL-statuut te schrappen. Daarin werd gesteld dat de vakbeweging ook een politieke taak had. Na 25 jaar fascisme in Italië, was het voor alle eerlijke vakbondsmensen duidelijk dat de vakbond zich niet buiten de politieke strijd kon houden. De standpunten van Pastore werden met een zeer ruime meerderheid afgewezen. Daarop begon Pastore besprekingen met zijn vrienden uit de kristen-demokratie om het stakingsrecht in Italië te beperken. Einde augustus 1947 braken zowat overal in Italië stakingen los tegen de prijsverhogingen voor levensmiddelen en in de openbare diensten. De eenheidsvakbond erkende deze spontane stakingsbeweging maar Pastore stuurde een rondschrijven waarin hij de katolieke arbeiders opriep niet aan deze staking deel te nemen. Openlijke stakingsbrekerij en openlijke schending van de vakbondsdiscipline. In Sicilië alleen werden in 1945, 1946 en 1947 35 syndikalisten door extreem-rechts vermoord. In juni 1947 worden 11 arbeiders omgebracht in Portella della Ginestra, op Sicilië. De eenheidsvakbond houdt een nationale proteststaking. Het komt eveneens tot stakingen wanneer begin 1948 de vakbondsleider Rizzotto door fascisten wordt vermoord. Pastore neemt stelling tegen al deze akties die hij politieke stakingen noemt.(8) Op 14 juli 1948 roept het CGIL een algemene nationale staking uit nadat een aanslag werd gepleegd tegen de sekretaris-generaal van de kommunistische partij, Palmiro Togliatti, die in levensgevaar verkeert. Op dat ogenblik was het gehele land al spontaan in staking gegaan. De Nationale Raad van de katolieke arbeidersvereniging, ACLI, ging als razende te keer tegen deze stakingsbeweging en greep die aan om een scheuring in de vakbond te realizeren. Op 15 juli verklaarde de Nationale Raad: 'De vakbondseenheid is reeds vernietigd door een daad met uitzonderlij k ernstige politieke en sociale gevolgen die bewust werd gesteld door de syndikale meerderheid.'(9) Op 18 september 1948 stichtten de katolieke vakbondsleiders in Rome, in aanwezigheid van August Cool, de Libera Confederazione Generale Italiana del lavoro. Drie dagen later reeds, op 21 september 1948, trekken Pastore en Storchi naar de Amerikaanse ambassade in Rome, gemandateerd door de kristen-demokratie. Pastore zegt aan de Amerikaanse ambassadeur Dunn dat zijn nieuwe vakbond ook zal openstaan voor sociaal-demokraten en republikeinen. Maar snel kwam men tot de kern van de zaak. Storchi stelde dat: 'de kracht waarmee de nieuwe organizatie in het begin zou kunnen optreden, van doorslaggevende betekenis zal zijn voor haar eventueel sukses.'(10) James Dunn seinde nadien naar het staatsdepartement: 'Pastore heeft onderstreept dat het financiële aspekt van zijn nieuwe vakbond hem erg veel zorgen baart.'(11) 'Naar onze mening biedt de groep van Pastore de beste middelen om de kontrole van de kommunisten over de vakbeweging te bekampen, en dit bij iedere afwezigheid van konkrete aktie vanwege de sociaal-demokraten en de republikeinen. (...) Daarom hopen wij dat het departement alle mogelijke middelen zal onderzoeken om financiële steun te bekomen voor deze groep.'(10) Dunn vermeldt verder dat Pastore de kosten van zijn nieuwe vakbond voor de eerste negen maanden heeft geschat op anderhalf miljoen dollar. In februari 1948 had professor Luigi Gedda, op instruktie van het Vatikaan, de Beweging van de Burgerkomitees gelanceerd. 18.000 dergelijke burgerkomitees werden op plaatselijk niveau gekreëerd met de opdracht de verspreiding van het kommunisme te bekampen. Over de manier waarop deze burgerkomitees in de toekomst kunnen worden gebruikt voor de anti-kommunistische strijd, wordt intens korrespondentie gevoerd tussen het staatsdepartement (Robert Lovette en George Kennan), de CIA (An-gleton en Edward Page jr.) en het Vatikaan (Mgr. Montini en professor Gedda). Mgr. Roberto Ronca van het Vatikaan schrijft op 27 december 1948 dat de burgerkomitees van professor Gedda 'de nieuwe LCGIL moeten bijstaan in zijn campagne tegen de kommunistische hegemonie over de CGIL.'(12) Op 11 oktober 1948 stuurde de Amerikaanse ambassadeur Dunn een top-secret bericht aan Robert A.Lovette, van het staatsdepartement. Daarin lezen wij ondermeer: 'De heer Angleton is overtuigd dat Gedda doeltreffend kan worden gebruikt om onze belangen in Italië te bevestigen op politiek, syndikaal en sociaal gebied.'(12) Dezelfde dag, 11 oktober, stuurde de CIA-man op de ambassade, Edward Page jr., een top-secret nota aan George F. Kennan van het State Department. Hij meldt ondermeer het volgende: 'Gedda is ook het hoofd van de Katolieke Aktie, een organizatie die onlangs op internationaal vlak is gaan werken en die inderdaad een machtig anti-Kominform-instrument kan worden'. Page vermeldt dat Gedda voor zijn burgerkomitees een half miljoen dollar steun heeft gevraagd. Kommentaar van Page: 'Ik ben zeker dat deze uitgave haar vruchten zal afwerpen.'(13) De CIA en de geboorte van Force Ouvrière - Inhoud In zijn toespraak over de internationale syndikale beweging te Luik op 21 november 1948 raakte Gust Cool ook de problemen van Frankrijk aan. 'De kommunistische partij doet het onmogelijke, voornamelijk sinds de stichting van de Kominform, om de gehele Franse ekonomie te desorganizeren en de meerderheid van het CGT werkt daarbij eng samen met de partij. De sociale agitatie neemt alsmaar toe en in november 1947 wordt een grote stakingsbeweging georganizeerd; deze leidt in december tot de hergroepering van de socialistische syndikalisten buiten het CGT in Force Ouvrière.' 'De toekomst zal ons zeggen of de CGT-For-ce Ouvrière erin zal slagen om in Frankrijk het socialistische syn-dikalisme te redden ofwel of het kommunisme er verder zal in lukken misbruik te maken van het syndikalisme en er een instrument van politieke agitatie van te maken. In dit laatste geval is het syndikalisme er erg aan toe bij onze zuiderburen.'(14)In november 1945 had de Amerikaanse A.F.L. een vertegenwoordiger, Irving Brown, naar Parijs gestuurd om er uit te maken welke anti-kommunistische syndikale groepen er door de Amerikaanse vakbond konden ondersteund worden. Brown legde in 45 vooral kontakt met de groep rond Jouhaux en de groep rond Robert Bothereau. Het bleek hem echter bijzonder moeilijk om belangrijke leiders van de CGT voor zijn plannen te vinden. Daarom richtte hij zijn inspanningen, naar eigen zeggen, Op: 'leiders van het tussenniveau, basismilitanten, socialistische groepen in de bedrijven en ontgoochelde ex-kommunisten.'(15) Brown leverde zijn bijdrage tot de afscheuring van een aantal kleinere groepen. Op 13 november 1947 wees het hoofdbestuur van het CGT het Marshall-plan af. In de daaropvolgende dagen ontstond een stakingsgolf over geheel Frankrijk die weldra een algemeen karakter kreeg. Brown was in deze dagen erg bedrijvig en in een gesprek met de Amerikaanse ambassadeur Jefferson Caffery bracht hij het volgende voorstel naar voor: 'De onmiddellijke konsolidering van de niet-kommunistische vakbondsleiders, van socialistische, syndikalistische en kostelijke strekking, in een afzonderlijk bonafide vakbondscentrum; dit centrum moet de staking brandmerken als een politieke aktie, leiding geven aan de beweging voor werkhervatting en met de hulp van de regering de arbeiders mobilizeren om weerstand te bieden aan het kommunistisch terrorisme.'(16) Op 19 december 1949 was de scheuring volbracht. George Meany, de voorzitter van A.F.L., verklaart in 1953 voor de National Press Club: 'Ik ben fier u te zeggen, nu we ons kunnen permitteren deze zaak openbaar te maken, dat het met geld van Amerikaanse arbeiders is, dat het ons mogelijk werd gemaakt om een scheuring die voor ons allen zeer belangrijk is, tot stand te brengen in het CGT.'(17) Thomas Braden, een CIA-topman die belangrijke opdrachten vervulde in Europa, verklaarde op 8 mei 1967 aan de New York Times: 'Wanneer J. Lovestone en Irving Brown geen geld meer hadden, deden ze een beroep op de CIA en ze citeerden daarbij soortgelijke projekten die zij op het oog hadden voor Italië en voor andere Westeuropese landen. De eerste subsidies aan J. Lovestone en Irving Brown werden gestort door de inlichtingendiensten op het einde van de jaren 40.'(17) In dit interview zei Braden dat hij persoonlijk een aantal betalingen had verricht aan beide A.F.L.-leiders toen hij in 1950 voor de CIA begon te werken. Op het einde van de anti-fascistische weerstandsoorlog vond de idee van de oprichting van een eengemaakte demokratische internationale vakbeweging, grote bijval onder alle arbeiders van de gehele wereld. In februari 1945 reeds werd een voorbereidende konferentie gehouden in Londen waarop alle vakbonden van de gehele wereld waren uitgenodigd. Op de agenda stond de oprichting van het Wereldvakverbond. Het anti-kommunisme heerste toen reeds triomfantelijk binnen de Amerikaanse A.F.L. en deze vakbond weigerde als enige de Londense konferentie bij te wonen. August Cool was in het gezelschap van ACV-voorzitter Henri Pauwels naar Londen afgereisd. Hij schreef later over deze Londense bijeenkomst: 'Kommunisten, socialisten, Engelsen en Amerikanen, stichten er geestdriftig het Wereldvakverbond. Alleen het internationale kristelijke vakverbond, vooral onder impuls van Serrarens, Tessier en Pauwels zegden neen. Ze waren niet tegen de eenheid, maar het verzet kwam hoofdzakelijk uit het feit dat van dit Wereldvakverbond organizaties deel uitmaakten die geen vrije vakorganizaties maar wel staatsapparaten waren. En het ICV stond alleen tegen dit reuzeblok.'(18) De VS-politiek tegen het Wereldvakverbond - Inhoud Het Wereldvakverbond werd in oktober 1945 in Parijs gesticht. Anderhalfjaar lang zagen het Amerikaanse State Department en de geheime diensten geen mogelijkheid om deze internationale eenheidsbeweging te breken. De zaken namen een definitieve wending met het lanceren van het Marshall-plan voor Europa. De socialistische vakbonden van West-Europa, de Engelse trade unions, en het Amerikaanse CIO verklaarden zich voorstander van dit Europese hulpprogramma. Begin 1948 stelde het ABVV aan de andere socialistische vakbonden die het Marshall-plan ondersteunden voor gezamenlijke beraadslagingen te organizeren, indien het Wereldvakverbond weigerde diskussie over het Marshall-plan op te nemen. Tijdens de oorlog hadden een aantal syndikale leiders van de socialistische vakbond nauwe betrekkingen aangeknoopt met de Amerikaanse inlichtingendiensten. Jef Rens had reeds in 1940 in Washington kontakten aangeknoopt met generaal William J. Donovan, die het hoofd werd van het Office of Strategie Services.(19) Omer Bécue had op 7 januari 1944 in Cairo een onderhoud met dezelfde generaal Donovan. Zij brachten een geschreven akkoord tot stand voor de samenwerking tussen het O.S.S. en de Internationale Federatie van Transportarbeiders die Bécue vertegenwoordigde.(20) Uiteindelijk had op 9 maart 1948 een syndikale konferentie plaats in I .onden van alle vakbonden die het Marshall-plan gunstig gezind waren. Er waren 28 organizaties waaronder het A.F.L. aanwezig uil 13 verschillende landen. De basis was gelegd voor de scheuring van de internationale vakbeweging die zich voltrok rond I wee tema's: het anti-kommunisme en het herstel van de Europese ekonomie op kapitalistische grondslag. Tijdens dit scheuringsproces verklaart Gust Cool op 21 november 1948: 'De internationale konfederatie van kristelijke vakbonden zal een rol te vervullen hebben in de internationale syndikale aktie ten voordele van het Europese hulpplan. Deze aktie heeft zich grotendeels kunnen ontwikkelen dank zij de houding van het A.F.L. dat in de persoon van de heer Irving Brown een speciale vertegenwoordiger naar Europa zond, met als opdracht weerstand te bieden aan de aktie die door het Wereldvakverbond werd ondernomen tegen het Marshall-plan. De heer Brown vestigde zich eerst te Parijs en vervolgens in Brussel en hij publiceerde twee belangrijke brochures. Daarin verdedigt hij de deelname van de syndikale beweging aan de uitvoering van het Marshall-plan. De arbeiders hebben immers een bijzonder belang bij het welslagen van het hulpprogramma aan Europa. De titel van de tweede brochure van de heer Brown: 'De Europese en Amerikaanse vakbonden verenigd voor het Marshall-plan' is bijzonder suggestief. Het spreekt vanzelf dat de auteur de verklaring van de syndikale konferentie van de Marshall-landen in Londen bijtreedt wanneer die stelt: 'De Europese syndikalisten zijn ervan overtuigd dat de Amerikaanse hulp geen enkele politieke voorwaarde inhoudt en dat de niet-inmenging van de Verenigde Staten in de binnenlandse aangelegenheden van de Naties is verzekerd.' De syndikale konferentie van de Marshall-landen in Londen leidde tot de instelling van een permanente konsultatieve kommissie waarin twee kristelijke syndikale leiders zitting hebben, nl. de heren Tessier uit Frankrijk en Pastore uit Italië. De permanente konsultatieve kommissie wordt een echte internationale syndikale organizatie van de Marshall-landen.'(21) Aan het slot van zijn toespraak in Luik herinnert Gust Cool er nogmaals aan dat er slechts twee syndikale organizaties waren die van meet af aan een onverbiddelijke strijd hebben gevoerd tegen de internationale syndikale eenheidsbeweging: het A.F.L. en het Internationaal Christelijk Vakverbond. Hoe dicht beide organizaties ideologisch bij elkaar staan moge ook blijken uit volgend dokument uit het Belgisch Staatsblad. Onder het nr. 3.768 wordt in 1960 de v.z.w. Association belgo-allemande d'Etudes sur Ie Communisme opgericht. Volgende namen staan als oprichters: - August Vanistendael, sekretaris-generaal van
het Internationaal Verbond van Christelijke Vakbonden. Belg. 16 Prinses
Lydialaan, Heverlee. Uit de statuten, volgende twee artikels: 'Art.2. de vereniging heeft als doel studies te verrichten en te bevorderen met het oog op het bestrijden van het binnendringen van marxistische ideeën in alle sociale klassen.' 'Art.4. Met dokumentatie en met financiële middelen zal zij, prioritair in België, in Nederland, in de Bondsrepubliek Duitsland en in Oostenrijk, steun verlenen aan de organizaties die als doel hebben de strijd tegen het kommunisme en die zich ideologisch en sociaal geëngageerd hebben voor de vestiging van de kristelijke orde in de samenleving.' De zetel van de vereniging is gevestigd in de Wetstraat 148 te Brussel. Vier jaar na stichting, blijkt deze vereniging al aan uitbreiding van haar werkterrein toe; in 1964 wordt ze herdoopt tot 'Internationale Vereniging van Studies over het Kommunisme.' 5. Het avontuur van de Viëtnam-oorlog - Inhoud Wat heeft er in 's hemelsnaam August Cool toe aangezet om op donderdag 3 december 1964 neer te strijken op het vliegveld van het belegerde Saigon? In de stad kan men soms de echo horen van een gewapend treffen dat in de nabijheid plaats vindt, 's Nachts dringen Vietcong-eenheden tot in de voorsteden door. De Amerikaanse ambassade heeft zopas plannen geformuleerd voor een gedurfde eskalatie: alleen massale aanwezigheid van Amerikaanse militairen en vernietigingsbombardementen tegen alle kommunikatiewegen in Noord-Vietnam, kunnen hier de vrijheid nog redden.(1) Het is vijf uur in de namiddag wanneer Gust Cool op het vliegveld van Saigon de heer John P. Condon begroet, de eerste sekretaris van de ambassade. Deze laatste nam een week geleden deel aan de beraadslagingen op de ambassade om het rapport op te stellen dat door ambassadeur Taylor op 27 november naar Washington werd gestuurd. In dit rapport wordt een realistisch beeld geschetst van de politieke situatie in Zuid-Viëtnam. 'Na een jaar dat gekenmerkt werd door een aanhoudende instabiliteit en ondoeltreffendheid van de regering is het programma van strijd tegen de opstand, dat in het gehele land wordt uitgevoerd, méér en méér aan het verzanden. Het zal een heroïsche inspanning vergen om dit programma uit de impasse te halen. Zelfs in de streek van Saigon is de toestand aan het verslechteren en dit ondanks het opgang brengen van een bijzonder gedurfd aktie-plan.(...) Het gemak waarmee de Vietcong zijn eenheden blijkt te herstellen en dit ondanks de dagelijkse zware verliezen, is een van de grote mysteries van deze guerilla-oorlog. Niet alleen schijnen de Vietcong-eenheden de macht te hebben om uit hun as te verrijzen zoals de phenix, maar het is ook verbazend om vast te stellen hoe stevig hun moraal wel is: zeldzaam zijn de Vietcong-gevangenen die tekenen vertonen van verslagenheid en nog zeldzamer zijn de buitgemaakte dokumenten die blijk geven van ook maar het geringste pessimisme wat betreft het resultaat van het gevecht dat bezig is.(...) Wij moeten aktief de huidige regering ondersteunen of zijn gebeurlijke opvolger, terwijl we terzelfdertijd nadenken over een alternatief programma voor het geval dat deze regering zou worden omvergeworpen.'(2) In die situatie naar Vietnam trekken is een waar avontuur. Zuid-Vietnamese regering zoekt Belgische ACV-leider - Inhoud Voor Gust Cool is het eigenlijk allemaal begonnen op dinsdag 30 juni 1964, in Genève. Daar nam de vertegenwoordiger van de Zuidviëtnamese regering, Ngyuên-Quang Quynh het woord op de Internationale Arbeiderskonferentie. Hij zei daar het volgende: 'Het departement van de Arbeid is zopas begonnen met een proces van demokratizering van de ondernemingen, beginnend met de ondernemingen van de openbare sektor. Deze demokratizering bestaat er niet in om de leiding van de bedrijven helemaal te ontnemen aan de ondernemer om ze toe te vertrouwen aan de arbeiders - dat zal nooit het geval zijn in een demokratie zoals de onze, die essentieel gebaseerd is op het respekt van het recht op bezit - zij bestaat er wel in de arbeiders te betrekken bij het bestuur van de onderneming, door hen namelijk toe te laten hun stem te doen horen bij de beslissingen die hen aanbelangen. Bij deze politiek worden we geleid door het principe van de enge samenwerking tussen patronaat en salariaat, voor het grootste welzijn van de gemeenschap.'(3) Dit is de aanloop voor een verzoek aan het Internationaal Arbeidsbureau om een missie naar Zuid-Viëtnam te sturen. Op 10 juli 1964 stuurt J. de Givry van het Internationaal Arbeidsbureau een brief aan Gust Cool. Hij kondigt aan dat het Bureau een missie van drie personen naar Zuid-Viëtnam wil sturen, een expert van syndikale zijde, een expert van patronale kant en een funk-tionaris van het Bureau. De brief bevat de volgende merkwaardige passage: 'De regering (van Zuid-Viëtnam) heeft trouwens de wens uitgedrukt dat de expert van syndikale zijde een leider zou zijn van het ACV uit België.'(4) Cool wordt gedreven door het entoesiasme uit zijn jonge dagen. Op 14 juli vertrekt al het volgende antwoord: 'Het Bureau van het ACV vraagt niet beter dan deze missie te kunnen aanvaarden en dan zijn voorzitter aan te duiden als expert van vakbondszij de. (...) Indien dus de maand december kan worden weerhouden zou ik de mogelijkheid hebben om deze missie, die mij erg interesseert, te volbrengen.'(5) Een paar maand later vertrekt Gust Cool naar Vietnam in gezelschap van Léon Bernaert, een Belgische patroon uit Gent, en Johannes Schregle, een Amerikaans funktionaris van het Internationaal Arbeidsbureau. Zij hebben een officiële opdracht op zak waarin hun taak als volgt wordt bepaald: 'Hun medewerking verlenen aan de diensten van het staatssekretariaat van de Arbeid, aan de patronale organiza-ties, aan de arbeiderssyndikaten en aan de andere betrokken organismen, en dit in het licht van de ervaring die in de Westerse landen werd opgedaan wat betreft de metodes van samenwerking en onderlinge relatie tussen werkgevers en werknemers.'(6) Om de opdracht van Gust Cool op zijn echte waarde te schatten moeten we eerst even terugblikken in de geschiedenis van Vietnam. Sinds de akkoorden van Genève van 1954 was de katolieke Ngo Dinh Diem president van Zuid-Viëtnam. De eigenlijke sterke man van het regime was diens broer, Ngo Dinh Nhu, die zijn scholing had genoten in de kristelijke vakbeweging. Nhu was beïnvloed door het personalisme van Mounier. Hij regeerde in feite het land via zijn geheime organizatie, de Can Lao.(7) De CIA had haar suksesvol kader, Ed Lansdale, vrijgemaakt om de gebroeders Ngo bij te staan als raadgever. Lansdale had wereldfaam verworven als 'maker' van de Filippijnse president Magsay-say, die erin slaagde de guerilla op de Filippijnen te verslaan. Gehoopt werd dat Lansdale deze prestatie in Zuid-Viëtnam zou overdoen. Vanaf 1960 kwamen Amerikaanse specialisten in groten getale in Zuid-Viëtnam aan om leiding te geven aan militairen, geheime diensten en administratie. In 1962 had Ed Lansdale de gebroeders Ngo geholpen bij het organizeren van hun 'volksmacht'. Door de organizatie van anti-kommunistische volksmilities en van koöperatieven hoopte men de bevolking onder de kontrole van de regering te kunnen brengen. De gebroeders Ngo hingen echter zozeer het beest uit dat zij ondoeltreffend werden in de ogen van de Amerikanen. Onder-staatssekretaris Averall Harriman zei dat een demokratizering van de regering van Saigon noodzakelijk was indien de Amerikanen het Zuidviëtnamese volk wilden winnen voor de oorlog tegen het kommunisme. Op 24 augustus 1963 vertrekt vanuit Washington de richtlijn dat gedetailleerde projekten moeten worden uitgewerkt voor de verschillende scenario's die kunnen leiden tot de vervanging van Diem.(8) Het scenario dat uiteindelijk op 1 november 1963 realiteit werd, bestond erin dat de kristelijke jongens van de CIA de kristelijke broers Ngo vermoordden. William Colby was in juni 1960 hoofd geworden van de CIA in Saigon. In 1963 werd hij gepromoveerd en vanuit Washington su-pervizeerde hij alle operaties van de CIA gedurende de gehele Vietnamese oorlog. Hij was van mening dat de basis voor een overwinning op de Vietcong kon worden gelegd door een militaire campagne van tegenterreur. In deze campagne, Phenix genaamd, werden in twee en een halfjaar volgens Zuidviëtnamese cijfers 40.994 Vietcong-kaders gedood.(9) De boeren moesten volgens Colby worden gewonnen volgens een programma van gedurfde hervorming: landbouwhervormingen, invoering van koöperatieven, bouw van scholen en hospitalen. Colby's formule: 'zelfverdediging, zelfbestuur, zelfontwikkeling'. Als hoofd van de CIA in Saigon had Colby reeds in april 1961 het belang van de oprichting van onafhankelijke vakbonden onderstreept. (10) Hier kan August Cool blijkbaar van enig nut zijn. Vietnamese vrije vakbonden - Inhoud Wanneer Gust Cool op 3 december 1964 in Saigon aankomt, beseft hij goed dat van hem wordt verwacht dat hij de samenwerking organizeert tussen de vakbonden, de militaire regering van generaal Nguyen Khanh en het Vietnamese patronaat dat hoofdzakelijk uit vertegenwoordigers van Amerikaanse en Franse multinationals bestaat. Cool is ook op de hoogte van de nieuwe dekreetwet van 24 oktober 1964. De bepalingen van deze dekreetwet zouden in geen enkel fascistisch land uit de toon vallen. Gust Cool heeft blijkbaar geen enkel bezwaar om zijn werk binnen dergelijke perken te situeren. 'Artikel 2.- Het beroepssyndikaat is een zuivere beroepsorganizatie van arbeiders of van werkgevers met als doel de studie en de verdediging van de beroepsbe-langen van de arbeiders. (...) Het is aan de vakbond absoluut verboden om gelijk welke politieke of religieuze aktiviteit uit te oefenen.(...) Artikel 13.- Elke vakbond moet aan de verantwoordelijke dienst in de loop van de maand januari van elk jaar een verklaring overmaken over de financiële situatie en over de leden en vertegenwoordigers van de organizatie op 31 december van het voorbije jaar. De lijst van de leden moet worden overgeschreven op een register waarvan de bladzijden worden genummerd en vooraan en achteraan getekend door de bevoegde dienst. Dit register moet permanent aanwezig zijn op het bureau van de vakbond. De vakbond moet voortdurend zijn ledenlijst en zijn boekhouding op punt stellen om ze voor te leggen aan de verantwoordelijke dienst wanneer dit nodig is.(...) Artikel 20.- De werknemer wordt beschermd tegen de volgende misbruiken vanwege de arbeidersvakbonden: 1.- De arbeiders van het bedrijf of arbeiders van buiten het bedrijf aanzetten of meetrekken om het bedrijf te saboteren, te bezetten of om illegaal in staking te gaan; 2.-Gedeeltelijke stakingen loswerken of organizeren, die de arbeiders verhinderen om goed de verplichtingen van hun arbeidskontrakt na te komen; 3.- Openbaar de werkgever te beledigen door alle mogelijke middelen, zoals: woord, krant, pamflet, mededeling, en dit zowel vóór als tijdens de onderhandelingen of de verzoeningsperiode. (...) De vakbond die definitief is erkend zal kunnen worden ontbonden na uitspraak van de rechtbank, indien bewezen is dat (...) de vakbond illegale aktiviteiten heeft ondernomen, die het beroepsdoel te buiten gaan, vooral wanneer deze aktiviteiten schade berokkenen aan de nationale veiligheid of aan de openbare orde.'(11) Cool aan 't werk in Vietnam - Inhoud Vrijdag 4 en zaterdag 5 december worden door het driemanschap besteed aan verkenningswerk. De missie besluit om steeds als één ploeg op te treden. Gust Cool noteert: 'De geest onder de drie experten is zeer goed en er zijn geen noemenswaardige meningsverschillen.' Hij informeert naar de lonen die gemiddeld per dag 35 F blij ken te bedragen. Suiker kost 17,5 F per kilo, voor een halve liter melk wordt 13 F betaald. Een kilogram rijst kost 6 frank. Cool heeft een eerste onderhoud met de drie belangrijkste vakbondsleiders. De eerste isTran-Quoc-Buu, voorzitter van het Vietnamees Verbond van de Arbeid. Dit is de sterkste organizatie. Ze is aangesloten bij het Internationaal Christelijk Vakverbond. De tweede vakbondsleider is Le-Dinh-Cu, voorzitter van het Verbond der Syndikaten van Vietnamese Arbeiders. Tenslotte is er Nguyen-Kanh-Van, voorzitter van de Arbeidersbond van Vietnam die een paar maanden tevoren het Internationaal Christelijk Vakverbond had verlaten. De vakbeweging is echter zeer versnipperd en vertegenwoordigers van een 30-tal verschillende vakbonden vragen een onderhoud met Cool. Maandagnamiddag 7 december wandelt Cool door een aantal arme wijken van Saigon. Hij vindt dat het daar even erg is als in Latijns-Amerika, 's Avonds is er een diner in de residentie van de minister van Arbeid. Eigenaardige vaststelling: ook de eerste se-kretaris van de Amerikaanse ambassade, Condon, en vakbondsleider Buu zitten aan tafel. Op dinsdag 8 december wordt een textielbedrijf bezocht waar 2000 meisjes van 16 tot 20 jaar in een drieploegenstelsel werken. Op donderdag 10 december, diskus-sie met de vertegenwoordigers van het patronaat, o.m. met kaders van Esso, Caltex, Shell, het tabakbedrijf Bastos, de plantages en de banken. De meerderheid van de patronale afgevaardigden is van mening dat een vakbond binnen het bedrijf geen enkel nut kan hebben. De sociale problemen in het bedrijf worden geregeld door personeelsafgevaardigden wiens statuut bij de wet is bepaald. Deze personeelsafgevaardigden kunnen rechtstreeks klachten uiten bij de patroon of bij de arbeidsinspektie. Er is dus geen reden waarom de werknemers zich in vakbonden zouden organizeren. 's Avonds wordt een diner aangeboden door de minister van Sociale Zaken, Dam-Sy-Hien, die kort tevoren nog vice-voorzitter was van het Vietnamese Verbond van de Arbeid. Vrijdagnamiddag 11 december is de delegatie te gast bij John P. Condon, van de Amerikaanse ambassade. Zij voert daar besprekingen met twee bekenden die toevallig ook in Vietnam passeerden om er de syndikale situatie van nabij te bekijken. Het betreft onze vriend George Baldanzi, voorzitter van de Textielvakbond van het A.F.L.-C.I.O., die we ook al in Italië bedrijvig zagen voor rekening van de Amerikaanse geheime diensten in augustus 1948. De tweede man was Thomas Altaffer, een nauwe medewerker van Irving Brown. Maandag 14 december staat een autentiek koloniaal avontuur op het programma. De delegatie wil de hevea's plantage Quan-Loi, die door de Fransman Jacques Rouland wordt gerund, bezoeken. De plantage ligt op een goede 100 km van Saigon en het gebied dat er tussenin ligt is stevig in handen van de Vietcong. Een deel van de plantage zelf wordt trouwens ook als ontoegankelijk beschouwd. De reis wordt derhalve afgelegd in een vliegtuigje van de Société des Terres Rouges. Aan de landingsbaan wordt Cool opgewacht door een heel kor don soldaten; zes kanonschoten worden te zijner ere afgevuurd. De missie is te gast bij de militaire kommandant, de chef van de provincie, kolonel Duong-Van-Thuy. Dinsdag 15 december, een dag met een merkwaardig rijke inhoud. De delegatie heeft zich voorgenomen een dialoog op gang te brengen tussen vakbonden en patroons in de textielindustrie. Vo-Van-Tai, de regionale sekretaris van het Vietnamees Verbond van de Arbeid, sluipt met een miserable gezichtsuitdrukking de konferentiezaal binnen. Hij brengt een droevige boodschap: hij heeft zich zopas verplicht gezien het syndikaat van textielarbeiders uit het verbond te sluiten. De arbeidsters hadden politieke eisen naar voor gebracht! Tot overmaat van ramp komen ook slechts twee vertegenwoordigers van het textielpatro-naat opdagen. Deze delen mee dat zopas een staking was uitgebroken in een belangrijk textielbedrijf. De arbeidsters, meisjes tussen de 16 en de 18 jaar, hielden de direkteur van het bedrijf opgesloten in een kamer. Snel als een brandweerman was vakbondsleider Buu op het onheil afgerend. Hij had de meisjes tot kalmte aangespoord maar deze hadden hem uitgejouwd en weggejaagd. Met een zekere logika besluiten de twee textielpatroons : Ziedaar het bewijs waarom bij ons een vakbond van geen nut is. De volgende ochtend grijpt het Zuidviëtnamese leger in. Het land leeft onder de krijgswet die stakingen verbiedt. Donderdag 17 december heeft de Amerikaanse ambassadeur Alexis Johnson de delegatie uitgenodigd voor een middagmaal op zijn residentie. De missie brengt haar dagen door met het 't allen kante aanprijzen van de Westerse vakbondsfilozofie. In het officiële rapport dat Schregle over de missie opstelde, wordt deze syndikale opvatting als volgt geresumeerd: 'Het is vooral op het niveau van het bedrijf dat de sociale strubbelingen zich voordoen en het is bijgevolg daar dat de vakbonden een belangrijke rol spelen als element van stabiliteit, van discipline en van sociale vooruitgang. Men kan dus niet genoeg de nadruk leggen op de noodzaak om de vakbonden de volle vrijheid te geven, zich te ontwikkelen in de bedrijven en zich te laten erkennen door de werkgevers als vertegenwoordigers van de arbeidsbelangen.' 'Het is door te onderhandelen met de vakbond dat de werkgever deze laatste kan verplichten zich vertrouwd te maken met het proces van diskussie en onderhandeling. Het is zo dat de vakbond zal leren de problemen grondig te bestuderen, argumenten in te roepen die gebaseerd zijn op feiten eerder dan op impulsen en de gewoonte verwerven de oplossing van de problemen te zoeken in de diskussie en de onderhandeling eerder dan in de strijd.' 'De bevoegde diensten van het ministerie van Arbeid zouden moeten uiteenzetten aan de arbeiders en aan de werkgevers welke voordelen zij allemaal zouden ondervinden bij het tot stand komen van een sterke, stabiele en representatieve vakbeweging, die erkend zou zijn als woordvoerder van de arbeiders en in staat de problemen die hen direkt aanbelangen ter diskussie te stellen.(12) Zondag 20 december 1964. De Amerikaanse vrienden hebben Gust Cool vanmorgen verrast met een autentieke staatsgreep. De generaals Nguyen Cao Ky en Nguyen Van Thieu hebben de macht gegrepen en rennen terstond naar de Amerikaanse ambassade waar ambassadeur Mawell Taylor hen te woord staat. 'Ik ben getroffen door de hoge graad van verantwoordelijkheidszin, waarvan vele Vietnamese officieren getuigen en ik ben er altijd van overtuigd geweest dat de meest bekwame mensen in dit land zich in het leger bevinden. '(13) Vriend Gust kon dit blijde nieuws vernemen uit de mond van John P. Condon, de eerste sekretaris van de Amerikaanse ambassade, die hem meteen ook op het middagmaal uitnodigde. Condon had ook de heer Loriaux uitgenodigd, de regionale vertegenwoordiger voor Azië van de Internationale Federatie van Petroleumarbeiders. Philip Agee beschrijft hoe deze Federatie, die natuurlijk niet zonder belang is voor de Amerikaanse petroleummultinationals, oorspronkelijk werd opgezet door de CIA.(14) Een Belgische boodschap in een verdrukt Derde Wereldland - Inhoud Op 21 december vliegt de missie huiswaarts. De heren Condon en Buu komen Gust Cool bij het afscheid persoonlijk feliciteren. Het Zuidviëtnamese ministerie van Arbeid belooft de rede die Cool op 16 december uitsprak, overal in het land te verspreiden. Wat is Gust Cool in feite in naam van de Belgische arbeiders in Vietnam gaan vertellen? Ziehier de kern van zijn uiteenzetting. 'Wij hebben in België drie periodes gekend. De eerste, vóór 1914, zou ik willen bestempelen als de periode van de getrokken messen. De tweede, tussen de beide wereldoorlogen, zou men de periode van de gewapende vrede kunnen noemen. En de derde periode, die wij thans doormaken, is de periode van de samenwerking. Deze samenwerking is ongetwijfeld begunstigd geworden door het feit dat zowel de vakbonden als de patronale organi-zaties begrepen hebben dat de problemen die zich stellen niet alleen van sociale orde maar ook van ekonomische en financiële orde zijn. De vakbondsorganizaties hebben het belang begrepen van de infrastruktuur, van de afschrijvingen, van de investeringen, van de toename van de productiviteit en van de stabiliteit van de munt om de volledige tewerkstelling te verwezenlijken en een hoog levensniveau te verzekeren. Wanneer u aandachtig de uiteenzetting van de heer Bernaert hebt beluisterd, dan hebt u kunnen vaststellen dat de verantwoordelijkheid van de patronale en van de syndikale organizaties en hun goede wederzijdse betrekkingen niet alleen gesteund zijn op motieven van sociale aard maar ook op verantwoordelijkheden en bekommernissen van ekonomische orde. In de openbare sektor bestaan er in België raadgevende kommissies die worden samengesteld na verkiezingen door de syndikale organizaties. Ik gebruik de term raadgevende kommissies omdat er geen paritaire kommissies bestaan. Inderdaad, de staat kan geen machtsafstand doen ten overstaan van een instelling die haar ondergeschikt is. De staat blijft het gezag. Ik vestig uw aandacht op het feit dat alle personeelsleden van de openbare diensten stemrecht hebben maar dat het de syndikale organizaties zijn die de vertegenwoordigers aanduiden. De patronale en syndikale organizaties nemen samen verantwoordelijkheid op in verschillende openbare instellingen. Bijvoorbeeld, in de Nationale Bank, in de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, in de Nationale Investeringsmaatschappij. U moet hierbij opmerken dat de syndikale organizaties die vertegenwoordigd zijn in deze organismen, niet kunnen beschouwd worden als vertegenwoordigers van het personeel maar wel als vertegenwoordigers van het algemeen belang. Wij kunnen zeggen, zonder gevaar om in overdrijving te vervallen, dat in vele gevallen, vriendschapsbanden zijn gegroeid tussen de vertegenwoordigers van de patroons en die van de vakbonden. Ik houd er ook aan iets te zeggen over de vakbondsdiscipline. Het zijn de centrales die beslissen over een staking en die, in geval van konflikt, onderhandelen. De lokale sektie, of de sektie van het bedrijf heeft niet het recht om een staking uit te roepen en zelfs niet om een stakingsvooropzeg neer te leggen. In feite bestaan er weinig meningsverschillen tussen de grote patronale organizaties en de vakbonden. Dank zij deze ware samenwerking hebben wij in België bepaalde dingen kunnen realizeren waarover zowel vakbonden als patroons fier gaan en die misschien enig zijn in de wereld. Wij citeren met name het Kontrolekomitee van de Electriciteit en de Belgische Dienst ter Bevordering van de Productiviteit.'(15) In het eindrapport wordt onderstreept dat de missie overal het belang heeft beklemtoond van kollektieve overeenkomsten waarin klausules van sociale vrede zijn opgenomen. Het groteske karakter van de missie komt hierbij onverbloemd tot uiting. In een land waar de Amerikanen de eskalatie van hun agressie-oorlog zijn begonnen, komt Gust Cool de sociale vrede in de bedrijven prediken. Het eindrapport van de missie wordt opgesteld door de Amerikaan Johannes Schregle. Cool maakt op 22 maart 1965 een aantal onbeduidende kritieken op diens voorontwerp. Een voorbeeld: 'Wij hebben vastgesteld in twee textielfabrieken dat bijna alle personeelsleden jongeren waren, voornamelijk meisjes, tussen de 15 en de 22 jaar. Hoe zou men een ernstige, bezadigde en gevormde syndikale afvaardiging kunnen vormen met elementen die zo jong zijn? U schrijft: 'Deze werkgevers hebben onderstreept dat de syndikale aktiviteiten maar al te dikwijls het karakter aannamen van ondoordachte eisen'. Denkt u werkelijk dat het mogelijk is een ander resultaat te verwachten met zo'n personeel !'(16) Vanuit de Amerikaanse ambassade in Saigon stuurt John P. Condon op 31 december 1964 een felicitatiebrief aan zijn vriend Johannes Schregle. 'Uw missie was hier wellicht een van de belangrijkste gebeurtenissen van het voorbije jaar op ons werkterrein.' 'Wij hebben informatie dat het ministerie van Arbeid een brief heeft geschreven naar David Morse om zijn waardering uit te drukken voor uw missie en voor de resultaten die u hebt kunnen bereiken in de korte tijd dat u hier was. Ik ben vrijwel zeker dat Tran-Quoc-Buu u een gelijkaardige brief zal sturen in naam van het Vietnamese Verbond van de Arbeid.' Erg vreemd. Op de Amerikaanse ambassade weet men met stellige zekerheid te vertellen dat de gevreesde arbeidersvoorman, Tran-Quoc-Buu weldra een dankbrief naar Genève stuurt... Over deze topman van de kristelijke bond vonden we nog volgende informatie: 'In 1968 besloot de Uitvoerende Raad van het A.F.L.-C.I.O. tot de oprichting van het Asian-American Free Labour Institute en dit als het direkte resultaat van een verzoek om hulp dat door Tran-Quoc-Buu, voorzitter van het Vietnamese Verbond van de Arbeid, aan George Meany was gestuurd; Buu was toen nauw verbonden met de Zuidviëtnamese president Generaal Thieu.'(17) In haar felicitatiebrief wou de Amerikaanse ambassade ook nog het volgende kwijt: 'Elke dag zijn er nieuwe bewijzen die aantonen dat, als resultaat van uw bezoek, een aantal vakbondsleiders enkele nuttige bedenkingen hebben gemaakt over de zwaktes en tekorten van de vakbonden en over de noodzaak die te korrigeren.'(18) 7. Koloniale Cool in Kongo - Inhoud In de herfst van 1967 kon Gust Cool zich een paar dagen in de huid van James Bond wanen. Dinsdag 17 oktober om 15.50 uur krijgt Cool een telefoontje van de minister van Buitenlandse Zaken Harmel. Tien minuten later reeds staat Harmel persoonlijk in het bureau van Cool. Hij vraagt Cool of hij onmiddellijk naar Kongo kan vertrekken, om er in naam van de Belgische regering met Mobutu te onderhandelen. Sinds juli zijn de verhoudingen tussen de Belgische regering en Mobutu erg gespannen; de onderhandelingen zitten vast. Harmel heeft het ingenieuze plan bedacht om een goede kennis van Mobutu, en dat is dan August Cool, naar Kinshasa te sturen om er even aan te kloppen bij de president voor een vriendschappelijk praatje. Donderdagavond al zit Cool op het vliegtuig, voorzien van een dik dossier. Vrijdag 20 oktober heeft hij een eerste gesprek met Mobutu waarvan hij de resultaten onmiddellijk doorseint naar Brussel. Zaterdag 21 oktober, een telex van Harmel als antwoord: 'Ik geloof dat we er verstandig hebben aangedaan te beslissen dat het officiële motief van uw reis er alleen in bestond u een persoonlijke opinie te vormen over de arbeidsvoorwaarden die uw (ACV) leden zullen kennen wanneer ze naar Kongo terugkeren. Gezien de terughoudendheid van Mobutu denk ik dat het beter is de missie die u voor de regering hebt aanvaard, niet officieel bekend te maken.'(1) Daarmee is een erg origineel tafereel geschilderd: de voorzitter van een vakbond met een geheime missie van een imperialistische regering op vriendschapsbezoek bij een tiran van de neo-koloniale orde. Hoe kan zoiets? Hoe is het zover gekomen? De oprichting van het ACV in Kongo - Inhoud Voor de oorlog bestonden er geen vakbonden in de kolonie. Tijdens de oorlog werd de productie fel opgedreven, het was de blanke arbeiders verboden de kolonie te verlaten, de levensduurte steeg. In 1941 en 1942 braken er stakingen uit onder de blanke arbeiders van de Union Miniere in Jadot-stad. In vele grote bedrijven werden beroepsverenigingen van blanke arbeiders opgericht. Zevenentwintig bedrij fsbonden besloten zich te verenigen en op 29 juni 1944 richtten zij een eenheidssyndikaat op, de Confédération Générale de Syndicats. Deze stuurt begin '45 een delegatie naar België. Ontvangen door de ACV-lei-ders Cool en Pauwels, krijgen zij te horen dat het ACV niet a priori tegen een eenheidssyndikaat is gekant. Wanneer het programma overeenstemt met dat van het ACV is erkenning van de bond mogelijk. De toestand in de Kongolese bedrijven is erg gespannen. In 1945 roept het C.G.S. driemaal een staking uit, voor een verhoging der pensioenen, voor een betere vakantieregeling en voor het afsluiten van kollektieve arbeidsovereenkomsten. Voor de ACV-leiders, die zich reeds scherp kantten tegen iedere staking in België, staat een staking in de kolonie zowat gelijk met heiligschennis. Henri Pauwels: 'Naar men weet bootsen de negers de blanken gemakkelijk na. Het zal hen niet moeilijk vallen wegens een nietigheid het werk kollektief neer te leggen, om aan te tonen dat zij ook in staking kunnen gaan.' 'Bovendien, en in de koloniën nog meer dan elders, dient het Openbaar Gezag geëerbiedigd en alles moet vermeden worden wat het enigszins kan ondermijnen.'(2) Ondertussen raakt bekend dat de heer Toussain, voorzitter van het CGS in het geheim ook vakbonden van zwarte arbeiders organizeert. Dat doet de deur dicht. De koloniale overheid gooit Toussain de kolonie uit. Zij laat uit het moederland beter volk aanrukken. Na hevig aandringen vanwege Cool, stapt ACV-voorzitter Henri Pauwels op 24 december het vliegtuig in met bestemming Leopoldstad. Onder de hoede van de koloniale overheid reist hij gedurende bijna twee maanden de hele kolonie rond. Op 16 februari 1946 is hij terug in Brussel. In mei '46 zendt het ACV zijn twee eerste permanenten naar de kolonie: Robert Lecoq vestigt zich in Leopoldstad, René Roosen in Elisabeth-stad. Op 12 juli 1946 krijgt de ACV-leiding de kontrole in handen over de Courrier d'Afrique, het belangrijkste dagblad van de kolonie. Op die dag vindt een buitengewone algemene vergadering plaats van de Société d'Imprimerie du Courrier d'Afrique, Sodimca. De vroegere eigenaars, de apostolische vikarissen, maken hun aandelen over aan August Cool en Adolphe Peeters van de N.V. Drukkerij Het Volk. Deze beiden zetelen in de nieuwe beheerraad naast Jozef Eerdekens en Robert Lecoq. René Roosen wordt kommissaris. In het protokol dat op 11 juli 1946 wordt ondertekend door de vertegenwoordigers van de apostolische vikarissen en door Cool en Peeters, lezen we het volgende: 'In haar aktiviteiten zal de Courrier d'Afrique zich inspireren en zich gedragen volgens de principes van de katolieke doctrine en de katolieke moraal. Zijne Excellentie Mgr. de apostolische vikaris van Leopoldstad zal een priester aanduiden om de zittingen van het redaktiekomitee bij te wonen.'(3) Het moment is aangebroken om kennis te maken met de katolieke leer van de kolonizering, die de ACV-leiding nu zal propageren. Kongo is een schitterende kolonie - Inhoud Dat is het besluit van de brochure die ACV-voorzitter Henri Pauwels na zijn reis in Kongo publiceerde. De 97 pagina's tellende studie werd door het ACV uitgegeven onder de titel: 'Het syndi-kalisme en de Kolonie, door Henri Pauwels.' Het dokument is zo verbazingwekkend dat het geen kommentaar hoeft. De algemene rechtsgronden tot kolonizatie. De verovering. Meestal werden de inboorlingen van hun recht beroofd door de eenzijdige wil vanwege de kolonizerende macht.(...) We zullen thans de redenen nagaan die ingeroepen werden om soortgelijke onteigeningen te rechtvaardigen. Onder meer de gewelddaden door de inboorlingen gepleegd op diegenen die zich in hun land willen vestigen; hun misdaden tegen de natuur; hun verzet tegen de verkondiging van het Evangelie; hun weigering de natuurlijke rijkdommen van hun land met de andere landen te delen. Al deze redenen zijn in essentie goed en kunnen dus het gewapend optreden rechtvaardigen van de landen welke zich in hun rechten geschaad voelen of zich als de verdedigers van het natuurlijk en goddelijk recht aanstellen. Maar er dient opgemerkt dat niet alle wilde volksstammen in tegenstrijd leven met de voorschriften van het natuurrecht en dat velen onder hen de vreemdelingen die hun kusten aandeden met voorkomendheid ontvangen hebben, (p.25) Pauwels wil dat de zwarten al een slavenziel hebben nog vooraleer zij als slaaf zijn onderworpen. Het komt erop aan naar een meer algemene rechtstitel te zoeken waardoor het meer gevorderde volkeren geoorloofd is staatskundig ofekonomisch beslag te leggen op het grondgebied van minder gevorderde volkeren. Twee onafscheidbare begrippen liggen deze rechtstitel ten grondslag. A. Het principe van de goddelijke bestemming der aardse goederen. De aardse goederen zijn niet gelijkmatig verdeeld over de gebieden en de volkeren. Maar God wil dat ze in de behoeften van alle mensen voorzien. De mensen mogen de goddelijke wet niet miskennen, noch zich beschouwen als de enige genothebbers van de hulpbronnen der gebieden welke ze bewonen. (...) Het mensdom mag niet gedogen dat wegens onvermogen, achteloosheid of luiheid, de natuurlijke rijkdommen welke God de wereld schonk ter bevrediging der menselijke behoeften, onaangeroerd blijven. Wanneer gebieden door hun wettelijke bezitters slecht beheerd worden, hebben de overige landen welke hierdoor schade lijden, het recht de plaats in te nemen van de slechte beheerders en de goederen te exploiteren opdat de ganse wereld er baat bij zou vinden. B. De beschavingstaak van de kolonizatie. God heeft al de mensen in eenzelfde solidariteitsverband verenigd en elkeen in zekere mate aansprakelijk gesteld voor het lot van zijn evenmens. In de schoot der nationale samenleving moet de opvoeding der niet ontwikkelde massa van de hogere klasse uitgaan. (...) De wilde en zedelijk vervallen volksstammen, slachtoffers van de ondeugd, de onwetendheid en de bijgelovigheid, kunnen niet op eigen krachten opstaan uit de modderpoel waarin zij ploeteren. De wekroep, de hulp, de leiding, moeten komen van een land dat meer op de weg der beschaving gevorderd is. (blz 26-27) Rechten en plichten van een kolonizerende natie. 1. De rechten Het koloniaal gezag zal (...) het onbeschaafde volk (...) desnoods onder dwang tot voorspoed brengende arbeid verplichten, '(blz 29) Deze gedachte was reeds in een voorgaand deel van de studie uiteengezet, waar Pauwels het heeft over de beginperiode van de kolonizering. De exploitatie van de koloniale rijkdommen eiste het bestaan van een wegenneten vervoermiddelen. (...) Er moest onverwijld overgegaan worden tot het aanleggen van spoor- en andere vervoerwegen, des te meer daar een degelijk wegennet de handhaving der orde in de hand werkte. Het uitvoeren van al die, hetzij openbare of private werken, vergde zeer veel arbeiders en de inlandse bevolking scheen voor arbeid niet te vinden te zijn. Over het algemeen moesten ze ertoe verplicht worden en dit was de oorsprong van de gedwongen en verplichte arbeid. Het is zowel van zedelijk als van staatkundig standpunt uit geoorloofd, dat de te kolonizeren volkeren zelfs onder dwang verplicht worden mede te werken aan het beschavingswerk waarvan zij in de eerste plaats de genothebbenden zijn. (blz 17) Pauwels gaat verder over de rechten van de kolonizator. Het opvoedingswerk dat de kolonizerende natie ten deel valt is zeerzwaar en kostelijk. Geen natie wil er de last van dragen zo zij er geen voordeel bij vindt. Het feit een billijke en wettige bezoldiging te vragen voor de bij het kolonizatiewerk geleverde prestaties, is te logisch dan dat het aanleiding zou geven tot kritiek. Volgens de plannen der Voorzienigheid moeten bij de internationale samenwerking al de betrokken partijen baat vinden (blz. 29). 2. De plichten Het welzijn der inboorlingen zal de bestendige zorg uitmaken van een lichtsgetrouw koloniaal gezag. (...) Verder met al wat oed en eerbaar is in de inlandse geplogenheden bewaard blijven. (...) Eindelijk, en dits is wellicht de gewichtigste plicht welke op het koloniaal gezag rust, mag er nimmer uit het oog verloren worden dat het kolonizatiewerk onafwendbaar ten dode wordt opgeschreven wanneer het zich beperkt tot het stoffelijk belang der inboorlingen, en zich niet bekommert om hun zedelijke en geestelijke verheffing. Een intense godsdienstige aktie is hiertoe vereist, (blz. 30-31) Pauwels was een pionier. Reeds in 1946 werpt hij het vraagstuk van de onafhankelijkheid van Kongo op. Wat moet er gezegd worden over de gekolonizeerde volkeren die, dank zij de voogdijschap waarvan zij konden genieten, de bekwaamheid verworven hebben hun eigen bestuur te verzekeren? Geeft die rijpheid hun het recht zich te onttrekken aan het gezag waaraan zij tot dusver onderworpen waren en mogen zij hun onafhankelijkheid opeisen ?(...) Tot een hogere graad van beschaving gekomen, mogen de inboorlingen ontegensprekelijk aanspraak maken op een bredere autonomie en op een grote medezeggenschap in eigen bestuursaangelegenheden. Wat geenszins betekent dat zij zich het recht mogen aanmatigen plots alle banden met het moederland te verbreken. Tussen moederland en kolonie is een werkelijke overeenkomst gesloten en het zou onbillijk heten dat één der partijen beroofd wordt van de rechtvaardige vruchten van een langdurig beschavingswerk. De nationale bewustwording van een onderworpen volk gaat immers gepaard met een separatistisch streven. Bijaldien moet het moederland ervoor zorgen dat streven te ontzenuwen door ten gepasten tijde de nodige toegevingen te doen. (blz. 32-33) Dit verlangen naar nationale onafhankelijkheid bekampen, was volgens Pauwels de centrale taak van de vakbond. Wanneer een staking onder de negers uitbreekt, is er steeds groot gevaar dat zij niet ordentelijk verloopt. Zij gaat meestal gepaard met rumoerige optocht en er bestaat reden toe te vrezen dat een autonomistische beweging de leiding der staking in handen zou nemen, en haar een oproerig karakter zou geven. Men heeft dat kunnen vaststellen te Matadi, de 25e en 26e november 1945. De staking die toen uitbrak had bij de aanvang een louter beroepskarakter doch ontaardde vlug in een oproer. Het Kibangisme - een autono-mistische beweging - was er namelijk in geslaagd 's namiddags reeds van de eerste dag een opstandig karakter en een autonomisti-sche strekking aan de staking te geven. (...) De negers mogen niet afzijdig gehouden worden van de beroepsaktie. Zij hebben ze nodig, want méér dan de blanken, kunnen zij er rechtmatige voordelen uit trekken. Moest men hun beroepsaktie verbieden, dan zouden er ondergrondse bewegingen ontstaan die veel gevaarlijker zijn dan elke andere beweging die openlijk optreedt. (...) Het spreekt vanzelf dat het niet opgaat zonder meer al de eisen van de negers in te willigen. Het is zeker dat de negers eisen zullen stellen waarvan de inwilliging hen uiteindelijk meer kwaad dan goed zal berokkenen. Dat zal het geval zijn moest een aanzienlijke verhoging van hun toongeld worden toegestaan. Aan de negers, die minder dan wie ook met geld omgaan, bedragen uitkeren die hun aanzienlijk blijken, zou omzeggens in ieder geval een aansporing zijn tot verkwisting. Het komt er dus op aan de eventuele eisen van de negers eerlijk te ziften (...) Het is een zaak van oriënteren, van voogdijschap, die moet verwezenlijkt worden, zowel ten bate der geëvolueerden (zwarten) als ten bate der andere negers. Die voogdijschap moet ook toegepast worden in de organizatie. Er kan geen sprake van zijn de leiding van de organizatie aan de negers en zelfs aan de geëvolueerden toe te vertrouwen. Zij ontvingen daartoe de vereiste opleiding niet. Zij missen de veelvuldige kundigheden die het waarnemen van zulk een ambt vergt. (blz. 91-94) De eerste Kongolees die vanwege het ACV een volwaardige opleiding kreeg in deze kristelijke doctrine was Bo-Boliko Lo-kango, die voorzitter werd van de kristelijke bond Union des Travailleurs Congolais. Hij schreef in het manifest van de UTC van 14 november 1960: 'De UTC verklaart openlijk dat zij zich inspireert op de kristelijke sociale leer, die door zijn personalistisch, spiritualistisch en universeel karakter beantwoordt aan de Afrikaanse opvattingen.'(4) Bo-Boliko drukt aldus de stempel van de 'Afrikaanse authenticiteit' op de kristelijke sociale leer zoals die door Pauwels en door Cool in de kolonie werd verkondigd. De diktatuur van Lumumba - Inhoud Kongo wordt onafhankelijk op 30 juni 1960. Reeds de dagen daarvoor was duidelijk geworden dat zowel het Belgische als het Amerikaanse imperialisme de regering Lumumba zo snel mogelijk wilden uitschakelen. Op 8 juli landen Belgische para's in Leopoldstad. Op 11 juli roept de Union Miniere de onafhankelijkheid van Katanga uit. De CIA stuurt een speciale brigade naar Kongo met de opdracht Lumumba te vermoorden. Alle mogelijke agitatie tegen Lumumba wordt financieel ondersteund. De UTC laat zich niet onbetuigd. Eind juli publiceert zij een communiqué waarin wordt aangeklaagd dat 'Kongo zich op de weg van de miserie heeft begeven'. De regering Lumumba wordt verantwoordelijk gesteld voor fabriekssluitingen, prijsverhogingen, voor de toename van de werkloosheid. De bond betreurt 'dat geen enkele positieve maatregel werd genomen door de centrale regering om het verslechteren van de ekonomische en sociale toestand stop te zetten.'(5) Op dat ogenblik was Gust Cool in Leopoldstad. Men kan aannemen dat hij de instrukties voor deze anti-Lumumbacampagne gaf. Dit blijkt duidelijk uit het rapport dat hij 14 dagen later, op 15 augustus 1960, voor het 21e Kongres van het ACV voorlas. Daar verklaart hij botweg dat Lumumba een diktatuur heeft ingesteld en dat de kristelijke vakbond daar de nodige besluiten heeft uitgetrokken. 'De vrijheid van de personen, de vrijheid van organizatie, de syndikale vrijheid, komen in Kongo in het gedrang. Op het ogenblik dat wij deze regels neerpennen, weten wij nog niet waarop het zal uitlopen. Wat we wel weten is dat het probleem, zoals het vandaag, op 15 augustus 1960, gesteld wordt, geen kwestie meer is van verhoudingen België-Kongo maar een tweestrijd tussen vrijheid en diktatuur. De Kongolese kristelijke vakbeweging weet dat ze alleen leven en werken kan in een vrijheidsregime. Hieruit zal zij zeker de passende besluiten trekken. En zoals wij onze vrienden steunen, die leven onder een diktato-riaal regime, hetzij van links, hetzij van rechts, hetzij in het Oosten of in het Westen, in Europa, Azië of Latijns-Amerika, zo zullen wij ook onze Kongolese vrienden steunen in hun strijd voor het behoud van een vrije vakbeweging in Kongo.'(6) Gelukkig met Mobutu... - Inhoud 24 november 1965. De staatsgreep van Mobutu. Bo-Boliko biedt onmiddellijk zijn welwillende diensten aan. Het vierde Kongres van de UTC vindt plaats van 7 tot 11 december 1965. Het Kongres stelt de oprichting voor van 'een centraal planbureau onder de direkte leiding van de regering, samengesteld uit Kongolese technici, syndikalisten en vertegenwoordigers van werkgevers en boeren'.(7) Mobutu beveelt de oprichting van een eenheidsvakbond. Bo-Boliko neemt onmiddellijk het initiatiefin handen en roept vertegenwoordigers van de socialistische, liberale en kristelijke vakbonden bijeen. (Men zou zich waarachtig nog steeds in Belgisch Kongo wanen.) Op 9 maart 1967 ondertekenen de drie vakbonden een akkoord om de fusie tussen de drie organizaties tot stand te brengen en zo een eenheidsvakbond op te richten. Het akkoord wordt door alle tenoren van de kristelijke bond ondertekend, André Bo-Boliko, Victor Beleke, Fer-nand Kikongi, Jean Luyeye, enz. De bedoeling van de leerlingen van Cool bestaat erin om binnen de eenheidsvakbond de sleutelposities in handen te krijgen. Zij slagen daar ook aardig in. Het Kongres dat van 21 tot 23 juni 1967 samen komt in Kinshasa kiest André Bo-Boliko als algemeen sekretaris van de eenheidsvakbond, de Union Nationale des Travailleurs du Congo. De kristelijke Bo-Boliko laat volgende lofzang op het Mobutu-regime stemmen: 'Gezien de politieke anarchie en de algemene onveiligheid die de eerste republiek hebben gekenmerkt; gezien de wandaden van de subversieve bewegingen en de wanorde veroorzaakt door de benden van buiten de wet gestelden over geheel het nationale territorium; (...) gezien de inspanningen verricht door de tweede Republiek, op 24 november 1965 geboren, om de politieke situatie in het klare te trekken, om de openbare administratie gezond te maken en om de nationale ekonomie te herstellen; bewust van de noodzaak om de stabiliteit van de politieke instellingen te verwezenlijken met het oog op het waarborgen van een echte demokratie; (...) neemt het Stichtingskongres van de UNTC, gehouden van 21 tot 23 juni 1967 te Kinshasa, volgende standpunten in: 1) het verheugt zich over het massieve en onvoorwaardelijke 'JA' van de arbeiders aan het grondwetgevende referendum van 4 juni 1967 dat de nieuwe orde heeft bevestigd; 2) het verzekert het nieuwe regime van zijn onwankelbare steun voor zijn programma van gezondmaking van de politieke situatie. "(8) Mobutu en de huurlingen - Inhoud Het is op datzelfde ogenblik dat zich de gebeurtenissen voordoen die aanleiding zullen zijn tot de geheime missie van Gust Cool bij Mobutu. Op 20 juni 1967 breekt in Kinshasa een muiterij uit van blanke huurlingen die het gezag van generaal Mobutu over het leger niet langer willen erkennen. Mobutu vreest dat dit zijn einde kan betekenen, dat de Belgen besloten hebben zich van hem te ontdoen. Mobutu weet best dat zijn leger niet is opgewassen tegen de huurlingentroepen, wanneer deze de volle steun genieten van het Belgische imperialisme. Mobutu stort zich in een vlucht voorwaarts, hij begint een anti-Belgische campagne, hij roept op tot anti-Belgische akties. Verscheidene Belgen vinden de dood in de streek van Kisangani. Wie zijn deze huurlingen? Hoe zijn zij hier terechtgekomen? In augustus 1964 was twee derde van het grondgebied van Kongo onder kontrole van de revolutionaire krachten. Het leger van Mobutu was niet langer in staat weerstand te bieden. Mobutu en Tschombé deden een beroep op Belgische officieren. Aan de Belgische kolonel Vandewalle, gaf Mobutu volmacht voor het voeren van de militaire operaties tegen de revolutionairen. Eind december 1964 waren officieel 232 Belgische officieren en onderofficieren aan de slag in Kongo. (9) Maar Mobutu had nog méér blanke soldaten nodig indien hij de revolutionairen wou verslaan. Hij deed beroep op huurlingen. In La Libre Belgique van 1 november 1965 verklaart hij: 'In het begin liep ik niet erg warm voor het engageren van huurlingen. Maar daarna is de militaire situatie zo geworden dat ik zelf huurlingen heb moeten aanwerven om de rebellie te bekampen. Maar er zijn er nooit meer dan 1.000 geweest. (...) Het zijn valabele mannen die echt de bevolking in het binnenland helpen. Ik weet dat ze hier komen om geld te verdienen, maar velen van hen werken met een groot ideaal.' De huurlingen opereren onder de rechtstreekse leiding van Belgische hoge officieren. Kolonel Vandewalle verklaarde: 'Zonder de huurlingen van alle verschillende nationaliteiten en van alle graden, zou er geen operatie Ommegang zijn geweest.'(10) 'Ommegang' was de naam van de grootscheepse militaire operatie tegen de hoofdstad van de revolutionaire krachten, Stanleystad. Alle belangrijke militaire operaties tegen de revolutionairen, die Mobutu op zijn naam schreef, werden uitgevoerd door Belgische soldaten en door huurlingen. Men begrijpt de paniek die zich van Mobutu meester maakte wanneer hij op 20 juni 1967 de opstand van de huurlingen in Ki-sangani vernam. Mobutu beschuldigde een aantal Belgische officieren, die in het Kongolese leger dienst hadden, van medeplichtigheid. De betrekkingen met België bereikten daarmee een dieptepunt. Het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken liet droogweg aan Mobutu opmerken dat België eind 1965 een einde wou maken aan het rekruteren van huurlingen in België. Ambassadeur Mungul Diaka kwam persoonlijk tussen bij de Belgische regering opdat deze niet zou optreden tegen het ronselen van huursoldaten. Hij verklaarde dat anders onvermijdelijk aan het licht zou komen dat de Kongolese kolonel Nzabi de belangrijkste organizator was van deze rekrutering in Brussel. De Amerikanen steunden in 1965 tenvolle het Mobuturegime. Ook de Belgen meenden dat een sterk Mobutu-regime voor hun belangen voordelig kon zijn. De Belgen hadden de huurlingen gestuurd toen men alle hens aan dek moest roepen om de revolutionairen te verslaan. België wou nu echter geen huurlingenavon-tuur. Minister van Buitenlandse Zaken Harmel stuurt op 7 augustus 1967 een telegram naar de Belgische ambassade in Kinsha-sa: 'Ik ben uitzonderlijk bezorgd over de evolutie van de situatie in het Oosten van Kongo en ik vrees een verplaatsing van de huurlingen naar Katanga. Ik zou wensen dat hetzij de Amerikanen, hetzij Delperdange een openhartige en geheime bespreking zouden kunnen hebben met Mobutu over dit punt. Ik kan niet geloven dat Mobutu denkt dat hij in staat is een militaire overwinning te behalen.'(11) Telegram van Harmel, 29 augustus: 'Ik onderstel dat het de bedoeling van Mobutu is een militaire operatie te ondernemen tegen de huurlingen (...) De huurlingen zullen waarschijnlijk op dat moment alle risico's nemen om naar Angola door te stoten. Deze militaire bewegingen zullen de nervositeit opwekken van de Kongolese autoriteiten en paniek veroorzaken bij de plaatselijke autoriteiten. De laatste gebeurtenissen hebben ons geleerd dat deze twee symptomen samen leiden tot de organizatie van een campagne tegen België dat verantwoordelijk wordt geacht voor de Kongolese mislukkingen.'(12) Het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken was van mening dat in deze situatie een heropleving van de revolutionaire beweging van Mulele niet uitgesloten was. Op datzelfde ministerie werd de vrees uitgesproken dat Mobutu de Belgische belangen in Kongo wou aanvallen om meer te steunen op de Amerikanen. Dit alles leidde ertoe dat de Belgische regering een aantal konkrete maatregelen eiste van Mobutu om de veiligheid van de Belgen in Kongo te waarborgen. Dit werd gezien als een test of Mobutu in de toekomst nog langer goed met België wou samenwerken. Mobutu zag in dat alles echter een nieuw bewijs dat België alléén een voorwendsel zocht om met hem te breken, en dat België zijn val had gezworen. Mobutu en zijn vriend Gust - Inhoud Op ditzelfde ogenblik had de Belgische regering besloten om 200 Belgische technici, voornamelijk leraars, uit Kongo terug te trekken en dit om budgettaire redenen. De Belgen wilden aan Mobutu niet bekennen dat zij krap bij kas zaten en zij besloten veiligheidsredenen in te roepen om de terugtrekking van de 200 technici te rechtvaardigen. J. Hollants Van Loocke van de Belgische missie in Kinshasa schreef in een nota van 3 augustus 1967: 'De veiligheid is in elk geval erg relatief. Het is bijna niet overdreven om te zeggen dat zij meer zal afgemeten worden aan noodzakelijkheden van budgettaire aard dan wel aan objektieve elementen die toelaten de risico's te schatten die men op elke plaats in Kongo loopt.'(13) De Belgische diplomatie sloeg nu verwoed aan het blunderen. Deze en soortgelijke konfidentiële nota's, opgesteld door Davignon en Hollants Van Loocke, geraakten in de handen van Mobutu. Voor hem staat nu rotsvast dat de Belgische diplomaten tegen hem komplotteren. De Belgische diplomatie zit klem. Het uur van Gust Cool heeft geslagen. Hier ligt een kans om zich onsterfelijk verdienstelijk te maken voor het Belgische imperium. Vrijdag 20 oktober, om 11.30 uur, kwam Gust Cool aan op de boot van Mobutu waar de bespreking zou plaatsvinden. Mobutu had reeds via een Belgische politicus laten verspreiden dat hij zeer gelukkig was dat hij zijn vriend Cool zou weerzien. Tijdens het gesprek schakelde Mobutu snel over van 'citoyen Cool' naar 'Gust'. Waarop Bomboko zich tot Cool wendend, de memorabele woorden uitsprak: 'Als u Justin zegt, zal ik ook Gust zeggen'. Gust had een goede inleiding voorbereid: 'Ik behoor niet tot de 300 rijkste families van België, ik heb die mijn hele leven be-kampt. Ik ben geen diplomaat en ook geen politicus. Ik ben gewoon te onderhandelen met patroons en ik zal mij dus veroorloven zeer vrij mijn mening te zeggen, zelfs indien dit met de diplomatische gewoonten in tegenstrijd zou zijn. Ik ken Kongo zeer goed, ik heb zeer veel voor dit land gedaan, en ik ben van dit land en zijn bevolking gaan houden. Het is mijn mening dat er op dit ogenblik voor Kongo geen andere oplossing mogelijk is dan deze die geboden wordt door president Mobutu. Maar, Monsieur Ie Président, er zijn de laatste tijd dingen gebeurd die zeer ernstig zijn. Ik kan alleen spreken in naam van de arbeiders van België. Die zijn bereid de ontwikkelingslanden te helpen, maar ik moet bekennen dat er nog weinig entoesiasme is voor Kongo. Onze ambassade werd vernield, het monument van Koning Albert, die voor onze arbeiders een legendarische figuur is geworden, werd eveneens vernield. Verscheidene Belgen werden vermoord. Dit alles maakte een diepe indruk op onze bevolking. Toch is België bereid zijn technische hulp voort te zetten. Maar de vakbonden van de arbeiders vragen garanties voor hun mensen.'(14) Dezelfde dag nog seint Cool naar minister van Buitenlandse Zaken Harmel: 'Ik heb aan Mobutu een uiteenzetting gegeven over ons standpunt en daarbij heb ik de nota gevolgd die u mij hebt overgemaakt voor mijn vertrek, maar ik heb daarbij de indruk gegeven dat deze voorstellen van mijzelf kwamen als gevolg van de bijeenkomst die ik heb gehad met de Belgische technici, zowel van het ACV als van het ABVV.'(15) Mobutu, die een ogenblik sprakeloos moet hebben gestaan over zoveel hypocrisie, wil zich op het terrein van de schijnheiligheid door niemand laten kloppen. Hij begon zijn antwoord aldus: 'Ik spreek van katoliek tot katoliek, van huisvader tot huisvader. Ik heb België lief boven gelijk welk ander land, buiten Kongo. Mijn kinderen gaan in België naar school, maar ik kan ze gemakkelijk naar Frankrijk of Canada sturen. Mijn schoonmoeder is in België voor een operatie, ik kon ze ook naar Parijs sturen. Dinsdagavond heeft men mij een dokument doorgespeeld van Hollants Van Loocke van de ambassade. Als ik dat dokument heb gelezen, heb ik geweend. Dat een katolieke eerste minister als Vanden Boeynants, een katolieke minister van Buitenlandse Zaken als Harmel, zo'n hypocrisie kunnen plegen, dat kan ik maar niet begrijpen.'(16) Daarop ontspon zich een diskussie die even lang als betekenisloos was. Gust Cool kwam nog tweemaal tussen met de aanloop: 'In naam van mijn vakbondsmensen moet ik zeggen...' Tweemaal werd hij door Mobutu onderbroken: 'Allé Gust, ik weet wel dat u gezonden bent door Davignon en Harmel...' De volgende dag, na nog wat gepalaber, mocht Cool twee communiqués opstellen. Het eerste luidde als volgt: 'Met de bezorgdheid, de goede relaties van vriendschap en samenwerking tussen de Demokratische Republiek Kongo en het Koninkrijk België te bewaren en te verstevigen, werd het volgende overeengekomen: 1) de twee regeringen geven hun wil te kennen om hun betrekkingen te organizeren op een basis van wederzijds respekt; 2) de twee regeringen beslissen, met het doel hun samenwerking te versterken, dat tussen de president van de Demokratische Republiek Kongo, hoofd van de regering, en de eerste minister van het Koninkrijk België, een direkte telefoonlijn zal worden tot stand gebracht; 3) telkens wanneer een van de partijen vaststelt dat de veiligheid niet is verzekerd, zal zij de andere partij kontakteren om samen de oorzaken op te zoeken met het doel onmiddellijk een oplossing te vinden; 4) de Belgische regering verplicht er zich toe om wettelijke maatregelen te nemen tegen de huurlingen van Belgische oorsprong. Zij verplicht er zich ook toe om de rekrutering van huurlingen in België door Belgische of vreemde burgers, te bestraffen. Zij engageert zich om haar burgers in herinnering te roepen dat zij verplicht zijn zich te onthouden van elke inmenging in de binnenlandse zaken van de Demokratische Republiek Kongo.' (17) Mobutu ging er verder mee akkoord dat België een eenzijdige verklaring publiceerde die door Gust Cool werd opgesteld: 'De regering stelt het volgende vast: 1) de Belgische konsulaten funktioneren normaal en beschikken over doeltreffende kommunikatiemiddelen met de ambassade in Kinshasa; 2) de Belgische onderdanen die in Kongo verblijven, hebben de toelating om normaal te reizen in het binnenland van Kongo en zij ondervinden geen enkele belemmering om het land te verlaten. Wanneer dit nodig was, werden bijkomende vervoersmiddelen aangebracht om hen toe te laten naar het buitenland te vertrekken; 3) de President van de Regering van Kongo heeft een interventiekomitee gekreëerd om te beschikken over een bijkomend instrument dat hem toelaat de vreemde ingezetenen op Kongolees territorium te helpen. Dit komitee is doeltreffend tussengekomen in twee situaties in Gemena en in Goma; 4) toen een zekere ongerustheid was ontstaan betreffende de situatie van de Belgische onderdanen in Goma, heeft de ambassadeur van België zich ter plaatse kunnen begeven om er de plichten van diplomatieke bescherming te vervullen. Voor al deze redenen verklaart de Belgische regering haar akkoord met bovenstaande verklaring, die gemeenschappelijk werd aangenomen door de twee regeringen.'(18) ACV fondsen voor de Kongolese kristelijke bond - Inhoud Gust Cool kon even vertrouwelijk binnenwippen bij president Mobutu met een geheime opdracht van de Belgische regering, omdat hij zich sinds 1946 een uitgebreide invloed in Kongo had uitgebouwd. Hij deed dat voornamelijk op twee manieren: vooreerst als vakbondsleider, vervolgens als... patroon. Het Belgische ACV had vanaf 1946 een kristelijke vakbond uitgebouwd in Kongo, die op 7 april 1960 de naam 'Union des Travailleurs Congolais' aannam. De leiders van deze bond waren door ons ACV opgevoed in een geest van schroomvallig respekt voor de Belgische belangen en onze vaderlandse multinationals in Kongo konden altijd op hun bescherming rekenen. De kristelijke bond in Kongo werd trouwens voor een groot deel vanuit Brussel gefinancierd. Terwijl Cool in oktober '67 druk geheimdoende bezig was met zijn grote Zaïre-reis, kwam op zijn bureau een schrijven terecht van Jean Bruck. Het was een brief gedateerd op 18 oktober 1967, geschreven door het Internationaal Solidariteitsfonds van het Internationaal Christelijk Vakverbond. Bruck meldt dat hij 2.500.000 fr. heeft ontvangen van het ACV met als bestemming de Kongolese UTC. Hij herinnert eraan dat hij een afspraak maakte met Gust Cool dat het ACV in 1967 in totaal 5 miljoen Belgische frank zou storten voor de Kongolese kristelijke bond.(19) De Kongolese onafhankelijkheid had niet veel om het lijf. Kolonialisme werd neo-kolonialisme, ook op syndikaal gebied. Na de onafhankelijkheid, van 1961 tot 1968, stortte het Belgische ACV 27.357.323 fr. op rekening van de Kongolese kristelijke bond. In de koloniale periode had het ACV tussen 46 en 60 voor 35.167.729 fr. fondsen overgemaakt aan haar Kongolese kwekeling.(20) Gust Cool had in Kongo ook zeer veel kontakten aangeknoopt als voorzitter van de Raad van Beheer van het bedrijf Sodimca. Deze naam stond oorspronkelijk voor Société d'Imprimerie du Courrier d'Afrique; later voor Société d'Imprimerie et de Cartonnage. Cool was in 1946 naar Kongo vertrokken om dit bedrijf over te nemen van de apostolische vikarissen, voor rekening van de drukkerij 'Het Volk'. In 1960 was Sodimca reeds de grootste drukkerij van Kongo geworden. Zij stelden toen 310 mensen tewerk. Cool was dus voorzitter van een middelgroot bedrijf. In Sodimca werd een merkwaardige drie-eenheid gerealizeerd tussen patronaat, vakbondsleiding en hoge staatsambtenaren. Sodimca is de vlees geworden klassenverzoening: de heren die zetelen in de Raad van Beheer zijn én bedrijfsleider, én vakbondsleider én hoogwaardigheidsbekleder van de Kongolese staat. Reeds vóór de Kongolese onafhankelijkheid werden twee zwarten, Joseph Iléo en Jean Bolikango, opgenomen in de beheerraad van Sodimca. Beiden speelden een belangrijke rol in de agitatie tegen de nationalistische regering Lumumba. Toen Ka-savubu op 5 september 1960 eerste minister Lumumba aan de dijk zette, benoemde hij diezelfde Joseph Iléo tot eerste minister. Een paar jaar later wordt de Beheerraad van Sodimca opgesierd door de aanwezigheid van Bo-Boliko Lokonga en Beleke Tayey. Eerstgenoemde is jarenlang Mobutu's topman als voorzitter van de Conseil Législatif National; de tweede is lid van diezelfde raad. Wanneer Bo-Boliko in de weer is voor Mobutu als voorzitter van diens Nationale Wetgevende Raad, staat hij bij Sodimca genoteerd als beheerder met verlof. Wanneer Mobutu in december 1973 aankondigt dat hij de buitenlandse ondernemingen zal nationalizeren, ten voordele van zijn vazallen, de Zaïrese compradore-bourgeoisie, slaat de paniek toe in het ACV-huis. Op 27 december 1973 is Mobutu's rechterhand Bo-Boliko Lokonga persoonlijk aanwezig op de bijeenkomst van de Beheerraad van Sodimca. Plannen worden opgesteld om de geplande nationalizering te doen passeren met een minimum aan hinder voor de ACV-eigenaars. Het bedrijf heeft vrijwel een monopoliepositie in Kinshasa, het is een welvarend middelgroot bedrijf. In een schrijven van 5 april 1974 aan het Zaïrese Departement van Politieke Zaken, vraagt Gust Cool, die als minister van Staat tekent, dan ook niet minder dan 180 miljoen Belgische frank schadevergoeding, indien zijn bedrijf zou genationalizeerd worden. (21) Sodimca werd in 1974 genationalizeerd maar werd reeds op 17 september 1976 aan de Belgische ACV-eigenaars teruggeschonken. Voorzitter Cool stuurde in november van dat jaar de heren Hubert Detremmerie en René Roosen naar Kongo. Zij voerden er diskussies met de Belgische ambassadeur, de heer Van Sina, met de heer Descamps, direkteur van de Banque du Zaïre, met de heer Moison, van de Vereniging van Zaïrese Ondernemingen en eveneens met... de heer Corbiau van de holding van de Société Générale die ook present was om Mobutu in zijn relanceplan-nen te steunen.(22) De beheerders van het middelgroot bedrijf Sodimca voelen zich thuis onder de andere fabriekseigenaars en zij gaan meer en meer in dezelfde termen denken. Wanneer de internationale bankierswereld een direkte kontrole eist over de ekonomie en de financies van Zaïre, en dus praktisch een aantal koloniale toestanden herstelt, applaudisseert vriend Cool. Op de Beheerraad van 15 februari 1978 wordt de volgende mededeling gedaan: 'De internationale instanties zijn bereid om Zaïre te helpen, maar onder bepaalde voorwaarden: 1) de teruggave van alle bedrijven die werden gezaïrizeerd; 2) verantwoordelijke posten in het departement van Financiën en in de Bank van Zaïre moeten worden toegekend aan funktionarissen van de Wereldbank.'(23) Deze neo-koloniale boodschap wordt met algemene instemming begroet. Het imperialisme legt in Kongo aan de zwarte arbeiders lonen op die hen nauwelijks in staat stellen te overleven. Cool beseft dit zeer goed. Op dezelfde vergadering zegt hij: 'De zwarte arbeiders zijn uitgehongerd, wij moeten hen eten geven. De maaltijd die zij 's middags tegen een lagere prijs kunnen kopen in het restaurant van Sodimca, is voor de meeste arbeiders het enige eten dat zij tijdens een hele dag zien.'(24) Sodimca maakte tijdens de eerste 11 maanden van 1979 een brutowinst van 60.522.213 Belgische frank aan de officiële koers of 21.786.290 Belgische frank aan de parallelle koers.(25) De ACV-leiders kunnen er zich ter plaatse heel goed van vergewissen dat het regime van Mobutu korrupt, anti-volks en wreedaardig is. Vooral op het ogenblik dat hun eigen bedrijf werd genationalizeerd, waren zij uitzonderlijk klaarziend. Zo verklaarde René Roosen op 4 maart 1974: 'Mobutu's nieuwe orde stort stilaan in mekaar. Alle titels die aan de President werden gegeven zoals helderziende, de stuurman, het genie, de vader van het vaderland, kunnen niets veranderen aan het feit dat Mobutu zijn volk heeft bedrogen, de Zaïrese bevolking heeft uitgebuit, een deel van het staatsinkomen voor eigen profijt heeft verspild. In zijn hoogmoed heeft hij de gehele basis van de Zaïrese staat vernield, zijn ekonomie, zijn financies, zijn sociaal regime. Het land wordt niet bestuurd, het regime is korrupt. In de brous-se heeft de bevolking gewoon alles tekort. In de steden geraken de winkels leeg, en de bevoorrading is niet meer verzekerd.'(26) Toch is Gust Cool van mening dat men het kontakt met het regime van Mobutu moet blijven bewaren. De redenering is de volgende: Binnen het Mobutu-regime zijn onze vrienden aan het werk. Vroeg of laat is het met Mobutu gedaan. Het komt erop aan om op dat moment onze mensen op de sleutelposities te hebben. Zij kunnen dan een essentiële bijdrage leveren voor een demokratische verandering die de Belgische belangen intakt laat. Het ACV en de intriges binnen de Mobutu-vakbond - Inhoud In augustus 1978 vindt het tweede Kongres plaats van de Union Nationale des Travailleurs Zaïrois. Een AC V-leider is er present als afgevaardigde van het Wereldvakverbond. In de Zaïrese vakbond zijn drie grote clans. De Siwa-clan wordt uitgemaakt door de elementen die vroeger tot het ABVV behoorden. De kristelij-ke clan wordt nog altijd achter de schermen door Bo-Boliko geleid. Amerikanen van het African American Labor Center, geleid door Irving Brown, zijn op het Kongres aanwezig. Hun man is Pendu en zij geven kwistig geld uit om stemmen voor hem te kopen. De ABVV-tendens won het pleit en Monkwakani werd sekretaris-generaal. Het rapport van de ACV-waarnemer levert volgende kommentaar: 'Het is wellicht beter om vandaag deze verantwoordelijkheid aan anderen te laten en het is goed dat Fer-nand Kikongi van zijn post in de vakbond is verwijderd door Mobutu. Op die manier hebben we nog bekwame mensen in reserve voor morgen. '(27) De kristelijke stroming had vier van de vijf posten van vice-se-kretaris-generaal weten te bemachtigen: Luyeye, Ilonga, Liondja en Kombo. De ACV-waarnemer stelde zelf vast dat de vakbond UNTZA volledig onder de kontrole staat van Mobutu en dat de meeste van zijn kaders en permanenten zich openlijk aan korrup-tie schuldig maken. Toch stelde hij in zijn rapport: 'De UNTZA is de enige syndikale struktuur waar een meerderheid onder de honderden permanenten en de duizenden militanten de stempel en de invloed van het ACV heeft meegekregen. Zij blijven een zeer grote vriendschap bewaren voor onze beweging. Dit des te meer omdat zij vandaag ontdekken en meer dan in het verleden begrijpen wat wij met en voor hen hebben gedaan. Deze struktuur is de enige die onder de leiders over een zekere elite beschikt die in staat is om verantwoordelijkheden op te nemen.'(28) Bo-Boliko informeerde de ACV-waarnemer dat de leiders van de Mobutu-bond, die uit de kristelijke vakbeweging stammen, besloten hebben elkaar regelmatig te ontmoeten en onderlinge afspraken te maken over de te volgen strategie. In deze geheime fraktie zal de belangrijkste rol worden gespeeld door Bo-Boliko en Kikongi, die beiden buiten de bond staan. Luyeye, Ilonga en Liondja, die vice-sekretaris-generaal van de UNTZA zijn, zouden eveneens een belangrijke bijdrage leveren voor het hergroeperen van de kristelijke pro-Belgische krachten. De bijeenkomsten worden eveneens bijgewoond door Ilito, M'Baya, M'Kuli, Zangaby, Montombo, Catalaye, Bwangli, Kalibo, N'Tuali, Man-wana en Monbonba. Deze heimelijke maneuvers situeren zich reeds in het perspektief van een mogelijke val van Mobutu. Gust Cool en zijn vrienden, die de oude koloniale orde hebben beschermd, denken er ook nu niet aan de arbeiders en boeren op te roepen voor een volksrevolutie die de grondslagen van het Mobutu-regime zelf zou kunnen vernietigen. Gust Cool dirigeert een aantal maneuvers onder de topkaders van het Mobutu-regi-me. Het komt erop aan oude pro-Belgische kaders ve beschermen en nieuwe kaders te vormen die morgen in het post-Mobutu-tijdperk, aan de traditionele pro-imperialistische politiek een nieuw gezicht kunnen geven. In zijn rapport vraagt de ACV-waarnemer financiële steun voor het projekt van hergroepering van de kristelijke vakbondsleiders. 'De financiering van een dergelijk programma van koördinatie is naar mijn mening belangrijk.'(29) Hij stelt voor een beroep te doen op oude koloniale kaders om de hergroepering van de kristelijke vakbondsmilitanten te realizeren. 'Het zou wenselijk zijn dat Jean Bruck naar Zaïre kon gaan om er een rondreis te maken in het binnenland, vergezeld van een van onze Zaïrese vrienden; hij zou onze oude leden kunnen opzoeken en hen aansporen om onderling overleg te plegen en zich te organizeren.'(29) Jean Bruck was tijdens de koloniale periode in 1957 als ACV-vrij gestelde naar Kongo getrokken om er de scholing van Kongo-lese kaders te verzorgen. Zijn werk was erg doeltreffend en in 1962 verliet hij Kongo om geheel Afrika als werkdomein te bestrijken. De ACV-waarnemer stelde in zijn rapport ook voor om meer stages te organizeren in België voor jonge kaders van de Mobutu-bond. Hij legt er de nadruk op dat men daarbij een selektie moet organizeren en de kandidaten reeds ter plaatse in Zaïre voorbereiden. Voor deze selektie en voorbereiding zou een beroep kunnen gedaan op pater Charles en pater Segers die reeds tijdens de kolonizatieperiode als aalmoezenier verbonden waren aan het ACV-Kongo en die ook na de onafhankelijkheid deze funktie bekleedden bij de kristelijke bond. De waarnemer noteerde: 'We moeten de elites krijgen van de jonge leiders van de studiebureaus, van de vorming, enz. We moeten herscholing organizeren en met hen kontakt houden in Zaïre.'(30) 8. Naar de klandestiniteit in Nicaragua - Inhoud Gust Cool heeft zich voor rekening van de Westerse belangen, niet alleen in Afrika en Azië bezig gehouden. Latijns-Amerika droeg eveneens zijn intense belangstelling weg. Ook hier dook de ongelukkige Cool op gevorderde leeftijd, nog even in de samenzweerderssfeer. De geheimdoenerij werd deze keer georkestreerd door André Louis, lid van het uitvoerend komitee van de kristendemokratische Internationale, die op 7 oktober 1978 een nota bezorgde aan de minister van staat August Cool. Dit doku-ment droeg als titel: 'Voor een wereldstrategie van de kristen-demokratie'. De auteur onderstreepte in een voorafgaande bemerking dat hij om veiligheidsredenen slechts zeven personen waardig had geacht kennis te nemen van zijn wereldomvattende bedenkselen. De zeven strategen die werden uitgenodigd voor het meebepalen van een nieuwe wereldpolitiek van de kristen-demokratie - zeg maar van een nieuwe wereldpolitiek van het Europese imperialisme - waren: Aristide Calvani, Vanden Boeynants, Tindemans, Nothomb, Alain De Brouwer, Wilfried Martens en August Cool. Nogmaals de noodzaak van geheimhouding onderstrepend, schreef André Louis in een bijgaande brief: 'Indien de kristen-demokratie op een bepaalde dag een strategie weet uit te werken, hebben wij er alle belang bij om de sleutels ervan niet aan onze tegenstrevers over te maken.'(1) Een nieuwe wereldstrategie van de kristen-demokratie zou geld vragen. Maar daar zat André Louis in het geheel niet mee verlegen. In dezelfde brief opent hij het volgende optimistische perspektief: 'Ik geloof dat er geen enkel probleem zal zijn om de financiering van een echte wereldstrategie van de kristen-demokratie te verzekeren. Bepaalde regeringen kunnen er zich voor interesseren en het politieke mecenaat is nog niet helemaal uitgestorven. In de economische wereld zijn er niet alléén imbecielen en kortzichtige konservatieven - zelfs niet in Zuid-Afrika! Men zou in alle geval moeten weten of wij vastbesloten zijn om de marxistische uitdaging te beantwoorden. (2)' Tegen kapitalisme en kommunisme - Inhoud Het is nu tijd om even kennis te maken met de kristen-demokra-tie in Latijns-Amerika waarover Gust Cool en André Louis zich met zoveel liefde hebben gebogen. De kristendemokratie heeft in Latijns-Amerika bijna veertig jaar georganizeerd bestaan achter de rug. Op 23 april 1947 bracht de Chileen Eduardo Frei, kristendemokraten uit Chili, Uruguay, Argentinië en Brazilië bijeen in Montevideo. De kristendemokratische Organisatie van Amerika werd gesticht. In een 'Verklaring van Montevideo' werden volgende basisbeginselen aangenomen: 'de bevestiging van de princiepes van het integrale humanisme dat berust op het respect van de menselijke persoon en van het demokratisch pluralisme. Het verwerpen van elk systeem dat de mens uitbuit of onderdrukt, of het nu kapitalisme, kommunisme of fascisme heet.'(2) Wat deze 'strijd tegen kapitalisme en kommunisme' van Frei in de feiten betekende, werd in 1964 duidelijk. Toen won de kris-tendemokraat Frei met klank de verkiezingen in Chili. Hij wist 56% van de stemmen te behalen. Welke middelen had de kristendemokratie gebruikt om plots zo overdonderd populair te zijn? Seymour M. Hersh schrijft in zijn studie over Kissinger het volgende: 'De invloed van de VS op de verkiezingen van 1964 was méér uitgebreid dan openlijk werd gemeld. In 1963 en 1964 werd - en op zijn minst 20 miljoen dollar als steun voor Frei's kandidatuur - ongeveer 8 dollar per kiezer binnengesmokkeld in Chili door de Verenigde Staten. Het grootste deel daarvan passeerde via de Agency for International Development (AID). Miljoenen dollars uit Fondsen van de AID en de CIA werden met het volledige medeweten van de regeringen van Chili en de Verenigde Staten, toegewezen aan organizaties van de roomskatolieke kerk over het gehele land, wiens doel het was het protestantisme en het kommunisme te bekampen. (...) Frei ontving eveneens klandestiene hulp van een groep van Amerikaanse multinationals die bekent staat als de Zakengroep voor Latijns-Amerika. De groep was in 1963 georganizeerd door David Rockefeller, de voorzitter van de Chase Manhattan Bank, en dit op uitdrukkelijk verzoek van president Kennedy.'(3) Eén en ander kan allicht helpen een uitleg te bedenken voor het gemak waarmee André Louis financiële middelen ziet te vergaren voor zijn nieuwe wereldstrategie. De kristendekomkratische organizatie van Amerika is vooral sinds het begin van de jaren zestig in Latijns-Amerika uitgebreid. De neergang van het Amerikaanse imperium maakte een toenemende penetratie van het Europese imperialisme, vertegenwoordigd door de internationale kristendemokratie mogelijk. Op het 10e kongres van de KDOA in december 1981 in Caracas gehouden, waren reeds 18 officiële delegaties aanwezig. De uittredende voorzitter op dit 10de kongres was Napoleon Duarte uit El Salvador. Deze laatste was in december 1980 voorzitter geworden van de junta die in El Salvador regeert. Na de verkiezingen van 15 oktober 1981 werd een fascist, major d'Aubuisson, voorzitter van het parlement. Alvaro Magana werd president en de kristendemokratie aanvaardde dat één van haar leiders, pablo Mauricio Alvergue, benoemd werd als één van de drie vice-presidenten. Gust Cool en het Bekaert-Fonds - Inhoud Wij willen nu even stilstaan bij een paar van de samenzweerders die zich met André Louis over Latijns-Amerika bogen. Gust Cool koesterde sinds vele jaren een bijzonder eigenaardige belangstelling voor Latijns-Amerika. Na de dood van zijn geestelijke vader Léon Bekaert werd een fonds Léon A. Bekaert opgericht dat het kruim van de Belgische bank- en industriewereld omvatte en dat zich tot taak stelde de Latijnsamerikaanse markt voor de Belgische patroons te bewerken. In 1974 stonden volgende personaliteiten genoteerd als leden van de raad van beheer van het Fonds Bekaert: A. Dubuisson, voorzitter van Brugeoise et Nivelles, FN, Mercantille, SABCA, ACEC, Laura en Ver-eeniging; ondervoorzitter van Sibeka, Sofina; beheerder van Traction et d'Electricité, Cockerill, Maritime Beige, Fokker, Arbed; direkteur van de Société Générale. P. Delville, beheerder van Bank Brussel Lambert, UCE, Linalux, Cockerill. P. Herinckx, J. Maertens, P. Renders, voorzitter van UCE, Linalux; beheerder van Sibeka, Electrobel, Laura en Vereeniging. Y. Seghin, J. CH. Snoy et d'Oppuers, beheerder van Groep Brussel-Lambert, Sobaki, Interbrabant, Fonds de Prévoyance et de retraite. A. Speeckaert, E. Vaes, beheerder van Brugeoise, Sofi-bois, Finoutremer. L. Ameye, voorzitter van Delhaize, Amix, André, kommissaris van Pechiney-Ugine Kuhlmann. Ch. de Bar, beheerder van Sibeka, Tanganyika Concessions, Sofina; ondervoorzitter van Genstar. A. Bekaert, voorzitter van Bekaert; beheerder van Intercom. P. de Bonvoisin, voorzitter van Val-europ, beheerder van Angelo Diamonds. C. de Brouwer, H. Cappuyns, regent Nationale Bank; direkteur-generaal van Gevaert, beheerder van EBES, UCB, Royale Beige. A. Cool, vakbondsleider. B.Cool, zoon van voorgaande, E. Coppée, voorzitter Cie. Coppée de developpement Industriël; beheerder GBM, Cockerill. J. Desclée de Maredsous, voorzitter van Participations et de Gestion; beheerder van Brussel Lambert, Union Zaïroise de Banque, Fonds Fiducem Int. J. De Staercke, beheerder NMKN, GEDEI; kommissaris Sofina. G. Deurinck, beheerder Brugeoise, CBR. Ph. Dulait, voorzitter Belgolaise. E. Empain, voorzitter Fagaz, Interbrabant, Verlica; ondervoorzitter Intercom, afgevaardigde-beheerder Cie des Grands Lacs, Electrorail, beheerder tramways Bruxellois, Electrobel. Ch. Everarts de Velp, kommissaris Finoutremer, Charbonage de Monceau-Fon-taine. R. Henrion, ondervoorzitter Belgolaise; beheerder GBM, GB-Inno-BM, PR-Phenix. A. Kemps. A. Lagasse de Locht. L. Lambert, voorzitter Cie Brussel Lambert, Fonds de Prévoyance et de Retraite, ondervoorzitter Electrobel, Bank Brussel Lambert, beheerder Electrogaz, Auxiliaire Internationale de Chemins de Fer, Petrofina, GB-Inno-BM.. J. Lannoye, beheerder GBM. J.P. deLaunoit, ondervoorzitter Bergougnan Beige, afgevaardigde beheerder groep Brussel Lambert, beheerder Wagon-Lits, Audiofina, Bank Brussel Lambert, Electrobel, Cockerill. V.Leysen, beheerder NMKN. W. Matthys, beheerder UCO, Fi-delitas, Sofibois. A. Pirard, A. Provost, beheerder Sofibois, GBM, Brugeoise, CBR, Sadacem, Finoutremer, adviseur Generale Maatschappij. E. van der Rest, beheerder Floridine, Eternit. P. Solvay, J. Van der Straeten, kommissaris Gemeentekrediet, La Lys. G. Veltere. M. Verhaeghe de Nayer, voorzitter Bekaert. R. Vermeire, L. Wauters, voorzitter van het beleggings-kommitee van de Kredietbank. M. Wery. Ph. de Woot, beheerder Coppée. D. Goossens, kommissaris-revisor Floridienne, Usines Mathes, Viscose. De aanwezigheid van vakbondsleider August Cool en diens zoon Bavo Cool in dit selekte gezelschap is opvallend. Vooral wanneer men weet dat de belangrijkste taak van het fonds erin bestaat topmanagers van Latijnsamerikaanse bedrijven te scholen. In 1974 heeft het fonds reeds een zestal seminaries voor topmanagers georganizeerd. Zestig leidende personen van topniveau van privé- en publieke ondernemingen kregen zo onderricht van Belgische topspecialisten en werden in kontakt gebracht met de belangrijkste vertegenwoordigers van het Belgische bedrijfsleven. Deze topmanagers kwamen uit zeven landen: Argentinië, Brazilië, Chili, Columbië, Equador, Mexico en Peru. In een nota van het Bekaertfonds lezen we: 'Deze oud-deelnemers vormen thans een net van korrespondenten die de start hebben mogelijk gemaakt van akties met managementcentra, en die de kontaktname hebben bevorderd met beroepsorganizaties'.(4) De scholing die het Bekaertfonds verstrekt is er duidelijk op gericht om een deel van de compradore-bourgeoisie uit Latijns-Amerika aan het Europese en meer bepaald Belgische imperialisme te binden. Calvani en de bijna-demokratie in El Salvador - Inhoud Caivani die zich op 7 oktober 1978 met de geheimzinnig doende André Louis over de wereldstrategie had gebogen, is een spilfiguur uit de Latijnsamerikaanse kristendemokratie. Deze jurist die in Leuven studeerde en minister van Buitenlandse Zaken was in de regering Caldera in Venezuela, werd in 1981 herkozen als sekretaris-generaal van de KDOA. Calvani geeft voor dat hij kristen is, en demokraat. Hoe zwaar aan het woord demokraat moet getild worden, maakte hij op ondubbelzinnige wijze duidelijk: 'de kristendemokratie kan niet bestaan zonder een mini-mum-regime van demokratie.' 'Wij staan erop de regimes in overgang naar de demokratie te ondersteunen.'(5) Graag een voorbeeld van zo'n regime in overgang naar de demokratie. Zonder aarzelen en zonder verpinken wijst de heer Calvani naar El Salvador. Daar worden dan allicht revolutionairen en kommu-nisten neergeknald als konijnen, daar worden dan misschien arbeiders en boeren neergemaaid als droog koren, de kristendemokratie heeft er toch een ruime legale speelruimte. Het volstaat dat in dit land aan de CIA, aan de extreem-rechtse D'Aubuisson en aan de kristendemokraat Duarte de gelegenheid wordt geboden om een elektoraal ballet op te voeren, opdat dit land zou worden bedacht met de eervolle titel van 'regime in overgang naar de demokratie.' Calvani heeft nog méér dan deze bijtende formules. Zo ondermeer de volgende: 'Wij moeten absoluut aan onze militanten in bepaalde regimes een echte opvoeding in de klandestiniteit geven. (...) De gewoonte van een klandestien gedrag is noodzakelijk in vele landen. Dit is bijvoorbeeld het geval in Guatemala. En wij vrezen voor Nicaragua.'(6) Wij lopen niet veel risico wanneer wij ons aan de voorspelling wagen dat de kristendemokratische klandestiniteit in Guatemala niet veel om het lijf zal hebben. In Nicaragua daarentegen zal het naar alle waarschijnlijkheid wel veel vlotter lopen met die klandestiniteitsoefeningen. Reagan heeft in die buurt een heel stel specialisten terzake rondlopen, die steeds bereid zijn hun diensten aan te bieden. Eind 1982, een jaar nadat Calvani zijn tekst schreef, waren zijn Guatemalteekse vrienden de rustige overtuiging toegedaan dat de kwellingen van de klandestiniteit hen zouden bespaard blijven. Op dat moment begroetten zij met entoesiasme de belofte van junta-leider generaal Efraim Rios Montt dat er in '84 verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering zullen plaatsvinden en het jaar daarop verkiezingen voor het presidentschap.(7) De goede generaal die op deze wijze bijna boven de minimumdrempel inzake demokratie geraakte, was in 1974 de presidentskandidaat geweest van de kristendemokratie in Guatemala. Maar hoe groot zijn de angsten die Calvani's vrienden in Nicaragua moeten doorstaan! De sandinistische revolutie van 1979 tegen het beuls-regime van Somoza, wordt door de internationale kristen-demo-kratie als een ware nachtmerrie ervaren. In een door Tindemans ingezegende studie lezen we het volgende: 'De macht van de san-dinisten berust op het leger dat méér en méér door de Sovjet Unie wordt versterkt en uitgerust. Onder de slogan dat 'de revolutie moet worden verdedigd', brengt de gevestigde macht een permanent leger van veertigduizend soldaten op de been, (tegenover vijftienduizend in de periode van Somoza) en het verenigt honderdduizend mannen in de militie. (...) De buurlanden Honduras en Costa Rica ervaren deze situatie als een bedreiging.' 'De uitzonderingstoestand wordt uitgeroepen op 15 maart 1982. Dit lijkt echter veel meer op een staat van beleg waarin de rechten van de burgers dagelijks worden met de voeten getreden.'(8) Tientallen Belgische jongeren hadden reeds de gelegenheid het revolutionaire Nicaragua te bezoeken en er samen met de boeren op de velden te werken. Zij hebben er kunnen ervaren hoe arbeiders en boeren, die gisteren nog als sprekend vee werden behandeld, een revolutionaire demokratie aan het uitbouwen zijn. Zij kunnen beter dan wie ook de cynische schaamteloosheid smaken van het geschreeuw over 'stalinisme' 'totalitarisme' en 'staat van beleg' dat nu opstijgt uit de internationale kristendemokratie. Alain De Brouwer waakt over 'onze' multinationals - Inhoud Het is niet zonder nut nu nog even kennis te maken met het denken van Alain De Brouwer, de vroegere voorzitter van de Europese Unie van kristendemokratische Jongeren. Hij maakt ook deel uit van het klubje van zeven onhandige samenzweerders, die door André Louis werden ingewijd in de geheimen van zijn wereldstrategie. De Brouwer is tegenwoordig verbonden als raadgever aan de kristendemokratische groep van het Europese parlement. Daar buigt hij zich meer in het bijzonder over de samenwerking tussen Europa en Latijns-Amerika. Hij wil deze samenwerking opkrikken door het afsluiten van een Algemeen Akkoord over de Investeringen. Dit Akkoord zou strikte reglementen bevatten voor de aktiviteiten van de Europese multinationals in Latijns-Amerika en het zou ter zelf der tijd aan de Latijns-Amerikaanse landen wel omschreven gedragsnormen ten overstaan van deze multinationals opleggen. Met een olijke glans in de ogen, fluistert Alain De Brouwer dan in de oren van onze Bekaerts, Gevaerts en andere Solvay's de volgende geruststelling: 'De bijkomende veiligheid en stabiliteit die de internationale garanties van dit Akkoord zouden bieden, zouden een ruime kompensatie vormen voor de nieuwe verplichtingen die worden opgelegd aan de multinationale ondernemingen.'(9) Het ogenblik is nu gekomen om een blik te werpen op het do-kument dat werd uitgewerkt ten huize van Alain De Brouwer door André Louis en Aristide Calvani, en dat ter goedkeuring werd voorgelegd aan het selekte gezelschap bestaande uit Gust Cool, Vanden Boeynants, Tindemans en Nothomb en Wilfried Martens. Over Latijns-Amerika bevat het dokument het volgende : In talrijke landen van Latijns-Amerika hebben de diktatoriale en militaire regimes een zekere eenheid in de vormen van onderdrukking tot stand gebracht. Deze eenvormigheid heeft op haar beurt een méér en méér eenvormige houding van weerstand teweeg gebracht. Morgen is alles mogelijk in Latijns-Amerika. Wat gebeurd is in Nicaragua, kan morgen ook gebeuren in om het even welk ander diktatoriaal land. Men kan de mogelijkheid niet uitsluiten van een keten van opstanden die snel onkontroleerbaar worden en die uitmonden op de machtsovername door de best-georganizeerden: dit wil vandaag zeggen de marxisten. Vertrouwen op de militairen om dit perspektief te bezweren is een erg naïeve berekening. Het zijn de keurtroepen van Salazar die het zo ver brachten dat ze er bijna in slaagden de kommunisten aan de macht te brengen in Portugal. (...) De diktaturen hebben in Latijns Amerika alle voorwaarden gekreëerd die het marxisme nodig heeft om zich te ontwikkelen, en dat in een mate die nooit te voren werd bereikt: terreur, armoede, sociale uitbuiting, willekeur en autoritarisme. (...) Zelfs de filozofie, en ja, zelfs de teologie van de bevrijding die zo levend zijn in Latijns-Amerika spelen op dit ogenblik ten voordele van de marxisten. Zij bereiden de geesten voor op het revolutionaire 'moment', zonder te voorzien wat er daarna zal komen. Wij hebben niet de mogelijkheid om deze filozofie af te wijzen. Zij kan trouwens zowel de weg voor ons voorbereiden als voor de marxisten. Onze taak zal erin bestaan om ons op zo'n manier te organizeren dat de kristendemokraten op het beslissende ogenblik klaar staan om de verantwoordelijkheden van de macht op te nemen. Om dit doel te bereiken, dringen de volgende punten zich op: In Latijns-Amerika bestaat de eerste noodzaak erin op een geloofwaardige manier plaats te nemen in het ideologische debat. De kristendemokratie moet naar voor komen als de belangrijkste woordvoerder van de demokratie. Daarom is het noodzakelijk dat men de revolutionaire legitimiteit van de demokratie vestigt. Dit kan gebeuren door te verwijzen naar de revolutie van 1789. (...) Nieuwe leiders ontdekken en hen de kans geven om de kristendemokraten van andere Latijnsamerikaanse landen en van Europa te ontmoeten. Hen de kans geven zich te vormen. Hen begeleiden bij het op punt stellen van een strategie van aktie en van konkrete machtsuitoefening in hun land. '(10) Het eigenlijke doel van de internationale kristendemokratie wordt hier met merkwaardige klaarheid geformuleerd: de marxisten verslaan, Nicaragua verslaan, de contrarevolutie doen zegevieren. Sinds tientallen jaren zwerft die contrarevolutie in Latijns-Amerika rond in twee gedaanten. De ene keer dient ze zich aan in de vorm van de openlijke militaire diktatuur. De andere keer presenteert ze zich in de vorm van de demokratie. Het ene jaar betaalt de CIA de demokratie in de persoon van Frei, het andere jaar sponsort de CIA de diktatuur in de gedaante van Pino-chet. Wanneer de diktatuur gedurende een aantal jaren heeft gewoed en de lijken van duizenden revolutionairen in de grond heeft gestopt, is de bodem klaar voor een nieuw demokratisch experiment onder ClA-begeleiding. In het begin van de jaren zestig kwam Schlesinger aan het hoofd van de CIA te staan. Een aantal Latijnsamerikaanse diktaturen waren door de knieën gegaan. De invasie van de Varkensbaai op Cuba was zopas deerlijk mislukt. Schlesinger ging gezwind de demokratische hervormers in Latijns-Amerika opzoeken: Betancour in Venezuela, Figueres in Costa Rica en Frei in Chili werden met een bezoek bedacht. CIA-man Joseph B. Smith die op dat ogenblik naar Latijns-Amerika werd gestuurd, kreeg de volgende toelichting mee: 'Venezuela is een interessant land en het Witte Huis kijkt aandachtig toe om te zien of Betancour kan slagen. Zij beschouwen hem als het antwoord op Castro.'(11) Ook vandaag lopen heel wat tirannen in Latijns-Amerika op hun laatste benen. De sociale revolutie rijpt. Wie kan haar nog tegen houden? André Louis wil het proberen. 'Het probleem in Latijns-Amerika is dus niet te weten of een revolutie noodzakelijk is, en zelfs niet of ze plaats zal vinden. De enige vraag is te weten wie de revolutie zal maken. (...) De kristendemokraten zijn ook kandidaat voor de Revolutie. Als belangrijkste georganizeerde politieke kracht in het kontinent, staan zij in de voorhoede op het domein van de politieke reflexie en van de politieke moed.'(12) André Louis inspireerde mee het 'revolutionaire' manifest van de kristendemokratie voor Latijns-Amerika dat op het tiende kongres van de organizatie in december '81 werd aangenomen. Zo worden dan in Latijns-Amerika een aantal bijzonder smakeloze en typisch Belgische platitudes aan de man gebracht: 'De maatschappij wordt opgevat als de eenheid van alle mensen.' 'De liefde is een essentiële politieke gedachte.' 'De participatie is het basiskoncept waarvan men moet vertrekken.'.. .(13) Wedden dat André Louis zelfs in Zuid-Afrika geld zal weten te vinden om dergelijke Belgisch-revolutionaire ideën in Latijns-Amerika te financieren? In datzelfde Manifest wordt nog een andere wijze bedenking van André Louis overgenomen. De Latijnsamerikaanse kristen-demokratische partijen spreken zichzelf moed in met de verklaring dat zij 'de vooruitgang van de teologie van de bevrijding en van de revolutie niet moeten vrezen.'(14) Zij formuleren de boute bewering dat de teologie van de revolutie veel gemeen heeft met het traditionele ideeëngoed van de kristen-demokratie dat bestaat uit naastenliefde, vrijheid, rechtvaardigheid, vrede etcetera, etcetera, alle holle woorden zijn hier op hun plaats. Helaas, het moet gezegd, ook modefiguren hebben zich op de teologie van de revolutie gestort. 'Wat leidt tot bewegingen van 'Kristenen voor het Socialisme', waar de belangrijkste idee het 'socialisme' is (...). Vandaar het gebruikmaken van het historisch materialisme om de maatschappij uit te leggen, de identifikatie met bepaalde regeringen (deze van Cuba, bevoorbeeld) of met bepaalde gewapende bewegingen, of gewoon met akties die door links worden gesteund.'(15) Nee, daar moeten Aristide Calvani en André Louis niet van! Geef hen maar een teologie van de revolutie die zich identificeert met akties die door rechts worden gesteund. DEEL II - Het geld van de CVP - Inhoud 1. De schatbewaarders van de CVP - Inhoud Raymond Scheyven Onmiddellijk na het stichtingskongres van de CVP-PSC in augus-tus 1945, werd Raymond Scheyven als schatbewaarder aangeduid. Er waren twee redenen voor die snelle benoeming. Op 17 februari '46 zouden de eerste naoorlogse verkiezingen gehouden worden en het samenbrengen van de nodige fondsen voor de fi-nanciering van de kiescampagne vereiste het creëren van dergelijke funktie. Ten tweede was er, op langere termijn, de uitbouw van de partij zelf. De CVP was materialistisch genoeg om in te zien dat zonder uitgebreide fondsen die uitbouw niet mogelijk was. In zijn boek over de stichting van de CVP, schrijft de histori-cus Mark Van den Wijngaert: 'De zeer hoge kosten die de uitbouw van de partij en de elektorale campagne, ondanks de vrijwillige inzet van velen, meebrachten werden voornamelijk verholpen door het toedoen van R. Scheyven, die in het verzet reeds van zijn talent om een financiële mobilisatie te organiseren had blijk gegeven.'(1) Raymond Scheyven is bijna 40 jaar lang schatbewaarder van CVP-PSC geweest. Het is in zijn schaduw dat August Cool in '77 en '78 medeverantwoordelijk was voor het vergaren van de fondsen voor de CVP-kiescampagnes. Wie is Raymond Scheyven? Welke klasse vertegenwoordigt deze man? Raymond Scheyven werd in 1911 in Brussel geboren uit een fa-milie van magistraten, notarissen en politici. De familie Scheyven is afkomstig van Heythuysen, een plaatsje in Nederlands Limburg. Voor de Belgische onafhankelijkheid zetelde een voorvader van Raymond Scheyven, Godefroid Scheyven, als afgevaardigde van Roermond in het parlement. Na de revolutie week hij uit naar Maaseik en later naar Mechelen. Voor beide steden bleef hij als parlementslid zetelen. In Mechelen werd hij prokureur des konings. De zoon van Godefroid, Camille en zijn kleinzoon Paul, werden eveneens magistraten. Camille Scheyven klom op tot de funktie van eerste voorzitter van het hof van kassatie en Paul Scheyven werd rechter bij het hof van beroep. De jongste zoon van Godefroid, Henri Scheyven, trouwde met Marie Bourgeois, een dochter uit een van oudsher gefortuneerde fa milie. Henri Scheyven en Marie Bourgeois hadden zeven kinderen. Eén van die kinderen, August Scheyven, was de vader van Raymond. Een ander kind was Marie-Henriette Scheyven. Zij wordt later de vrouw van Albert-Edouard Janssen, de oom dus maar tevens de mentor van Raymond Scheyven.In 1912 werd de familie Scheyven in de persoon van Camille in de adel verheven. In 1935 werd die eer uitgebreid tot andere leden van de familie. In het familie-archief van Scheyven stoot je sindsdien op verschillende ridders en baronnen. Raymond Scheyven zelf had het ongeluk naast de prijzen te vallen. De man is weliswaar schildknaap maar dat wordt door de high society niet als een adellijke titel beschouwd. Het volstaat Raymond Scheyven aan te spreken met 'Monsieur le Ministre.' In '77 werd hij immers minister van staat en dat is een eretitel waar Scheyven nogal fier op is. Raymond Scheyven studeerde rechten in Leuven. Hij zwaaide daar af in 1932 en werd direkteur bij de bankgroep rond baron Josse Allard. Allard had in 1910, samen met Marcel Nagelmackers, de leider van de gelijknamige en oudste Belgische bank, de koloniale onderneming Cominière opgericht. Raymond Scheyven werd beheerder van deze onderneming. Daar zal hij worden opgevolgd door Pierre Wigny, medestichter van de CVP, eerste voorzitter van het CVP-PSC-studiecentrum CEPESS, later minister van Kolonies, Buitenlandse Zaken en Justitie. Scheyven zetelde weldra ook in de beheerraad van andere koloniale ondernemingen zoals de Société Miniere du Zambèze en de handelsmaatschappij Elakat die geleid werd door baron Lambert. In '72 werd Scheyven beheerder van Fonds de Prévoyance et de Retraite, een beleggingsfonds van de groep Brussel-Lam-bert. Hij zetelde er naast Jean-Charles Snoy et d'Oppuers, weer een medestichter van de CVP-PSC en minister van Financiën in de periode '68-71. Raymond Scheyven was niet alleen beheerder van vennootschappen uit de groep Brussel-Lambert maar ook van vennootschappen uit de groep van België's holding nummer één: de Société Générale. De familie Scheyven heeft trouwens belangen in de groep Solvay die tot de grote aandeelhouders van de Société Générale gerekend wordt. Als vertegenwoordiger van zijn familie, van de groep Solvay en van de Société Générale, werd Scheyven in 1979 beheerder van Brugeoise et Nivelles, de konstrukteur van spoorwegmateriaal. Hij is dat vandaag de dag nog. Enkele jaren voordien was hij al beheerdei geworden van de Immobiliën Vennootschap van België, de nummer één in onroerend goed, gekontroleerd door de Société Générale en door de twee grootste verzekeringsmaatschappijen van het land: A.G. en Royale Beige. Ook dat beheerdersmandaat oefent Scheyven vandaag nog steeds uit. Er bleef uiteraard nog wat tijd over voor politieke funkties. Het is overigens altijd leuk één en ander met elkaar te kombineren. In '46 werd Scheyven kamerlid voor de CVP-PSC. In '58 werd hij minister van Ekonomische Zaken, in '59 van Belgisch Kongo en in '68 van Ontwikkelingssamenwerking. Een man die zich thuis voelt in de hoogste kringen van het Belgische kapitalisme. Daarvoor alleen al kwam hij in aanmerking voor de funktie van schatbewaarder. Daarnaast kon hij rekenen op de steun van een zeer invloedrijke oom die zelf al ervaring had opgedaan in het bij elkaar brengen van fondsen. Die oom, Albert-Edouard Janssen zal Raymond Scheyven tijdens de eerste decennia van zijn financiële en politieke carrière begeleiden. Albert-Edouard Janssen - Inhoud Albert-Edouard Janssen (1883-1966) kwam uit een familie die tot de top van het Belgische zakenleven behoort. De familie Janssen maakt deel uit van de beperkte kring van grote aandeelhouders van de groep Solvay en van de Société Générale. Een andere telg uit de familie Janssen is de begin '84 opgestapte voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), Daniel Janssen. De wortels van de familie Janssen zijn terug te vinden in Mou-lingen, één van de zes dorpen uit de Voerstreek. In de jaren zeventig van de vorige eeuw begon de familie haar opgang binnen het Belgische kapitalisme. Uit die periode stamt de stichting van de Société Beige de Banque door Emmanuel Janssen. Later zal deze bank fusioneren met de Generale Bankmaatschappij. In 1910 werd de familie in de persoon van Léon Janssen in de adelstand verheven. Dat gebeurde door Leopold II die daarmee zijn dank wilde betuigen voor de goede diensten van de nieuwe baron. In 1930 werd een andere tak van de familie, ditmaal in de persoon van Emmanuel Janssen, in de adel geslagen. Albert-Edouard Janssen was een kind van Ernest Janssen en Coralie van de Weyer. Hij had één broer, Charles-Henri, die later direkteur-generaal van de spoorwegen in Katanga zou worden. Albert-Edouard Janssen studeerde filozofie, rechten en politieke wetenschappen in Leuven. Eén van zijn professoren was de latere kardinaal Mercier. In juli 1911 huwde Albert-Edouard Janssen Marie-Henriette Scheyven, een tante van Raymond. Na zijn universitaire studies bleef Janssen in kontakt met kardinaal Mercier maar hij kwam eveneens op vertrouwelijke voet te staan met de koningen Albert en Leopold III. Het was trouwens op aandringen van koning Albert dat hij in 1925 minister van Financiën werd. In 1934 verzocht Van Roey die intussen Mercier als kardinaal opgevolgd was, Albert-Edouard Janssen de Algemeene Bank-vereeniging te redden. De Algemeene Bankvereeniging bestond uit de vroegere Centrale Kas van de Boerenbond en de Leuvense Volksbank. Door foute investeringen en grootheidswaanzin van de leiders van de Bankvereeniging, stevende de bank in '34 recht op het failliet af. Van Roey was daar ten zeerste om bekommerd. De Algemene Bankvereeniging was immers de bank bij uitstek van de katolieke partij. Albert-Edouard Janssen leidde de reddingsoperatie die bestond uit de samensmelting van de Algemeene Bankvereeniging met de Kortrijkse Bank voor Handel en Nijverheid. De operatie werd mede gefinancierd door de regering. Uit deze nogal duistere periode van de katolieke haute finance bleef ten slotte de Kredietbank over met aan het hoofd Fernand Collin. Nadien zou Janssen, en weer op vraag van Van Roey, een andere katolieke burcht van instorting vrijwaren. Op het einde van de jaren dertig geraakten verschillende dagbladen van katolieke signatuur in moeilijkheden. Het ging om de kranten De Courant, La Cité Nouvelle, Het Volk en Le XXième Siècle. Janssen kreeg voor deze reddingsoperatie de steun van onder andere Leon Be-kaert, August Cool, de latere minister van Financiën Robert Vandeputte en Hubert Pierlot die nadien premier zou worden. In het Liber Amicorum van Janssen schrijft diens dochter, gravin Plater-Zyberk: 'Zoals steeds was de vraag bij dit alles het vinden van geld. Mijn vader ging daarom, dikwijls vergezeld door baron Waha-Baillonville op bezoek bij ondernemingsleiders en religieuze gemeenschappen om hun noodzakelijke steun te vra-gen'.(2) Tijdens de oorlog bleef Albert-Edouard Janssen in het land. Hij werd lid van het Galopin-komitee en beheerder van de Emis-siebank. Camille Gutt, de minister van Financiën die in Londen verbleef, beschouwde Janssen als zijn vertrouwensfiguur in België. De kollaboratie-aktiviteit van Janssen heeft niet belet dat hij vier jaar na de bevrijding al tot minister van staat werd benoemd. Van '41 tot '64 was hij beheerder van de verzekeringsmaatschappij A.G. In '50 werd hij voorzitter van de vzw UNIO die naar de buitenwereld toe instaat voor de materiële belangen van de CVP-PSC. In '54 werd hij beheerder van Caritas Catholica. In 1955 werd Albert-Edouard Janssen gekoöpteerd senator voor de CVP-PSC. Van '60 tot '66 was hij voorzitter van het partijstudie-centrum CEPESS. Drie maal was hij minister van Financiën: in '25-'26 onder de katoliek-socialistische regering van Prosper Poullet, in '38-'39 onder de tripartite van Paul-Henri Spaak en in '52-'54 onder de homogene CVP-PSC-regering van baron Jean van Houtte. De ervaring waarop Raymond Scheyven kon bogen toen hij in 1945 CVP-PSC-schatbewaarder werd, draagt de patriottische naam Socrate. Operatie Socrate was het kind van Scheyven en van oom Albert-Edouard Janssen. Onder deze kode-naam werd een operatie aangeduid die erin bestond fondsen te verzamelen voor de rechtse verzetsorganizaties. Het is pas in september '43 dat de regering Pierlot-Spaak in Londen het plan opvatte in België geld te laten ophalen voor steun aan 'het verzet'. In september 1943 stond reeds vast dat de nazi's de nederlaag zouden lijden. Het keerpunt van de oorlog was Stalingrad. In oktober '42 hield de hele wereld de adem in. De nazi's beweerden dat Stalingrad gevallen was. In werkelijkheid hield het Rode Leger nog steeds drie kleine stukjes van de stad, tegen de Volga aangeklemd, in handen. Op 19 november begon een verpletterend kommunistisch offensief. 330.000 vijandelijke soldaten werden omsingeld. Op 31 januari 1943 gaf veldmaarschalk Paulus zich over, nadat 150.000 van zijn soldaten gedood waren. Sinds die dag stond het vast dat het Rode Leger, zo nodig alléén, de nazi-troepen zou verslaan. Toen Pierlot en Spaak in september '43 besloten het rechtse verzet te financieren, hadden zij al meer de na-oorlogse anti-kommunistische strijd op het oog dan wel de aktuele anti-fascistische verzetsoorlog. De regering in Londen sprak Raymond Scheyven aan die toen direkteur was bij de bank Allard. In de meeste gevallen had Scheyven weinig moeite, mede door de steun van Janssen, geld los te krijgen van industriëlen. Velen van hen begonnen immers in te zien dat de nazi's het onderspit zouden delven, en een vaderlandslievende houding tijdens de laatste oorlogsjaren zou nadien mooi van pas komen. Wat ook meespeelde was de verbintenis die Scheyven, in naam van de regering-Pierlot tekende dat de geleverde steun na de bevrijding door de Belgische staat zou worden terugbetaald. De industriëlen en bankiers die op deze wijze hun vaderlandslievend hart toonden, liepen zo geen enkel risico. Scheyven verzamelde tussen september '43 en midden '44 zowat 183 miljoen frank. Slechts 10 miljoen daarvan kwam bij het meest aktieve maar linkse en voor Scheyven daarom zeker niet te ondersteunen Onafhankelijkheidsfront terecht. Niet genoeg om zelfs maar de schijn te redden dat de Belgische regering in Londen alle anti-fascistische krachten op voet van gelijkheid steunde. Bijna 143 miljoen frank ging naar het konservatieve Armee Secrète. Scheyven had zijn operatie-Socrate zo goed volbracht dat hij na de oorlog nog 30 miljoen frank overhield. Fernand Nédée en August Cool, de twee adjunkten van Raymond Scheyven Tijdens het afgelopen decennium zijn er vier parlementsverkiezingen geweest: op 7 november 1971,10 maart 1974,17 april 1977 en 17 december 1978. Raymond Scheyven had in deze periode een Vlaamse adjunkt die hem bijstond in het verzamelen van fondsen voor de financiering van de CVP-PSC-kiescampagnes. Ondanks de feitelijke splitsing van CVP en PSC in 1969, gebeurde de financiering van de kiescampagnes nog steeds gemeenschappelijk. Voor de campagnes van '71 en '74 was Fernand Nédée Scheyvens Vlaamse adjunkt. Voor de campagnes van '77 en '78 was dat August Cool. Fernand Nédée (1930-1980) was het schoolvoorbeeld van de nieuwe generatie technokraten en ambitieuze intellektuelen die reeds bij de stichting van de CVP-PSC in 1945 naar voor kwam. De invloed van die generatie zou in de jaren '50 en '60 voortdurend toenemen. Het waren zelden mensen uit adellijke kringen of uit financieel machtige families maar 'modernisten' die zich afzetten tegen een politiek van sociaal paternalisme dat in hun ogen te snel zou omslaan in niet meer te vermijden klassenbotsingen. Zij meenden dat een politiek van sociaal overleg van langere duur zou zijn en de garantie bood om scherpe klassenkonflikten te vermijden. Inzake ekonomische politiek vonden zij een verregaand liberalisme niet meer van deze tijd. Zij bepleitten een staatsinterventie die noodzakelijk werd geacht om de grote bedrijven de nodige slagkracht en materiële steun te geven. Aanhangers van deze stroming waren onder meer Albert Coppé, de latere minister van Ekonomische Zaken, Wederopbouw en Openbare Werken en voorzitter van de Generale Bankmaatschappij; Gaston Eyskens, later verschillende malen premier en anno '84 ere-voorzitter van de Kredietbank; Robert Vandeputte, nadien minister van Financiën en voorzitter van de Nationale Bank van België. Fernand Nédée behoorde tot deze familie. Vooral aan Vlaamse zijde werd de impact van deze nieuwe stroming steeds groter. Het hoeft geen betoog dat, hoewel er tegenstellingen bestonden tussen de opvattingen van de nieuwe generatie en die van de traditionele bourgeoisie, de doelstellingen en de belangen gemeenschappelijk waren. Een telg uit de traditionele bourgeoisie, Raymond Scheyven, kon dan ook gemakkelijk de opvattingen van de nieuwe technokraten bijtreden en verdedigen. Tussen Nédée en Scheyven kwam het zo tot een hartelijke samenwerking. Fernand Nédée werd te Antwerpen geboren in 1930. Hij studeerde rechten, notariaat, wijsbegeerte en ekonomie in Leuven en Chicago. Na zijn studies was hij tot 1960 ekonomisch advizeur bij de Bank van Antwerpen. Dezelfde funktie oefende hij van '60 tot '64 uit in het kabinet van de elkaar opvolgende premiers Gaston Eyskens en Theo Lefèvre. Zijn rol in het kabinet van Lefèvre was voor Maurits Naessens, de socialistische bankier van de Bank van Parijs en de Nederlanden (Paribas) in die mate opvallend dat hij Nédée overtuigde om direkteur te worden bij Paribas. Nédée bleef daar direkteur tot in 1971. Dat jaar stapte hij over naar de holding van Paribas, Cobe-pa. Tot '74 was hij er afgevaardigd-beheerder. In '74 keerde hij terug naar Paribas om er, in opvolging van Maurits Naessens voorzitter te worden. In '77 legde hij dezelfde weg af in omgekeerde richting: hij werd, in opvolging van baron Jean van Hout-te, voorzitter van Cobepa. Hij zou dat blijven tot aan zijn dood in augustus 1980. Op het einde van de jaren zeventig, was Fernand Nédée eveneens beheerder van onder andere Gevaert, Bell-ITT, BASF, Electrobel, GB-Inno-BM, Sabena, Intercom, Degussa en Electrafina. Al deze mandaten maakten hem tot een spilfiguur in het Belgische en dan voornamelijk Vlaamse kapitalisme. In 1969 werd Nédée voorzitter van de kommissie van het Verbond van Kristelijke Werkgevers (VKW) 'VKW en het openbaar leven'. De kommissie had tot taak 'een konkrete doctrine over het staatsleven op te stellen die beantwoordt aan onze bekommernis van kristelijke leiders in het ekonomisch leven'. Ook in de overkoepelende organizatie van de kristelijke werkgevers, UNIAPAC-België, speelde Nédée een eersterangsrol. Onder meer als vertegenwoordiger van VKW en UNIAPAC, werd Nédée lid van de groep 'Onderneming en Maatschappij'. Dat is een groep van een 19-tal bedrijfsleiders en bankiers die de rol van de onderneming en de ondernemingsleiders in het politiek en maatschappelijk leven bestudeert en regelmatig met manifesten voor de dag komt. De groep verenigt de top van het Belgische zakenleven. Leden zijn onder meer Daniel Janssen (groep Solvay en UCB), René Lamy (Société Générale), Raymond Pulinckx (Verbond van Belgische Ondernemingen), André Leysen (Agfa-Gevaert,VBO), Bob Stouthuyzen (Janssen Pharmaceutica en Vlaams Ekonomisch Verbond), Michel Vandestrick (F.N.) en Jacques de Staercke (Fabrimetal). Een eerste manifest van de groep verscheen in 1977. Later, bij de vorming van de regering Martens V, nam de groep samen met het VKW en UNIAPAC het initiatief voor de 'Oproep tot alle burgers van het land'. In dit manifest wensten de ondertekenaars dat 'de onafhankelijkheid en de voorrang van de regering tegenover de politieke partijen en drukkingsgroepen zou worden hersteld om haar in staat te stellen haar taak effektief te vervul-len.'(3) Fernand Nédée was eveneens lid van de Dinsdagavondgroep. Dat is een informele groep binnen de CVP die in Brussel in 1958 ontstond op initiatief van Jacques de Staercke, de latere afgevaardigd-beheerder en direkteur-generaal van Fabrimetal, de patroonsorganizatie in de metaalsektor. In het begin was de Dinsdagavondgroep een studie- en drukkingsgroep van voornamelijk vroegere Brabantse KSA-leiders zoals Rik Vermeire (sekretaris-generaal van UNIAPAC, de overkoepelende federatie, op wereldvlak, van katolieke patroonsorganizaties, en jarenlang nationaal sekretaris van de CVP, beheerder van Ibel - de 'Vlaamse' holding van Cobepa - en direkteur van Bekaert), Gaston Geens (minister en voorzitter van de Vlaamse Deelregering) en Ignace Lindemans (hoofd van de studiedienst van het ACV). Later sloten verschillende leiders uit de scoutsbeweging zich bij de Dinsdagavondgroep aan zoals Leo Tindemans (premier en minister van Buitenlandse Betrekkingen), Jos Chabert (minister van Openbare Werken) en Fernand Nédée. Nédée was trouwens van '60 tot '67 voorzitter van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts. Men kan de Dinsdagavondgroep beschouwen als één van de informele groepen van jonge technokraten en intellektuelen van wie de belangrijkste figuur op het einde van de jaren '50 en in de beginjaren '60 Gaston Eyskens was. In de notulen van de feest-vergadering die bij het twintigjarig bestaan van de groep in 1978 gehouden werd, kan men van de hand van Jacques de Staercke volgende getuigenis lezen: 'In '58, toen we startten, waren degenen die nu tot de veteranen van de groep behoren, dertigjarigen die de Katholieke Aktie en het scoutisme ontgroeid waren. In onze diverse jeugdbewegingen en aan de universiteit hadden we de zin voor de gemeenschap ontdekt. We droegen in ons een diep verantwoordelijkheidsgevoel, namelijk dat wij de plicht hadden op één of andere manier bij te dragen tot de grondvesten van een maatschappij waarin de mens tot ontplooiing kan komen.'(4) Naast dat alles speelde Nédée een rol op universitair vlak en in de dagbladwereld. In 1970 werd hij voorzitter van de Universitaire Fakulteiten Sint Ignatius in Antwerpen en een jaar later, en dit tot 1976, de eerste voorzitter van de Universitaire Instelling Antwerpen. In het begin van de jaren '70 werd Nédée lid van het direktiekomitee van de N.V. Tijd die het dagblad van het Vlaams Ekonomisch Verbond (VEV) De Financieel Ekonomische Tijd uitgeeft. Hij zetelde eveneens in de beheerraad van de N.V. De Vlijt, de uitgeefster van de Gazet van Antwerpen. Bij de reddingsoperatie van de krantengroep De Standaard, 'zette Nédée zich ten volle in om mensen en kapitalen mee te helpen mobiliseren rond hetgeen de Vlaamse Uitgeversmaatschappij zou worden', zo schreef De Standaard bij het overlijden van Nédée.(5) Fernand Nédée had toen al verschillende kiescampagnes van de CVP-PSC mee helpen financieren en dat was op dat vlak allerminst een onervaren man. Toen de koning op 9 maart 1977 het parlement ontbond, restte er Raymond Scheyven maar iets meer dan een maand om de financiering van de kiescampagne rond te krijgen. Hij kontakteerde Fernand Nédée met het verzoek de vruchtbare samenwerking van '71 en '74 nog eens over te doen. Nédée antwoordde dat hij te zeer door beroepsbezigheden bezet was om die taak naar behoren te vervullen. Daarop vroeg de CVP-leiding August Cool adjunkt-schatbewaarder te worden. Vriend Gust stemde onmiddellijk toe. Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober '70 en de parlementsverkiezingen van 7 november '71 en 10 maart '74, had Cool de financiering van de kiescampagnes van de ACW-kandi-daten nationaal gekoördineerd. De individuele ACW-kandida-ten konden vooral rekenen op financiële steun van het ACW zelf. Dat gebeurde voornamelijk via de drukkerijen van ACW/CVP zoals Sofadi in Brussel, Het Volk in Gent, Vooruitgang in Kuur-ne, Lux in Antwerpen. Het ACW raadde zijn kandidaten aan hun propagandamateriaal daar te laten drukken. Een deel van de daarmee verbonden kosten werden door het ACW betaald. Raymond Scheyven zei Cool bij het begin van de verkiezingscampagne in '77, dat het de traditie was al het geld dat in Vlaanderen en Wallonië ingezameld werd, samen te brengen en het fifty-fifty te verdelen tussen de CVP en de PSC. Cool knikte dat hij het begrepen had maar achteraf bleek dat niet te best te vlotten. In 1977 inde Cool bij de firma Amelinckx 7 miljoen frank. Renaat Blijweert, de afgevaardigd-beheerder van Amelinckx had die som netjes opgedeeld: 3 miljoen frank voor de CVP, 2 miljoen voor het ACW en 2 miljoen voor Alfred Califice, de minister voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting. Cool vond het zonde die 7 miljoen frank in de gemeenschappelijke kas te storten. Het resultaat zou zijn dat de CVP daar maar 3,5 miljoen aan overhield. Cool begon hoe langer hoe meer onafhankelijk van Scheyven geld in te zamelen, wat deze laatste behoorlijk op de zenuwen werkte. Na de verkiezingen van '77 schreef Scheyven, op 28 juni 1977, deze brief aan August Cool (vertaald uit het Frans):
Het zou allemaal zo'n vaart niet lopen. De ruzie werd bijgelegd, het gemeenschappelijk financieel beheer van de CVP en de PSC bleef bestaan. Bij de volgende parlementsverkiezingen,deze van 17 december 1978, eiste Scheyven echter waarborgen. De CVP-PSC-leiding riep daarom op 8 november '78 een vergadering samen waarop aanwezig waren: de algemene politieke sekretarissen van CVP en PSC, Raf Chanterie en Gerard Deprez, de twee partijvoorzitters Wilfried Martens en baron Charles-Ferdinand Nothomb, de schatbewaarder Raymond Scheyven en diens ad-junkt August Cool. Op deze vergadering werd beslist dat Scheyven nationaal schatbewaarder bleef en dat Cool zich diende te houden aan de traditionele regels. Het sekretariaat van de partij zou een lijst opstellen van de ondernemingen die de CVP-PSC op nationaal vlak financieel steunden. Scheyven zou de ondernemingen die hun hoofdzetel in het franstalige landsgedeelte hadden voor zijn rekening nemen en Cool die in het nederlandstalige landsgedeelte. Er werd een rekening geopend bij de Bank Brussel Lambert (rekeningnummer: 310-0257953-19) die zowel door Cool als door Scheyven beheerd werd. Cool schikte zich hiernaar. Op 16 november '78 al, stortte hij op deze rekening een bedrag van 500.000 frank... 2. Hartelijke relaties met het zakenleven - Inhoud De tijd is voorbij dat de halve regeringsploeg tegelijk minister is en beheerder van banken of industriële ondernemingen. Men is er wat voorzichtiger op geworden. Als een vertegenwoordiger van een bank of een industriële onderneming een hoge politieke post krijgt, gaat hij tegenwoordig 'met verlof. Zoals bijvoorbeeld de staatssekretaris voor Energie onder de regering Martens V, de liberaal Etienne Knoops. In het jaarverslag van de Bank Brussel Lambert van 1982 staat Knoops nog wel vermeld als lid van het filiaalkomitee van deze bank in Charleroi, maar achter zijn naam staat tussen haakjes 'en congé'. Voor de leden van de Trilaterale Kommissie, een internationale drukkingsgroep van politici, industriëlen en bankiers heeft men een wat galantere oplossing gevonden. Als bij deze klub een lid een hoge politieke funktie krijgt, wordt hij tijdelijk op non-akti?f gezet en heet hij 'Former Member in Public Service'. Dat klinkt heel wat mooier dan 'en congé'. Belgische 'Former Mem-bers' van de Trilaterale Kommissie zijn Willy De Clercq en Mark Eyskens. Echte 'Members' zijn de ACV-voorzitter Jef Houthuys en de vroegere socialistische minister Henri Simonet die intussen zijn partij adieu toewuifde en anno '84 advizeur is bij de Société Générale. De banden tussen het bedrijfsleven en de politieke wereld en in het bijzonder de CVP-wereld, zijn er na verloop van tijd niet losser op geworden. In 1972 vond je in de beheerraad van de Bank van Brussel twee vroegere CVP-ministers terug: Ludovic Moyersoen en Jan Piers. In diezelfde beheerraad zat ook Jan de Spot die tot 1969 lid van het nationaal bureau van de CVP geweest was. En als eerste ere-beheerder was er burggraaf Paul Van Zeeland, voordien premier en CVP-senator. Ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan gaf de bank in '72 een gedenkboek uit, geschreven door Etienne de la Vallée Poussin, in '45 lid van het nationaal komitee van de franstalige vleugel van de CVP, de PSC. Tien jaar later, anno '82, was André Dequae de voorzitter van de Bank Brussel Lambert. Dequae is van '50 tot '63 verschillende malen CVP-minister geweest. Jacques de Staercke, de stichter van de CVP-Dinsdagavondgroep, zetelde in '82 als beheerder van de Bank Brussel Lambert naast de vroegere CVP-minister Jan Piers en naast Elisabeth Le Hodey, voorzitter van de PSC-vrouwen. Een andere beheerder was Walter Van Gerven, kandidaat voor de CVP bij de Europese verkiezingen van juni 1979. In '82 werd Van Gerven voorzitter van de Bank-kommissie. Niet alleen bij de Bank of de Groep Brussel Lambert vindt men toppolitici terug. Dat is ook zo bij de Société Générale en de Generale Bankmaatschappij. Ere-voorzitter van de raad van beheer van de Generale Bankmaatschappij is Albert Coppé, verschillende malen CVP-minister. Advizeur van de Société Générale en anno '84 nog steeds burgemeester van Hasselt is de vroegere CVP-minister Paul Meyers. Bij de holding, de Société Générale, zijn momenteel twee PSC-figuren aan een opgang bezig. Dat is vooreerst Guy de Wouters d'Oplinter die in '83 vanuit de multinationale oliemaatschappij Shell naar de Société Générale overkwam en een goede kans maakt de rechterhand van gouverneur René Lamy te worden. Daarnaast is er de vroegere PSC-minister José Desmarets. Hij kreeg in '82 al een beheerderspost aangeboden bij Sait Electronics, een onderneming gekontroleerd door de Société Générale en Cobepa. In mei '83 werd hij beheerder van Diamant Boart uit de groep van de Société Générale. Desmarets, afkomstig uit Halle, begon zijn carrière als beschermeling van August Cool. Hij was in de weer voor de Mouvement Ouvrier Chrétien (de franstalige tegenhanger van het ACW) en zetelde een tijdlang als direkteur van het MOC-dagblad La Cité. Bij de relatief jonge holding Cobepa vindt men in '80 de vroegere adjunkt-schatbewaarder van de CVP, Fernand Nédée als voorzitter terug. Als ere-voorzitter was er toen baron Jean van Houtte, de vroegere CVP-premier. Erik Swaelen, de broer van de CVP-voorzitter Frank Swaelen, was tot 1978 sekretaris van het direktiekomitee van Paribas, de bank van Cobepa. En in de Vlaamse dochterholding van Cobepa, Ibel, zetelde Rik Vermeire, jarenlang de nationale sekretaris van de CVP. Bij de groep van de Kredietbank was er, voor hij naar de Bank Brussel Lambert overstapte, André Dequae die als voorzitter van de holding Almanij zetelde. Voorzitter en nadien ere-voorzitter van de Kredietbank is Gaston Eyskens, verschillende malen CVP-premier. Zijn zoon, Mark Eyskens, minister van Ekonomische Zaken onder de regering Martens V en voordien eveneens CVP-premier, was tot 1978 lid van het ekonomisch en sociaal komitee van de Kredietbank. Kan het wat intiemer? - Inhoud Schatbewaarder Raymond Scheyven kon, bij zijn inzamelingen, op dit soort relaties terugvallen. Scheyven had ter afsluiting van een kiescampagne de gewoonte een lunch te organizeren. Daarop werd de top van de partij en het zakenleven uitgenodigd. Zo'n etentje was ook erg nuttig om de financiers van de partij een gemeend en hartelijk dankwoord te zeggen. Op 28 juni 1974 schreef Raymond Scheyven aan zijn adjunkt Fernand Nédée een brief waarin hij hem uitnodigde voor een lunch op 16 juli '74. In vertaling gaat de brief als volgt:
Enkele weken later, op 16 juli 1974, kwamen de genodigden van Scheyven in de Brusselse Froissartstraat nummer 141 samen. Raymond Scheyven zat aan het hoofd van de tafel. Links en rechts van hem namen plaats: Leo Tindemans: eerste minister van de pas gevormde regering Tindemans-De Clercq; André Oleffe: minister van Ekonomische Zaken in het nieuwe kabinet. Samen met Alfred Califice was Oleffe de vertegenwoordiger van de franstalige ACW-vleugel in de regering; Gaston Geens: staatssekretaris voor Begroting en Wetenschapsbeleid. Geens was voordien direkteur geweest van het CVP-PSC-studiecentrum CEPESS dat een belangrijk kanaal is waarlangs de financiering van de CVP-PSC gebeurt. Later werd Gaston Geens de voorzitter van de Vlaamse deelregering; Fernand Nédée: adjunkt nationaal-schatbewaarder. Nédée was op dat ogenblik afgevaardigd-beheerder van de holding Cobepa; Jacques Godeaux: voorzitter van de Bankkommissie. Tegelijk voorzitter van de Belgische Vereniging van Banken. Van '58 tot '60 was Godeaux direkteur bij de Bank Lambert. Later, in '78, werd hij voorzitter van de Nationale Delcrederedienst en op 1 maart 1982 volgde hij Cecil De Strycker op als gouverneur van de Nationale Bank; André Dubuisson: direkteur van de Société Générale. Voorzitter van Brugeoise et Nivelles (waar Scheyven later beheerder van werd) en van ACEC, FN-Herstal, Mercantile Marine Engineering en SABCA. Eveneens ondervoorzitter van Sofina en beheerder van Traction et d'Electricité (het latere Tractionel), Sibeka, Cockerill, Arbed, Maritime Beige, Laura en Vereeniging, Fokker; René Lamy: direkteur van de Société Générale. Later werd La-my gouverneur van de Société Générale. In '74 was hij ook nog voorzitter van de Immobiliën Vennootschap van België (waar Scheyven nadien beheerder van werd), Sibeka en Union Miniere. Tegelijk afgevaardigd-beheerder van Carbochimique, Gen-star, ACEC, PRB, Glaverbel-Mécaniver en de Generale Bank-maatschappij; Baron Léon Lambert: voorzitter van de Brussel-Lambert Maatschappij en van het Fonds de Prévoyance et de Retraite (waar Scheyven op dat ogenblik beheerder van was). Ook nog voorzitter van Electrobel en beheerder van Electrogaz, de Bank van Brussel, Auxiliaire International de Chemins de Fer, Petrofina en de warenhuisgroep GB-Inno-BM; Luc Wauters: voorzitter van de Kredietbank; Jules Desclée de Maredsous: ondervoorzitter en afgevaardigd-beheerder van de Bank van Brussel, voorzitter van Participations et de Gestion, beheerder van Electrobel, Brussel-Lambert Maatschappij, Union Zaïroise de Banques en van Fonds Fiducem; Raymond Pulinckx: afgevaardigd-beheerder van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), regent van de Nationale Bank van België en beheerder van de holding Sofina; Jacques de Staercke: afgevaardigd-beheerder van Fabrimetal, de patroonsorganizatie in de metaalsektor. Beheerder van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. Kommissaris bij Sofina. Later werd de Staercke beheerder van de Bank Brussel Lambert; Wilfried Marlens: in '74 CVP-partijvoorzitter en later premier; Charles-Ferdinand Nothomb: in '74 PSC-partijvoorzitter en later vice-premier. Dit bescheiden etentje werd georganizeerd door Raymond Scheyven, de man die voor de CVP het geld was gaan ophalen bij bankiers en industriëlen. Deze laatsten hadden miljoenen neergeteld voor de campagne 'Tiende maart - Tindemans'. Met hun centen werd Leo Tindemans in de publieke opinie vooruitge-duwd tot in de zetel van eerste minister. Een intieme lunch bood de geldschieters een goede gelegenheid om 'hun' man nog even op het hart te drukken wat zij nu precies van hem verlangden. Hoe luidde die briljante kiesslogan ook weer? 'Met deze man wordt het anders!' De lunch, aangeboden aan Lamy en Lambert van de holdings en aan Godeaux en Desclée de Maredsous van de banken, maakte direkt duidelijk hoezeer alles, ook met deze man, bij het oude zou blijven. Spelevaren op de Schelde - Inhoud Een stemmig diner, na de verkiezingsoverwinning, waar de geldschieters en hun politieke loopjongens aan tafel zitten, onderstreept wie er eigenlijk het bevel voert binnen de CVP. Het is echter belangrijk op te merken dat de CVP, als partij van het 'algemeen belang', een permanente ontmoetingsplaats is waar bankiers en industriëlen hun opvattingen overbruggen, niet alleen naar regeringsleiders, hoge staatsambtenaren en hogere officieren van leger en rijkswacht, maar ook en vooral naar leiders van de kristelijke arbeidersbeweging. Eén van de meest onthutsende bijeenkomsten was het 'intieme (weeral!) samenzijn' dat op zaterdag 3 oktober 1981, één maand voor de parlementsverkiezingen van 8 november, op een Flan-dria-boot plaats vond. Het initiatief ging uit van de tachtigjarige Paul-Willem Segers, gewezen ACW-voorzitter. Segers bracht een tachtigtal personaliteiten gedurende vijf uur, varend op de Schelde, bijeen. Het gehele gebeuren op de boot was zorgvuldig onttrokken aan het oog van de ACW-leden en ACW-vrij gesteltien. En daar was alle reden toe. Het was geraadzaam dat de ACV-arbeiders onwetend bleven over een 'vriendschappelijke samenkomst' van ACW- en ACV-leiders en van bankiers, grote industriëlen en... generaals. P. W. Segers schreef in zijn uitnodigingsbrief:
De volledige lijst van de genodigden die bijna allen present verklaarden, ziet er als volgt uit: Tafelvoorzitter: Paul-Willem Segers, gastheer, minister van staat, gewezen CVP- en ACW-voorzitter. Ere-voorzitter van de BAC, de spaarkas van het ACW. Aanzittenden: August De Schryver: minister van staat, gewezen voorzitter van de CVP-PSC, voorzitter van de raad van beheer van Scheerders Van Kerckhove in Sint-Niklaas. Mark Eyskens: op dat ogenblik eerste minister. Gewezen beheerder van AEG-Telefunken, UCB en de verzekeringsmaatschappijen De Vaderlandsche, De Nieuwe Vaderlandsche en Royale Beige. Gewezen lid van het sociaal en ekonomisch komitee van de Kredietbank. Former Member in Public Service van de Trilaterale Kommissie. Jef Houthuys: voorzitter van het ACV, lid van de Trilaterale Kommissie, regent van de Nationale Bank van België. Raf Hulpiau: gewezen minister, gewezen voorzitter van het ACW. Edward Leemans: minister van staat, senaatsvoorzitter. Leo Tindemans: op dat ogenblik voorzitter van de CVP, gewezen eerste minister. Robert Vandeputte: op dat ogenblik minister van Financiën. Beheerder van Coppée-Rust, Bayer, General Biscuits, V.U.M.. Kommissaris bij Agfa-Gevaert. Ere-gouverneur van de Nationale Bank van België. Tafelvoorzitter: Baron Gaston Eyskens: minister van staat, gewezen eerste minister. Gewezen arrondissementeel voorzitter van het ACW in Leuven. Ere-voorzitter van de Kredietbank. Gewezen voorzitter van de raad van beheer van de Kredietbank. Gewezen revisor van de Antwerpse Diamantbank. Aanzittenden: August Cool: minister van staat, gewezen AC V-voorzitter, adjunkt-schatbewaarder van de CVP. Monseigneur Daelemans: sekretaris-generaal van het katoliek onderwijs. Wilfried Martens: voordien en later eerste minister. Gewezen CVP-voorzitter. Jos Mertens de Wilmars: voorzitter van het hooggerechtshof in Luxemburg. Buitengewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven. P.Noterdaeme: ambassadeur, permanent vertegenwoordiger van België bij de Europese Gemeenschap. Hubert Segers: zoon van de gastheer, advokaat, ex-stafhouder. Baron Jean van Houtte: ministervan staat, gewezen eerste minister, gewezen voorzitter van de holding Cobepa, gewezen beheerder van Electrobel, UCO, Westinghouse-Belgium en Vibem. Tafelvoorzitter: Willy D'Havé: voorzitter van het ACW, voorzitter van de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting. Aanzittenden: Karel Blanckaert: voorzitter van CVP-fraktie in de Kamer. Albert Dekens: adjunkt-kabinetschef, kommissaris bij Sabena. Jos De Saeger: minister van staat, gewezen minister van Openbare Werken en Volksgezondheid, gewezen CVP-voorzitter, op dat ogenblik voorzitter van Caritas Catholica. Jos Posson: schepen van Openbare Werken van de stad Antwerpen. Lucien Stragier: sekretaris-generaal van LBC, de bediendencen-trale van het ACV. Baron Frans Vanden Bergh: gewezen voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), gewezen lid van het industrieel komitee van de Kredietbank, voorzitter van GTE-ATEA, beheerder van CBR, Tabacofina, Janssen Pharmaceutica en Royale Beige. Beheerder van het Vlaams Ekonomisch Verbond (VEV). Valeer Van Rompuy: voorzitter van de Aan- en Verkoopvennootschap van de Belgische Boerenbond, beheerder van de Kredietbank. Tafelvoorzitter: Hubert Detremmerie: voorzitter van het direk-tiekomitee van de BAC, schatbewaarder van het ACW, beheerder van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, regent van de Nationale Bank van België. Aanzittenden: Luc Aerts: direkteur-generaal van de ASLK, regent van de Nationale Bank van België. Pierre-Edouard Berger: schoonzoon van de gastheer, bedrijfsrevisor. Marcel D'Haeze: vice-gouverneur van de Nationale Bank van België, gewezen direkteur-generaal van de schatkist, gewezen beheerder van het studiecentrum voor kernenergie in Mol en van de Compagnie de Grands Lacs (uit de groep Empain-Schneider). André Leysen: voorzitter van Agfa-Gevaert, beheerder van Ahlers, MIA, de Vlaamse Uitgeversmaatschappij (VUM) en regent van de Nationale Bank van België. Beheerder van Cobepa. Anno '84 voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). Carlos Van Rafelghem: voorzitter van Sabena, beheerder van MBLE, Sobelair en Transair International. Herman Van Rompuy: voorzitter van het CVP-PSC-studiecen-trum CEPESS. André Vlerick: voorzitter van de raad van beheer van de Kredietbank, voorzitter van de raad van beheer van Philips, beheerder van het Vlaams Ekonomisch Verbond (VEV), beheerder van Degussa-Antwerpen, BASF, Investco, Tabacofina, Tessenderlo-Chemie. Voorzitter-stichter van Protea, de pro-Zuid-Afrika lobby in België. Gewezen minister van Financiën. Tafelvoorzitter: Pierre Harmel: gewezen eerste minister, minister van staat. Aanzittenden: Fernand Beaurir: luitenant-generaal en korpskommandant van de rijkswacht. Guy Cambier: lid van het direktiekomitee van de BAC, gewezenbeheerder van Vibem, de investeringsmaatschappij gekontroleerd door Cobepa. Mare Defossez: se kretaris-generaal van het ministerie van Financiën, regeringskommissaris bij de Nationale Investeringsmaatschappij en de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. Jean Hallet: voorzitter van de raad van beheer van de RTBF, sekretaris-generaal van de kristelijke mutualiteiten, vice-voorzitter van de UCL, lid van de raad van beheer van de ASLK. Denis Ponlot: direkteur-generaal van het Beroepskrediet, ondervoorzitter van de Nationale Investeringsmaatschappij. Ridder Albert Thys: voorzitter van Electrobel, Fabricom, Intercom, SEMO en Sobemap. Afgevaardigd-beheerder van Distrigas. Beheerder van de Brussel-Lambert Maatschappij, de Groep Brussel-Lambert, de bouwmaatschappij CFE, de verzekeringsmaatschappij Urbaine UAP en van Ebes, Tractionel en Unerg. Tafelvoorzitter: André Devogel: sekretaris-generaal van het Landelijk Verbond der Kristelijke Koöperatieven. Voorzitter van De Volksverzekering. Regent van de Nationale Bank van België. Aanzittenden: Paul Callebaut: gewezen voorzitter van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, beheerder van de Nationale Investeringsmaatschappij. Kamiel De Witte: direkteur-generaal van De Volksverzekering. Karel Dierickx: voorzitter van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid. Bob Gijs: voorzitter van de CVP-fraktie in de Senaat. Kamiel Konings: lid van het direktiekomitee van de BAC. Bob Laenen: direkteur van de Welvaart-winkels. Leo Pauwels: hoofdredakteur van het ACW-weekblad De Volksmacht. Tafelvoorzitter: Jos Chabert: op dat ogenblik minister van Openbare Werken. Aanzittenden: Philippe Caeymaex : beheerder, direkteur en lid van het uitvoerend komitee van de baggermaatschappij Dredging International. Beheerder en lid van het uitvoerend komitee van Bitumar. Beheerder van Apra. Nationaal voorzitter van de Vereniging der Belgische Aannemers en van Burgerljke Bouwkunde. Ondervoorzitter van de Nationale Confederatie van het bouwbedrijf. Gewezen voorzitter van de Federatie der Baggerwerken. Beheerder van de Syndikale Kamer der Bouwnijverheid van Antwerpen. De intussen overleden Philippe Caeymaex was de kontaktpersoon tussen Dredging International en August Cool, adjunkt-schatbewaarder van de CVP. Jan Huygebaert: schepen van de Haven van de stad Antwerpen. Beheerder van Bell Telephone en van Distrigas. Frans Janssens: nationaal-sekretaris van het ACW. Eugène Van Dyck: voorzitter afgevaardigd-beheerder van Bell Telephone. Voorzitter van de patroonsorganizatie Fabrimetal. Bob Vanes: voorzitter van de Bank van Parijs en de Nederlanden (Paribas). Vic Van Rompuy: professor universiteit Leuven. Tafelvoorzitter: Gaston Geens: minister en voorzitter van de Vlaamse Deelregering. Tot 1978 advizeur bij de Kredietbank. Aanzittenden: Geerard Bekaert: professor aan de universiteiten van Gent en Antwerpen. Louis Bruyns (pater): rektor van de Universitaire fakulteiten Sint Ignatius. Mevr. Degroodt: sekretaris van de pers- en informatiedienst van de bisschoppenkonferentie. Kar el Tavernier: vice-rektor van de Leuvense universiteit. Lode van Hove: regeringskommissaris bij de Universitaire Instelling Antwerpen. Paul Van Remoortere: voorzitter van de raad van beheer van de Universitaire Instelling Antwerpen. Tafelvoorzitter: Frank Swaelen: op dat ogenblik minister van Defensie. Later CVP-voorzitter. Aanzittenden: Bob Beernaert: luitenant-generaal en inspekteur-generaal van de rijkswacht. Pierre Cremer: generaal-majoor, kommandant van de krijgsschool in Brussel en kommandant van het Hoger Instituut voor de Studie van defensieproblemen. Antoine Herbosch: konsul-generaal van Monaco. Ere-censor van de Nationale Bank van België. Ere-rechter bij de rechtbank van Koophandel in Antwerpen. Rik Kuylen: gekoöpteerd CVP-senator. Gewezen nationaal sekretaris van het ACV. Ondervoorzitter van het ACW. Ludovic Moyersoen: gewezen minister. Mede-stichter van de CVP-PSC. Gewezen beheerder van de Bank van Brussel. Later ere-beheerder van de Bank Brussel Lambert. Jef Segers: luitenant-generaal, bevelhebber van de binnenlandse strijdkrachten. Zoon van de gastheer. Baron J. Vandermeulen: ere-ambassadeur. Tafelvoorzitter: Rika De Backer-Van Ocken: op dat ogenblik staatssekretaris voor Nederlandse Kuituur. CVP-senator. Aanzittenden: Jean-Luc Dehaene: toen kabinetschef. Later minister Sociale Voorzorg en Hervorming van de Instellingen. Gilbert Hertecant: gewezen adjunkt-kabinetschef van P.W. Segers. Voorzitter van de Hoge Raad voor het buitengewoon onderwijs. Leo Marynissen: editorialist en hoofd van de politieke redaktie van het dagblad Het Volk. Dirk Sauer: adjunkt-sekretaris-generaal van de kristelijke mutualiteiten. Later kabinetschef van Dehaene. Rik Smits: arrondissementssekretaris van het ACW-Antwerpen. Pol Vandenbussche: administrateur-generaal van de BRT. Deze lijst vormt één van de bikkelharde argumenten die kunnen worden aangebracht om het nefaste karakter te bewijzen van de banden die het ACW nog steeds gevangen houden in de CVP-politiek. Als P.W. Segers een opsomming maakt van zijn vrienden die hij op 'een meer intiem samenzijn' wil vergasten, dan komen automatisch de namen op papier van al de 'grootsten' die hij dagelijks in de hoogste regionen van de CVP ontmoet. Men zou het zich natuurlijk ook anders kunnen inbeelden. Als Segers tachtig mensen wil bijeenbrengen om te beraadslagen over 'de oplossing van de zware moeilijkheden waarvoor ons land geplaatst is', zou hij kunnen denken aan al die arbeiders, bedienden en vrijgestelden die de hardste inspanningen leveren om het ACW en het ACV sterk te maken. Die ACV-delegees die tijdens stakingsakties het vertrouwen van hun mede-arbeiders wonnen; die ACV-militanten en delegees die op straat gezet werden omdat ze zich niet slaafs gedroegen tegenover hun baas; die ACV-vrijgestelden die voor het gerecht gedaagd werden omdat ze hun arbeiders verdedigd hebben... Maar nee, binnen de CVP worden de ACW-leiders eraan gewoon gemaakt precies de andere kant op te kijken! En zo moest men het dan beleven dat het intieme samenzijn de ACW-leiders in gezelschap bracht van die rijkswachtgeneraals die verantwoordelijk zijn voor de fichering van alle syndikalisten in België, in gezelschap van die legergeneraals die de Belgische militairen oefeningen doen uitvoeren voor het gewapend optreden tegen werklozen en stakende arbeiders, in gezelschap van die beheerders van grote ondernemingen die jacht maken op aktieve syndikalisten. Het past hier even hulde te brengen aan het diepgaande inzicht in de loop der dingen, waarvan de editorialist van Het Volk Leo Marynissen, zo vaak blijk geeft. Hij behoorde tot de selekte groep genodigden op de Flandria-boottocht, waar hij zijn ogen de kost gaf. Na aandachtige observatie van het gebeuren, schreef hij in Het Volk van 5 oktober 1981: 'Het ging om een informele bijeenkomst van vrienden en sympathisanten van de Kristelijke Arbeidersbeweging die reeds voor de val van de regering was gepland'. André Leysen van Agfa-Gevaert, Cobepa en het VBO en An-dré Vlerick van BASF, Philips en de Kredietbank, kunnen allicht onder de 'vrienden' geteld worden terwijl Beauriren Beernaert, de bescheiden baasjes van de rijkswacht, eerder als 'sympathisanten' dienen beschouwd te worden. De kanalen van de financiering - Inhoud Raymond Scheyven en zijn adjunkt hadden verschillende kanalen waarlangs steun verzameld werd. De eerste manier was de meest eenvoudige: bedrijfsleiders die bij Scheyven op bezoek kwamen of die Scheyven zelf met een bezoek vereerde, overhandigden kontant geld of een cheque. Dat is ook één van de procédé's die Scheyven volgde tegenover de kerkelijke leiders of religieuze gemeenschappen. Zo schrijft Raymond Scheyven op 15 februari 1974 in een brief aan zijn adjunkt Fernand Nédée:'... in de namiddag ga ik naar Brugge waar ik in audiëntie zal ontvangen worden door bisschop De Smedt die, zo zegt men mij, bereid zou zijn deze keer 1 miljoen frank te geven tegenover de 500.000 frank van bij de vorige verkiezingen. Op dit ogenblik ontvang ik een cheque van 100.000 frank van de Soeurs de la Charité...' Daarnaast konden bedrijfsleiders geld storten op een zichtrekening bij de Kredietbank of bij de Bank Brussel Lambert. Bij deze laatste bank had Scheyven zelfs twee rekeningen openstaan onder de nummers 310-1012908-23 en 310-0257953-19. Het is natuurlijk niet mogelijk de sommen die op deze manier door bedrijfsleiders aan de CVP-PSC gegeven werden, terug te vinden in de boekhouding van de betreffende ondernemingen. Een minitieus onderzoek van de jaarverslagen van deze ondernemingen leverde geen enkel resultaat op. Nergens is in hun balans een post 'stortingen aan politieke partijen' terug te vinden. Een ander belangrijk kanaal waarlangs steun ingezameld werd is het CVP-PSC-studiecentrum CEPESS. Zo nemen bedrijven bijvoorbeeld een wat genoemd wordt 'abonnement' op CEPESS. De prijs van zo'n abonnement ligt niet vast maar hangt af van de bijdrage die het bedrijf via CEPESS aan de partij wil geven. Die prijzen schommelen tussen de 25.000 frank en de 125.000 frank per jaar. Zo schrijft de adjunkt-schatbewaarder van de CVP, Fernand Nédée op 28 februari 1974 aan de toenmalige direkteur van CEPESS Gaston Geens:
In verkiezingstijd neemt het aantal abonnementen van ondernemingen plots zeer snel toe. Bij wijze van voorbeeld is er de brief die Raymond Scheyven op 27 november 1978 aan de toenmalige CVP-voorzitter Wilfried Martens schreef. De brief gaat over de steun die Paul Hatry, afgevaardigd-beheerder van de Belgische Petroleumfederatie toezegde. In de marge zij hier opgemerkt dat Hatry niet tot de CVP-PSC-stal behoort. Hij zal later, in mei 1981 liberaal minister van Financiën worden in de regering Martens III. De brief luidt (vertaald uit het Frans):
Ter beschikking van voorzitter Martens: 87.000, - frankTer beschikking van voorzitter Nothomb: 88.000, - frank Totaal: 900.000,-frank De heer Hatry heeft mij een cheque overhandigd van 300.000 frank op naam van CEPESS en heeft mij beloofd het resterende bedrag van 600.000 frank later over te maken ten laatste in januari 1979. Ik laat u de zorg om de heren Tindemans, Chabert en Eyskens op de hoogte te brengen van de giften die hen ter beschikking worden gesteld door de Belgische Petroleumfederatie. Uw toegenegen, (getekend) R. SCHEYVEN Het kan zijn dat CEPESS in de maanden volgend op deze brief effektief een studie verricht heeft 'over energie' zoals Scheyven schrijft. Maar wanneer is zo'n studie 125.000 frank waard? Welke normen worden daarvoor gehanteerd en is het niet vreemd dat de opdrachtgever, in dit geval de Belgische Petroleumfederatie, zonder in kontakt te zijn geweest met degene die de opdracht zal uitvoeren, in casu CEPESS, lukraak een prijs bepaalt? Zou men daaruit kunnen afleiden dat dergelijke studies pro forma verricht worden en dat het uiteindelijk erom gaat financiële steun te verlenen aan de CVP-PSC met de aan dit procédé gebonden fiskale voordelen voor de ondernemingen of de patroonsorganizaties? In dat kader is de brief van Robert Houben, direkteur van CEPESS, aan Renaat Blijweert, de afgevaardigd-beheerder direkteur-generaal van het bouwbedrijf Amelinckx, veelzeggend. De brief, gedateerd 17 maart 1976, is hierbij integraal afgedrukt. Van belang is vooral de laatste passage van de brief waarin Houben duidelijk maakt dat hij graag zou hebben dat Blijweert 'de studie' betaalt. Mocht Blijweert dat niet willen doen, dan moet hij Houben verwittigen zodat deze laatste de BTW kan rekupereren. Dat is een hoogst eigenaardige manier van zaken-doen. Als de studie werkelijk verricht is, als CEPESS werkelijk recht heeft op bijna een half miljoen frank vergoeding voor het werk dat gepresteerd werd, waarom laat Houben het dan aan de goede wil van Blijweert over om de faktuur al dan niet te betalen? Is het niet eerder waarschijnlijk dat CEPESS hoegenaamd géén studie verricht heeft en dat dit procédé enkel gebruikt wordt om geld binnen te rijven voor de CVP?
Daarnaast werd naar hartelust gebruik gemaakt van het systeem van valse fakturen. Het mekanisme werkt als volgt: CVP-kandidaten die naar de gunst van de kiezer dongen, lieten hun propagandamateriaal bij voorkeur drukken bij Sofadi, Lux of andere CVP-bevriende drukkerijen. Deze drukkerijen maakten fakturen op, niet op naam van de CVP-kandidaten die het propagandamateriaal besteld hadden maar op naam van de bouwonderneming Amelinckx. Omdat in verkiezingsperiodes de drukkerijen en de uitgeverijen van de CVP het werk niet gedaan kregen, zochten de kandidaten drukkerijen in hun streek op en lieten daar hun folders drukken. Aan die drukkerijen vroegen ze fak-tuur op te stellen niet op hun naam maar op naam van ondernemingen als bijvoorbeeld Amelinckx. Zo komt het dat Amelinckx tussen 27 februari '74 en 2 april '74 niet minder dan 9 dergelijke fakturen in de bus kreeg. Alle betreffende fakturen dragen de verantwoording 'rekening voor administratieve papieren' of 'publiciteitsfolders' of 'reclamecampagne'.. . Het lijstje van deze 9 fakturen is (de BTW-voet is 6% of 18%, naargelang het gaat om 'folders' of 'advertenties'): (zie tabel op volgende bladzijde). De belangrijkste faktuur uit dit lijstje is deze van de drukkerij Het Volk van 22 maart '74. Die faktuur is hierbij afgedrukt. Het Volk geeft als verantwoording voor de faktuur: 'Reclamecampagne 'appartementen' tijdens de maanden januari en februari, volgens overeenkomst.' In werkelijkheid is het de faktuur voor verkiezingsdrukwerken voor mensen als Wilfried Martens, Da-niel Coens, Marcel Vandewiele, Edward Leemans, Jan Verroken, Marcel Van der Aa, Omer De Mey... Het Volk is zo vriendelijk geweest een overzicht van deze verkiezingsdrukwerken op papier te zetten. Dat dokument is hier eveneens afgedrukt. Het totaal van het lijstje van 9 fakturen is 1.615.903 frank, 165.629 frank BTW inbegrepen. De firma Amelinckx kon door dit mekanisme een deel van het geld dat zij aan de CVP-kiescampagne besteedde, via de BTW rekupereren. August Cool had het sommetje van 165.629 frank ook gemaakt en vervolgens Renaat Blijweert, de afgevaardigd-beheerder van Amelinckx gevraagd de BTW te storten op rekening 799-5500392-09 van de BAC op naam van 'Cool en Cie, Wetstraat 135 in Brussel'. Zo kwam ten slotte ook de BTW in de verkiezingskas terecht!
Dit mekanisme werd ook door Raymond Scheyven gebruikt. Hij liet eveneens fiktieve fakturen opmaken. In een brief van Alice Hellemans, administratief direkteur van de PSC, aan Raymond Scheyven staat vermeld dat dergelijke fiktieve fakturen tijdens de verkiezingscampagne van 1978 opliepen tot 2.342.395 frank. De brief is gedateerd 5 januari 1979. Daaruit een passage: ...Ik denk dat het nuttig is u een overzicht te geven van de financiële operaties in verband met de verkiezingen. De fakturen die door de drukkerijen opgesteld werden op naam van de firma's die u mij hebt aangewezen, zijn als volgt onderverdeeld: PSC-CVP (gezamenlijke inkomsten): Banken en holdings, de belangrijkste financiers van CVP en PSC - Inhoud In juli 1974 stelde de nauwgezette Raymond Scheyven de balans op van de financies die hij tussen '71 en '74 beheerde. Laten wij daar een indiskreet oogje op werpen: - In de loop van de kiescampagne van 1971 werd een bedrag
rondgehaald van 31.481.000 frank Jaar 1972 -Als naar jaarlijkse gewoonte werd er door de Boerenbond, het ACW en
sommige kristelijke patroons in de partijkas een bijdrage gestort voor een
totaal bedrag van 2.335.000frank Jaar 1973 - Het ACW, de Boerenbond en de kristelijke patroons deden stortingen
ten belopen van 3.333.333 frank Jaar 1974 - In de loop van de kiescampagne van 1974 werd een bedrag rondgehaald
van 23.771.000 frank Rekapitulatie - In kas op 31 december 1973: 8.402.143 frank Deze som is als volgt verdeeld: 9.693.788 frank Uit dit overzicht blijkt dat de steun die bij de verkiezingen opgehaald wordt, ook moet dienen om de werking van de partij nadien gedeeltelijk te financieren. Zo hoort bijvoorbeeld de betaling van de CVP-voorzitter thuis onder wat Raymond Scheyven hier noemt 'het konfidentieel budget'. De banken en de holdings nemen het leeuwenaandeel van de inkomsten tijdens verkiezingsperiodes voor hun rekening. Op korte tijd zoveel mogelijk binnenrijven - Inhoud Kiescampagnes zijn erg drukke periodes voor een schatbewaarder. Scheyven schakelde daarom een aantal tussenpersonen in. De eerste tussenpersoon was uiteraard zijn Vlaamse adjunkt. Daarnaast kon Scheyven rekenen op de schatbewaarder van het ACW, Hubert Detremmerie. Detremmerie belastte zich gewoonlijk met de steun die vanuit de spaarkassen moest komen. Hij sprak de leiders aan van An-Hyp en Ippa. Gaston Geens zorgde voor de financiële steun vanuit de Katolieke Universiteit van Leuven. Charlie De Pauw, de big boss van de Brusselse bouwwereld sprong Scheyven bij om steun los te krijgen van bouwmaatschappijen. Om de staalbaron en miljardair Albert Frère te benaderen, had Scheyven twee kontaktpersonen. De eerste, in 1974, was Maurice Orban. Orban was voordien minister geweest. In de beginjaren '70 was hij lid van de fascistische Ligue Internationale de la Liberté. In '77 overleed Maurice Orban. Scheyven zette daarop een tweede tussenpersoon in om Albert Frère tot fikse steun aan te zetten. Dat was graaf Yves du Monceau de Bergendal, burgemeester in Ottignies en PSC-senator. De graaf was in die periode beheerder van onder meer Cobepa waar ook Albert Frère beheerder van was en nog steeds is. De heren kennen elkaar dus. Ondanks het delegeren van vele taken, moest Scheyven zelf toch het meeste werk verzetten. Om de lezer een beeld te geven van de manier waarop Scheyven tewerk ging, is hierbij een drie bladzijden lange brief afgedrukt. Scheyven richtte deze brief op 15 februari 1974 aan zijn adjunkt Fernand Nédée. In vertaling luidt de brief als volgt: troonsorganizatie in de textielsektor, de auteurs)w opgesteld met vermelding van de voornaamste bedrijfsleiders waar wij naar moeten schrijven. Het overgrote deel van deze ondernemingen is in Vlaanderen gevestigd. Dat is de reden waarom deze brief beter in het Nederlands zou opgesteld worden op briefpapier van de Senaat. Ik zou u daarom willen vragen mij van dienst te zijn door de tekst die ik u gisterenmorgen gaf te laten vertalen en de vernoemde brieven te laten typen en mij ter ondertekening voor te leggen. U zal merken dat ik in deze lijst de enkele ondernemingen weggelaten heb die zich in het franstalige landsgedeelte bevinden en aan wie ik, van mijn kant, dezelfde briefin het Frans zal richten. Hierbij eveneens het noodzakelijke briefpapier en de briefomslagen. Ik heb u gevraagd tussen te komen bij de onderneming Atlas Copco omdat de direkteur-generaal de heer Yvan Ackermans is, tel. 03/87.68.70. Toen ik hem aan de lijn had, verklaarde hij geen Frans te spreken en er de voorkeur aan te geven zich in het Nederlands of in het Engels uit te drukken. Daar mijn talenkennis nogal beperkt is, had ik schrik de konversatie verder te zetten en niet voldoende welsprekend te zijn in één van die twee talen. Sinds gisterenmorgen heb ik goed nieuws: - A.G. vraagt fakturen voor een bedrag van 150.000 frank. Ik heb daarentegen ook slecht nieuws, heel slecht nieuws: - de firma Delens beperkt zijn bijdrage tot 300.000 frank tegen één
miljoen de vorige keer. Wil ook in bijgaande een nieuwe lijst vinden van beloofde bijdragen of van bijdragen die reeds betaald zijn. U zal merken dat ik telkens de bedragen afgetrokken heb die of aan andere arrondissementen, of aan kollega's moeten gestort worden alsook de provisie die aan CEPESS moet betaald worden. U zal ook merken dat op de lijst vraagtekens staan bij sommige namen. Het is absoluut noodzakelijk dat wij een en ander zo snel mogelijk verifiëren. Ik verneem bijvoorbeeld van juffrouw Hellemans (administratief direkteur van de PSC, de auteurs) dat de bijdrage van Van Laere 50.000 frank en niet 200.000 frank zal zijn; en deze van de de heer De Pauw 300.000 frank en niet 500.000 frank.' Maar er blijven nog drie heel grote vraagtekens: het eerste gaat over de Société Générale. Ik ben daarover toch wel bezorgd omdat ik twee telefoontjes gekregen heb. Het eerste telefoontje was van de heer Grafé, minister van Waalse Aangelegenheden en het tweede was van de heer de Stexhe, senator van Charleroi. Alle twee maakten me duidelijk dat ze van mij een stuk van de taart verwachten en dat dit hen ook zo beloofd was door verschillende ondernemingen van de groep van de Société Générale. Het is blijkbaar slechts wanneer ik de heer Lamy ontvang, dat ik zal weten of hij één briefomslag bij zich heeft met 6 miljoen frank waarvan ik de verschillende bijdragen voor de andere arrondissementen of kollega's moet aftrekken, ofwel dat hij, naar ik hoop, twee briefomslagen bij heeft: de eerste met daarin 6 miljoen voor mij en de tweede waarin de bijdragen zitten voor de anderen. Wat uzelf betreft, zou het mij bijzonder verheugen indien u er zich van zoudt willen verzekeren dat de bijdrage van de firma Ackermans wel degelijk een miljoen is en deze van de firma Van Hooi 500.000 frank. Ik denk dat de komende dagen van beslissend belang zullen zijn. Het zou misschien goed zijn moest u mij, vanaf maandag, iedere dag bellen en zo mogelijk iedere ochtend tussen 8 en 9, zodat wij gezamenlijk de stand van zaken kunnen nagaan. In afwachting van goed nieuws van uw kant, uw toegenegen, (getekend) Raymond SCHEYVEN
Overzicht steungevers - Inhoud Volgende tabel geeft een overzicht van de steun van de verschillende ondernemingen. De giften van bouwmaatschappijen zijn niet in deze tabel opgenomen. Die worden verderop behandeld. De lezer dient er rekening mee te houden dat het hier enkel gaat om giften op nationaal vlak. Vele van deze ondernemingen steunen daarbuiten nog plaatselijke politici. Tenzij in de daarna volgende 'Verklaring bij de tabel' uitdrukkelijk anders vermeld, gaat het hier dus enkel om financiële steun aan de nationale kas van CVP en PSC. Verklaring bij de tabel 1. Ahlers Op het einde van de jaren '70 had Ibel 23% van de Ahlers-aandelen in handen. Ibel is de Vlaamse dochterholding van Cobepa, de nummer 14 in de tabel. Ibel heeft eveneens 20% van de aandelen van de Vlaamse Uitgeversmaatschappij (V.U.M.) die de Alles-Voor-Vlaanderen-Vlaanderen-Voor-Kristus-krant De Standaard uitgeeft. De grootste aandeelhouder van Ahlers is de Duitse groep Stin-nes. Deze groep is een dochter van VEBA, een Duitse staatsholding. De steun van Ahlers aan de CVP-PSC liep via André Leysen. Hij was in '77 voorzitter van Ahlers. Leysen was vanaf '73 beheerder en vanaf '74 lid van het direktiekomitee van Cobepa. Tot '78 was hij afgevaardigd-beheerder van Ibel. Hij leidde die holding samen met Fernand Nédée de adjunkt-schatbewaarder van de CVP-PSC. André Leysen begon zijn opgang binnen de Vlaamse kapitalistenklasse door zijn huwelijk in '51 met een dochter van de scheepsagent Ahlers. Hij bouwde Ahlers uit tot een rederij. Toen in '70 de groep Stinnes de kontrole nam over Ahlers, trok Leysen naar Ibel. Via Ibel kwam hij bij Gevaert Photo Producten terecht. In '84 volgde Leysen Daniel Janssen op als voorzitter van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). Leysen is beheerder van het Verbond van Kristelijke Werkgevers (VKW) en censor van de Nationale Bank. Hij werd door P. W. Segers uitgenodigd om de Flandriaboottocht mee te maken. 4. Assurances Générales, A.G. A.G. is de eerste verzekeringsgroep van het land. A.G. wordt ge-kontroleerd door de families Lippens, Solvay, de Marnix, de Jonghe d'Ardoye e.a. In '83 werd jonkheer Maurice Lippens de afgevaardigd-beheerder van A.G. Hij is de broer van de CVP-burgemeester van Knokke-Heist, Leopold Lippens. De familie Lippens is gelieerd met het Belgische vorstenhuis en behoort samen met de meeste andere families die A.G. kontroleren tot de aandeelhouderskring van de Société Générale. De relatie tussen A.G. en de CVP liep in de jaren '70 voornamelijk - ten minste voor wat betreft de financiële steun - via burggraaf Charles de Jonghe d'Ardoye. Hij was toen voorzitterafgevaardigd-beheerder van A.G. Charles de Jonghe d'Ardoye is 25 jaar lang kommissaris geweest van de Société Générale. Een ander lid van de familie de Jonghe d'Ardoye, gravin Elisabeth, trouwde met burggraaf Roger de Spoelbergh. Elisabeth de Jonghe d'Ardoye was CVP-burgemeester van Londerzeel van '47 tot '64. Roger de Spoelbergh kwam uit een familie die de belangrijkste aandeelhouder is van de eerste brouwerij van het land, Stella Artois, de nummer 44 in de tabel. 5. Bekaert Grootste draadtrekkerij ter wereld. De Bekaertgroep bestaat uit 42 industriële vestigingen in 14 landen, geassocieerde ondernemingen meegerekend. De onderneming is in handen van de familie van Leon Bekaert, de belangrijkste patroonsleider van na de oorlog. Voorzitter van Bekaert is baron Antoine Bekaert, de zoon van Leon. Antoine Bekaert is vice-voorzitter van de afdeling West-Vlaanderen van Fabrimetal, de patroonsorganizatie in de metaalsektor. Hij is eveneens voorzitter van UNIAPAC-Europa en vice-voorzitter van UNIAPAC-Internationaal. UNIAPAC is de katolieke patroonsorganizatie die in '50 in Rome gesticht werd. Afgevaardigd-beheerder van Bekaert is Jean-Charles Velge. Hij is getrouwd met een dochter van baron Jean van Houtte, de vroegere CVP-premier. 7. Belgische Petroleumfederatie In '71, '74 en '77 had Raymond Scheyven Paul Hatry, de afgevaardigd-beheerder van de Belgische Petroleumfederatie financiële steun gevraagd. Pas in '78 wilde de liberaal Hatry effektief met geld over de brug komen. 8. Boelwerf De kontaktpersonen van Raymond Scheyven en Fernand Nédée op de Boelwerf waren Jacques Van Damme en Philippe Saverys. Dat zijn twee kopstukken van de groep Boel-Van Damme. Al-mabo, de holding van deze groep, kontroleert de Boelwerf in Temse, de Scheepswerven van Langerbrugge, de verzekeringsmaatschappij Mercator... Almabo heeft een minderheidspartici-patie in C.M.B., de zeevaartmaatschappij die door de Société Générale gekontroleerd wordt. De familie Boel-Van Damme en de Société Générale oefenen samen nagenoeg een monopoliepositie uit in de scheepsbouw en de scheepsherstelling. Die samenwerking is ook merkbaar in de beheerdersmandaten: van de maatschappij Mercantile Beliard, de scheepsherstellingsmaatschappij die uit de fusie van Mercantile en Beliard Murdoch ontstond, is Philippe Saverys beheerder en André Dubuisson van de Société Générale voorzitter. Saverys is eveneens beheerder van C.M.B, en van F.N. in Herstal, twee dochters van de Société Générale. Hij is ook, zoals André Leysen, beheerder van de Vlaamse Uitgeversmaatschappij. 9. Brufina en 10. Brussel Lambert In '72 fusioneerden de holdings Brufina, Cofinindus en Cofinter van de Groep Brussel rond graaf Jean-Jacques de Launoit met de Compagnie Lambert rond baron Léon Lambert. Zo ontstond één van de belangrijkste holdings van het land, de Groep Brussel Lambert. In '81 werd André Dequae, de voormalige CVP-minis-ter van Financiën, voorzitter van de Kredietbank-holding Al-manij en voorzitter van de Boerenbond, de nieuwe voorzitter van de Bank Brussel Lambert. In '82 nam een konsortium onder leiding van Albert Frère (de nummer 24 in de tabel) de kontrole van de Groep Brussel Lambert. Dat konsortium bestond uit Etablis-sements Frère-Bourgeois, de Zwitserse holding Pargesa waarvan Frère afgevaardigd-beheerder is, de holding Cobepa waarvan Frère ondervoorzitter is, de dochterholding van Cobepa Ibel en Gevaert Photo Producten waarvan Ibel een belangrijk aandeelhouder is. In '77 verdeelde Brussel Lambert de 1 miljoen frank fifty-fifty tussen de CVP-PSC en het ACW. 13. Ciments d'Obourg Tweede cementproducent van het land. 14. Cobepa Cobepa werd in '57 opgericht als de Belgische dochter van de Franse holding-bank Paribas. De belangrijkste aandeelhouder van Cobepa is Albert Frère. De holding werkt met onder meer twee regionale holding-dochters: Mosane voor Wallonië en Ibel voor Vlaanderen. In '73 stichtten Cobepa en de groepen rond André Leysen en Boel-Van Damme Ibel. Die samenwerking liep in '80 ten einde. De meest spektakulaire operaties van Frère-Co-bepa waren de vrijwaring van Cobepa en Paribas-Zwitserland van Francois Mitterrands nationalizeringen en het verwerven van de kontrole over de Groep Brussel Lambert. In '71 en in '74 zorgde Cobepa-voorzitter baron Jean van Houtte, ex-CVP-premier, voor de financiële steun van de holding aan de CVP-PSC. In '77 en '78 was dat Cobepa-voorzitter en voormalig adjunkt-schatbe-waarder van de CVP-PSC, Fernand Nédée. 15. Delhaize Tweede grootste warenhuisketen van het land. 17. Electriciens Met electriciens, een benaming overgenomen van Raymond Scheyven, worden de electriciteitsondernemingen bedoeld die allen gekontroleerd worden door de Société Générale en Brussel Lambert. Op de lijst van het CVP-sekretariaat staat enkel Electrobel als nationaal steungever genoteerd maar voor het sekreta-riaat is dat eveneens een verzamelnaam. Voor de steun uit de electriciteitssektor richtte Raymond Scheyven zich tot de intussen overleden ridder Albert Thys. Deze was voorzitter van Electrobel en Intercom en beheerder van Ebes, Tractionel en Unerg. Albert Thys was één van de genodigden voor de Flandria-boottocht van P.W. Segers. In '77 kwam er van twee zijden steun binnen: 6 miljoen van de electriciteitsmaatschappijen zelf en 400.000 frank van een PSC-er die van de electriciens een half miljoen gekregen had maar slechts 100.000 frank nodig had voor zijn campagne. De PSC-er José Desmarets staat bekend om zijn nauwe banden met de electriciteitsondernemingen. Dat wijst er nog eens op dat de financiële steun van het bedrijfsleven aan de CVP-PSC niet beperkt blijft tot giften aan de nationale partijkas maar dat ook individuele CVP of PSC-kandidaten en afzonderlijke arrondissementen van die steun kunnen genieten. 18. Electrorail Electrorail is de Belgische holding van de Franse groep Empain-Schneider. Steungever vanwege Electrorail was baron Edouard-Jean Empain, voorzitter van de holding. 19. Eternit Derde cement-producent van het land. Kontaktpersoon van de CVP-PSC-schatbewaarder bij Eternit was voorzitter baron Louis de Cartier de Marchienne. 20. Evence Coppée Baron Evence Coppée was de voorzitter van Compagnie Coppée de Développement Industriel (CDI), de holding van de groep Coppé. Zijn zus is Elisabeth Le Hodey-Coppée, voormalig voorzitter van de PSC-vrouwen. In '77 werd zij lid van het direktiek-omitee van de PSC. De voornaamste aktiviteiten van CDI lagen in de engineering en de biochemie. In '80 ging CDI over in handen van de Franse groep Lafarge. 21. Fabrimetal Patroonsorganizatie in de metaalsektor. Aan het hoofd daarvan staat Jacques de Staercke, de stichter van de CVP-Dinsdagavondgroep. Zijn vader, Roger de Staercke, was van '62 tot '70 voorzitter van het VBO. 24. Albert Frère De komeet aan het firmament van het Belgische grootkapitaal. Zie de nummers 9., 10. en 14. 25. G.B. en27. INNO-BM GB-INNO-BM is de grootste warenhuisketen van het land. In '74 fusioneerde G.B. metlnnovation-BonMarché. Kontaktpersoon van Scheyven bij GB-INNO-BM was graaf Yves du Monceau de Bergendal, beheerder van de warenhuisgroep en PSC-senator. 26. Glaverbel Kontaktpersoon was hier baron Charles-Emmanuel Janssen, voorzitter van deze glasfabrikant en neef van schatbewaarder Raymond Scheyven. Met spijt noteert Scheyven in '78 achter de naam Glaverbel: 'en perte'. 28. Intermills Voor deze papierfabrikant geldt hetzelfde. Ook hier moet Scheyven in '78 'en perte' invullen. 29. IPPA De spaarkas en kredietmaatschappij IPPA wordt gekontroleerd door de verzekeringsmaatschappij Royale Beige (de nummer 37 in de tabel) en de holding Sofina die op haar beurt onder kontrole staat van de Société Générale (de nummer 42). In '80 was de vroegere PVV-voorzitter Willy De Clercq, voorzitter van IPPA. De relaties tussen IPPA en de CVP-PSC werden onder meer verzorgd door baron Jacques Cogels, ondervoorzitter van IPPA. 30. ITT Amerikaanse multinational waarvan het belangrijkste Belgische filiaal Bell Telephone is. Beheerder van Bell is momenteel Jan Huyghebaert, CVP-schepen van de stad Antwerpen. De voorzitter afgevaardigd-beheerder van Bell Telephone, Eugène Van Dyck, werd door P.W. Segers uitgenodigd voor de Flandria-boottocht. 170 31. Janssen Pharmaceutica De nummer 1 van de Belgische farmaceutische industrie. Zelf ook een multinational, is Janssen Pharmaceutica een filiaal van de Amerikaanse multinational Johnson & Johnson. Kontaktpersoon tussen Janssen Pharmaceutica en de CVP-PSC-kassier was Paul Janssen, afgevaardigd-beheerder. 32. Kredietbank André Vlerick, de vroegere CVP-minister van Financiën en Gaston Eyskens de vroegere CVP-premier, zijn beiden voorzitter geweest van de Kredietbank. Fernand Collin, de eerste voorzitter van de KB, was goed bevriend met kardinaal Van Roey. Op de financiële vergadering die Raymond Scheyven op 16 juli '74 orga-nizeerde, was Luc Wauters, de toenmalige KB-voorzitter aanwezig. Dat desondanks de KB relatief weinig geld stort in de nationale CVP-PSC-kas, heeft te maken met wat Raymond Scheyven noemt de 'personnalizering': de KB steunt liever individuele CVP-kandidaten dan de nationale partijkas. 33. Lanneau Bedoeld is de firma Lano in Harelbeke. Aan het hoofd van deze tweede Belgische tapijtenfabrikant staat Pierre Lanneau. In het boek 'Réussir est leur métier' (uitgave Impact-Sodimp, 1974, blz. 125) zegt de editorialist van De Standaard, Manu Ruys van hem: 'Hij wil niet het type industrieel zijn dat blind blijft voor de politieke problemen van zijn tijd'. Vandaar dat Pierre Lanneau de CVP financieel helpt rechthouden. 34. MBLE en 36. Philips Philips is de eerste Europese producent in de electronika en de electrische konstruktie. Philips-MBLE Associated is een filiaal. Beheerders zijn onder meer de gewezen PRL-minister van Financiën en afgevaardigd-beheerder van de Petroleumfederatie Paul Hatry, nog een vroegere PRL-minister van Financiën en ere-voorzitter van de Generale Bankmaatschappij Robert Henrion en de afgevaardigd-beheerder van het VBO Raymond Pu-linckx. Voorzitter van Philips is de vroegere CVP-minister van Financiën André Vlerick. Voor financiële steun richtte Scheyven zich tot Jozef Van Lierde, beheerder van Philips en afgevaardigdbeheerder van MBLE, tot Jacques Lagrange, afgevaardigd-beheerder van Philips en beheerder van MBLE en tot baron Do-nald Fallon, de voorzitter van Philips en lid van CEPIC, de rechtervleugel van de PSC. 37. Royale Beige Tweede grootste verzekeringsmaatschappij. Er bestaat een kruiselingse participatie tussen Royale Beige en de Société Générale. De vroegere katolieke premier Georges Theunis was decennia lang beheerder van Royale Beige. Raymond Scheyven richtte zich tot Georges Martin, afgevaardigd-beheerder van Royale Beige voor financiële steun. 38. Sabca Eerste Belgische vliegtuigkonstrukteur, gekontroleerd door het Franse Dassault en het Nederlandse Fokker. 39. Salik Jeansfabriek met Pierre Salik aan het hoofd. 40. Seghers De groep Seghers heeft afdelingen 'Aannemingen', 'Beton', 'Veevoeders'. De groep is gelieerd met de Boerenbond. In de raad van beheer zetelde tot '82 de volksvertegenwoordiger, burgemeester van Asse, Europees parlementslid en CVP-staatssekretaris voor Europese Zaken en Landbouw onder de regering van Martens V, Paul De Keersmaecker. 41. Socfin Belangrijke holding met plantagemaatschappijen in Indonesië, Maleisië en Kampuchea. Kontaktpersoon was Xavier Scheyven, beheerder van Socfin en neef van Raymond Scheyven. 42. Société Générale Eerste Belgische holding. Kontaktpersonen waren André Dubuisson en René Lamy. De 6 miljoen van '74 waren volledig voor de nationale partijkas. Daarnaast steunde de Société Générale onder meer ridder Paul de Stexhe en Jean-Pierre Grafé (beiden CEPIC). 43. Solvay Solvay is één van de machtigste Belgische multinationals. De groep is door bloed- en geldbanden gelieerd met de Société Générale. Kontaktpersoon van Scheyven bij Solvay was Jacques Solvay, voorzitter. In '75 moest Jean-Marie Baguette, direkteur-generaal van de Fédération des industries chimiques zich voor de Brusselse rechtbank komen verantwoorden voor verduistering. Baguette was bij de voorgaande verkiezingen kandidaat geweest voor de liberalen en had, om zijn campagne te financieren, 7 miljoen van de Federatie 'geleend'. Op één van de zittingen van de rechtbank verklaarde Jacques Solvay dat hij ten persoonlijke titel Baguette 500.000 frank gegeven had om zijn verkiezingscampagne te bekostigen. Wat nog eens aantoont dat de sommen die aan de CVP-PSC-kas uitbetaald worden slechts een fraktie zijn van de totale steun aan politici die bereid zijn de belangen van die ondernemingen te behartigen. 44. Stella Artois Eerste Belgische brouwerij gekontroleerd door de familie de Spoelbergh (zie ook nr. 4., A.G.). In '78 noteert Raymond Scheyven naast de naam van Artois: 'verse a Louvain' wat wil zeggen dat in dat jaar niet de nationale kas maar het arrondissement Leuven door Artois gesteund werd. 45. Steverlynck Bedoeld is de familie Steverlynck die het weefautomatenfabriek Picanol in leper kontroleert. De familie is gelieerd met de Kredietbank. 47. Tiense Suikerrafinnaderij Eerste suikerrafinnaderij van het land. In '78 werd Pierre Oury tot voorzitter van de beheerraad benoemd om de tegenstellingen tussen de Wittouck-familie die meerderheidsaandeelhouder is en de Kronacker-familie, minderheidsaandeelhouder, te overbruggen. Pierre Oury komt uit een Luikse bankiersfamilie. Hij is beheerder van de Generale Bankmaatschappij en van diverse ondernemingen uit de groep van de Société Générale. 48. UCB Belangrijke chemie-producent gekontroleerd door het Franse Rhône-Poulenc en de familie Janssen. Deze laatste behoort tot de aandeelhouderskring van de groep Solvay en de Société Générale. Kontaktpersoon op UCB was de neef van Raymond Scheyven, baron Charles-Emmanuel Janssen, ere-voorzitter van UCB en tevens ere-ondervoorzitter van de Generale Bankmaatschap- 49. Van Hool Autobus- en vrachtwagenkonstrukteur uit Koningshooikt. Kontaktpersoon was het familiehoofd, Bernard Van Hool. De top 20 van de konstante steungevers in de jaren '70 ziet er zo uit:
Samen spekten deze 20 de CVP-PSC-kas bij de vier parlementsverkiezingen van de jaren '70 met 55.750.000 frank. De lijst geeft een vrij getrouw beeld van de belangrijkste holdings en ondernemingen die de eerste viool spelen in het ekonomische leven. Aan de top staat - net zoals in de ekonomie - de Société Générale. De holding is terug te vinden bij UCB (nummer 12), A.G. (nummer 18) en Royale Beige (nummer 19). De tweede in rij, de electriciteitssektor, wordt gekontroleerd door nog eens de Société Générale en de nummer 5, Brussel Lambert. De families die nummer 3, Solvay, leiden, zijn eveneens verbonden met de Société Générale. Brussel Lambert moet dan weer gelieerd worden met Al-bert Frère (nummer 9) en Cobepa (nummer 15). Die zijn aandeelhouder van de nummer 7, GB-INNO-BM. Waarom de bouwwereld de CVP-propaganda financiert - Inhoud Het departement van Openbare Werken heeft in de periode 1960-1983 kontrakten gesloten voor het gigantische bedrag van 1.881 miljard frank. De hoogste piek werd bereikt in 1972: toen deed Openbare Werken investeringen ter waarde van 102,5 miljard. De omvang en het aantal van de kontrakten maken de lokroep van de korruptie verleidelijk. Daarnaast is er de wetgeving op de openbare investeringen die een ruime interpretatie van de wettelijke beschikkingen toelaat. Jos De Saeger was in de beginjaren '60 CVP-voorzitter. In '65 werd hij minister van Openbare Werken en bleef dat tot '73. Hij sloot in die periode 10.000 kontrakten af en liet voor om en bij de 700 kilometer autosnelwegen aanleggen. In de jaren '60 en '70 was De Saeger, naast P. W. Segers, de topman van het ACW in de verschillende regeringen. Toen Segers in '72 de aktieve politiek verliet, werd Jos De Saeger de nummer één van de ACW-vertegenwoordigers. Een eerste affaire waarmee De Saeger af te rekenen kreeg, was de bouw van de gevangenis in Charleroi. De Saeger had dit kontrakt, ter waarde van 110 miljoen frank, aan de firma Baudoux toevertrouwd op 24 februari '68. Op 9 april van hetzelfde jaar dienden drie firma's die eveneens meegedongen hadden, klacht in bij de Raad van State omdat ze vonden dat Baudoux van De Saeger een voorkeurbehandeling gekregen had. In zijn arrest nummer 15.925 van 20 juni '73 vernietigde de Raad van State de beslissing van De Saeger. Maar de gevangenis in Charleroi was op dat ogenblik al bijna voltooid. Nog in '73 kwam de zaak-Verbeeck naar boven. In 1968 had De Saeger de bouw van het viaduct in Wilrijk niet toegewezen aan de laagste bieder - zoals de wet voorschrijft - maar aan de tijdelijke vereniging Verbeeck-Egta voor een bedrag van 160.451.528 frank. Terwijl de werken aan het viaduct nog bezig waren kreeg de tijdelijke vereniging de opdracht het viaduct met 490 meter te verlengen voor een bedrag van 71 miljoen frank. In '73 lekte uit dat afgevaardigd-beheerder Fons Verbeeck bij de parlementsverkiezingen van '68 een belangrijke geldsom via De Saeger in de CVP-partijkas gestort had. De Saeger beweerde in '73 dat het kontrakt voor de bouw van het viaduct en de financiële steun van Verbeeck niets met elkaar te maken hadden. De financiële steun die de hierna vermelde bouw- en immobiliënmaatschappijen bij de vier parlementsverkiezingen van de jaren '70 aan de CVP-PSC gaven, zal volgens De Saeger ongetwijfeld in dezelfde zin moeten geïnterpreteerd worden. De band leggen tussen de kontrakten van Openbare Werken en de financiële steun zal, zoals De Saeger dat bij de af faire-Verbeeck noemde 'pure appreciatie' zijn. De Saeger werd als minister van Openbare Werken in '73 opgevolgd door Alfred Califice, het politiek zwaargewicht van het Mouvement Ouvrier Chrétien, de franstalige tegenhanger van het ACW. Califice bleef op die post tot januari '74. Daarop volgde de Waalse liberaal en latere Kamervoorzitter Jean Defraigne. In juli '76 nam Defraigne ontslag 'om persoonlijke en gezondheidsredenen'. Premier Leo Tindemans duidde zijn opvolger aan: Louis Olivier, eveneens een Waalse liberaal. Olivier bleef een jaar aan. In '81 keerde hij, bij de vorming van de regering Martens V, in dezelfde funktie terug. In juni '77 kwam, na afwezigheid van twaalf jaar, opnieuw een socialist in de ministerzetel terecht: Guy Mathot. Twee jaar later volgde er een eerste klacht: Alfred Califice, toen minister voor Pensioenen, schreef in een brief aan Gaston Geens, minister van Financiën, dat er onregelmatigheden gebeurd waren bij de verkoop van het gebouw Centre Albert in Charleroi. Volgens Califice was de zaak bezwarend genoeg om klacht neer te leggen bij het Hoog Komitee van Toezicht, een dienst die onder de verantwoordelijkheid van de eerste minister valt. Op dat ogenblik was Wilfried Martens premier. Califice legde effektief klacht neer, maar het Hoog Komitee verklaarde die onontvankelijk. De zaak was echter niet meer in de doofpot te houden. Het Rekenhof dat instaat voor de kontrole op het naleven van de wetten op de staatsuitgaven, zat Guy Mathot op de hielen. Defraigne, nochtans geen partijgenoot van Mathot, volgde zijn impulsieve natuur en schreef een barse brief aan het Rekenhof waarin hij de ambtenaren van het Hof waarschuwde 'zich niet langer met politieke strijd te bemoeien'. Het Rekenhof legde die bedreiging naast zich neer en bracht in september '81 het parlement in een bijzondere mededeling op de hoogte. Het Hof vertelde de parlementsleden dat de N.V. Bureau d'Etude et de Promotion Immobilière (BEPI) een 'rijkelijke winst' verkreeg door het gefoefel met het Centre Albert in Charleroi. Het Centre Albert was eigendom van de Nationale Kas voor Bediendenpensioenen. In '75 sloot de Kas met BEPI een erfpachtkontrakt dat tot 30 juni 2010 liep. BEPI werd gekontroleerd door de Brusselse makelaar Charlie De Pauw. In 1979 kocht de Regie der Gebouwen het Centre Albert over. De Regie ressorteert onder de diensten van de minister van Openbare Werken, Guy Mathot dus. De koop hield in dat BEPI de uit de erfpacht voortvloeiende rechten aan de Regie zou afstaan. De Regie betaalde BEPI daar 360 miljoen voor. Om die rechten te verkrijgen had BEPI aan de Nationale Kas voor Bediendenpensioenen slechts 148 miljoen frank betaald... 'zodat de maatschappij BEPI een minimum-winst van 212 miljoen frank (360-148) verkreeg'. (1) Tegelijk met de zaak van het Centre Albert, bracht het Rekenhof een tweede schandaal rond Guy Mathot in de openbaarheid. Het Rekenhof had de kostprijs opgemaakt van het huurkontrakt dat Mathot gesloten had met het World Trade Center. Opnieuw een maatschappij gekontroleerd door Charlie De Pauw. Het kontrakt sloeg op de nog te bouwen derde toren van het Brusselse World Trade Center. Dat kontrakt, zo rekende het Rekenhof voor, kostte de Regie der Gebouwen voor de gehele huurperiode 10 miljard frank. Wat drie keer zoveel is als de kostprijs voor het bouwen van de toren, konstateerde het Hof. Guy Mathot verliet Openbare Werken in '80. Een jaar later werd hij vice-premier in de regering Martens IV. Zijn opvolger was Jos Chabert, opnieuw een vertegenwoordiger van het ACW. Hij bleef minister van Openbare Werken tot in 1981. Wettelijke beschikkingen - Inhoud Tot 1 januari 1965 was de wet van 15 mei 1846 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van kracht. Die wet voorzag slechts twee procédé's van toewijzing van overheidsopdrachten: de openbare aanbesteding en de onderhandse opdracht. De wet van 4 maart 1963, het Koninklijk Besluit van 14 oktober 1964 en het Ministerieel Besluit van dezelfde dag die in voege traden op 1 januari 1965, breidden de mogelijkheden van toewijzing uit tot vijf. Het doel van de wetgever was dat de uitvoerende macht kontrakten zou sluiten tegen de voor de schatkist meest gunstige voorwaarden en prijzen. Door de wet van '76 werd deze van '63 opgeheven. De verschillen tussen beide zijn miniem. De wet van '76 behield de vijf toewijzingsprocedures. De openbare aanbesteding is de eerste: daarin is het ruimste beroep op de mededinging vervat. De verantwoordelijke dienst schrijft een aanbesteding uit en is wettelijk verplicht de goedkoopste aanbieding te kiezen. Deze procedure kon vervalsingen niet beletten. Zo schrijft het Rekenhof in zijn 128ste Boek met opmerkingen en dokumenten aan de wetgevende Kamers dat in de provincie Luik er een vereniging CHARPRO (Charte de promotion professionnelle des entrepreneurs pour les marchés de travaux public Liégois) bestond. In CHARPRO hadden Luikse bouwmaatschappijen zich gegroepeerd. Zij maakten onderling voorafgaande prijsafspraken. Ook in andere provincies maakten dergelijke kartels de mededinging tot een lachertje.(2) De tweede procedure is de algemene offerte-aanvraag. Daarbij is een subjektieve interpretatie mogelijk. Bij een algemene offerte-aanvraag is niet alleen de prijs het criterium voor de toewijzing maar spelen ook andere elementen mee zoals de technische waarde, referenties, waarborgen... Als minister van Openbare Werken Louis Olivier bijvoorbeeld een brug over de Our wil laten bouwen en die opdracht wil toewijzen na een offerte-aanvraag, oordeelt alleen Olivier erover wat het meest geschikt is: een stalen of een betonnen brug. In dit geval koos Olivier de aanbieding voor een stalen brug, ook al was er een aanbieding voor een betonnen brug die 150 miljoen frank goedkoper was. Olivier vond dat een stalen brug nu eenmaal beter was. Het derde en vierde procédé schakelt de mededinging nog meer uit. Dat zijn de beperkte aanbesteding en de beperkte offerte-aanvraag. Bij deze procedures kiest de bouwheer een aantal maatschappijen uit (minstens zes, zegt de wetgever) die mogen meedingen. Bij de vijfde procedure, de onderhandse aanbesteding, is er helemaal geen mededinging meer. Het werk wordt toegewezen aan een maatschappij of een tijdelijke vereniging van maatschappijen, zonder dat vooraf het projekt uitgeschreven werd. De wet van '63 voorzag twaalf gevallen waarbij onderhands mocht toegewezen worden. De wet van '76 voorziet er vijftien. Die uitzonderingsgevallen zijn meestal ruim interpreteerbaar. Het eerste geval is wanneer de uitgave volgens de wet van '63 de 300.000 frank en volgens de wet van '76 de 1 miljoen niet overschrijdt. In zijn 131ste Boek schrijft het Rekenhof: 'Herhaaldelijk heeft het Hof de handelswijze aangeklaagd waarbij een overeenkomst opzettelijk in opeenvolgende bestellingen van minder dan 300.000 frank wordt verdeeld om alzo een reeks van onderhandse overeenkomsten te kunnen sluiten'.(3) Er mag eveneens onderhands toegewezen worden voor werken, leveringen en diensten die slechts kunnen toevertrouwd worden aan één enkele aannemer of leverancier. Defensieminister Paul-Willem Segers heeft de onderhandse verkoop van matrassen bij de firma Pirelli verantwoord met deze paragraaf uit de wet van '63. Alleen Pirelli kon zogezegd die specifieke matrassen leveren. Het Rekenhof tikte Segers hiervoor op de vingers en zei dat kwaliteitseisen stellen niet betekent dat men zich uitsluitend tot één fabrikant moet wenden.(4) Een derde geval waarbij onderhands mag toegewezen worden is wanneer het gaat om werken, leveringen en diensten die bij wijze van proefneming, studie, aanpassing of vervolmaking uitgevoerd worden. Het Rekenhof in zijn 131ste Boek: 'Ookhet begrip proefneming wordt soms door het Bestuur overdreven breed uitgelegd. Zo werd, op grond van dergelijke interpretatie, de uitrusting van de autosnelweg Brussel-Oostende met automatische tel- en snelheidsmeetapparatuur en televisiekamera's in gesloten kring onderhands, in opeenvolgende fasen aan éénzelfde firma toevertrouwd.' (5) Dat spelletje duurde van '68 tot '72. In '68 kon men er nog het etiket 'proefinstallatie' op plakken maar dat kon onmogelijk nog in de erop volgende jaren toen de gehele autosnelweg met dergelijke apparatuur uitgerust werd. Deze onderhandse toewijzing werd getekend door Jos De Saeger. Begunstigde was Philips-MBLE, een financier van de CVP-PSC-verkiezingscampagnes. In '68 werd de vroegere nationale CVP-PSC-voorzitter Paul Vanden Boeynants beheerder van Philips. Nog een geval waarbij onderhands toegewezen mag worden is als het gaat om 'dringende' of 'technisch zeer complexe en moeilijke' werken. Het Rekenhof heeft herhaaldelijk het feit aangeklaagd dat dit 'uitzonderingsgeval' te pas en te onpas ingeroepen wordt om onderhands toe te wijzen. In 1970 antwoordde Jos De Saeger dat alleen zijn administratie 'gerechtigd is te oordelen over het dringend karakter van de werken'. Het Hof replikeerde boos dat 'die beoordeling geenszins onder de discretionaire macht van de minister of zijn afgevaardigde valt maar dat ze, zo-.ils trouwens voor elke afwijking op het beginsel van de mededinging, omstandig gemotiveerd moet worden...'.(6) Die omstandige motivatie is in vele gevallen in geen velden of wegen te bekennen. Wat later lag Jos De Saeger ook al met de Raad van State overhoop. Toen de Raad van State in '73 de toewijzing van het kontrakt voor de bouw van de gevangenis in Charleroi aan de firma Baudoux vernietigde, haalde De Saeger misprijzend uit: 'Het is doodgewoon een - naar mijn oordeel - foutieve beoordeling van het feitenmateriaal'. De Saeger schilderde de Raad van State af als 'juristen die eerder gehecht zijn aan de vorm dan aan de grond en die geen rekening houden met de gevolgen van hun standpunt voor de financiën van de staat'. (7) De Raad van State nam die beledigingen niet. De eerste voorzitter van de Raad richtte, in naam van alle leden van de Raad, een scherpe protestbrief aan toenmalig premier Edmond Leburton. De Saeger moest daarop inbinden. Evolutie van de jaarlijkse investeringen per sektor van het departement Openbare Werken (uitgedrukt in miljoenen frank, in waarde op 1 januari 1983)
*: Programma Bron: Ministerie van Openbare Werken Voor grote bouwmaatschappijen is de meest welgekome vorm van onderhandse aanbesteding het raamkontrakt. Bij dergelijk kontrakt wordt er niet alleen niet aanbesteed maar wordt er zelfs geen prijs bepaald. Daarmee vervallen de twee grondprincipes die de wetgever in '63 en '76 voorzien had: de mededinging en de forfaitaire prijs. In de wet van '63 was het raamkontrakt (weliswaar niet als dusdanig genoemd) al voorzien. Dat gebeurde in de artikels 3 en 12, telkens paragraaf twee. In de wet van '76 staat in artikel drie, paragraaf twee: 'De opdracht mag worden gegund zonder forfaitaire prijsbepaling 1) voor de werken, levering en diensten die ingewikkeld zijn of die een nieuwe techniek inluiden, die zeer grote technische risiko's tot uitvoering van prestaties meebrengen terwijl alle uitvoeringsvoorwaarden en verplichtingen ervan niet volledig kunnen worden bepaald; 2) in buitengewone en onvoorziene omstandigheden, wanneer zij betrekking heeft op spoedeisende werken, leveringen of diensten waarvan de aard en de uitvoeringsmogelijkheden moeilijk kunnen worden omschreven'. En in artikel 17, paragraaf twee, van dezelfde wet staat dat er onderhands kan worden gehandeld 'in buitengewone gevallen, indien het werken betreft waarvan de aard en de onzekere omstandigheden verhinderen dat vooraf een globale vaststelling van prijzen plaatsvindt'. Op basis van de wet van '63 sloot minister van Openbare Werken Louis Olivier in september '76 een raamkontrakt af voor de uitbouw van de Zeebrugse haven. Het kontrakt werd gesloten met een tijdelijke vereniging waar de Gentse bouwmaatschappij De Meyer; de dochter van de Société Générale CFE; de Luikse bouwmaatschappij Pieux Franki; het Nederlandse Bos Kalis; de 3 baggermaatschappijen Dredging International, Decloedt en De Nul en de SBBM inzitten. Vooral omwille van deze laatste was er in '75 een campagne tegen een voordien gepland raamkontrakt gevoerd. Op 7 november '75 kloeg de krant De Standaard het feit aan dat minister van Openbare Werken Jean Defraigne op een onortodoxe manier een raamkontrakt wilde sluiten. In feite was men in CVP-kringen lelijk op de teentjes getrapt dat bij dit raamkontrakt SBBM de figuurlijke boot zou missen. SBBM (Société Beige des Bétons-Belgische BetonMaatschappij) is een erg CVP-minded onderneming. Louis De Meyer van de gelijknamige bouwmaatschappij nodigde daarop konkurrent SBBM uit mee te werken in een nieuwe tijdelijke vereniging Zeebouw-Zeeland waarin naast SBBM de oorspronkelijke maatschappijen zaten. In '76, bij het sluiten van het raamkontrakt met Zeebouw-Zeeland, was er voor De Standaard dus geen reden meer om met deontologische regels te zwaaien. Andere grote bouwmaatschappijen zoals Van Laere, Socol en Sogetra schermden daar evenmin mee maar vonden zichzelf toch voldoende benadeeld om in oktober '76 klacht in te dienen bij de Raad van State. De uitbouw van Zeebrugge zal in 1986, bij het vermoedelijk einde van de werken, zo'n 70 miljard frank gekost hebben, verklaarde minister van Openbare Werken Louis Olivier in januari '84. Het is een pijnlijk gebeuren voor in casu Van Laere, Socol en Sogetra om daar niet te mogen van meesnoepen. Een jaar nadat ze klacht indienden bij de Raad van State, kregen ze de wenk zich aan te sluiten bij de bedrijven Cockerill-Ougrée, Boomse Metaalwerken, Tractionel en Nobels-Peelman en hun klacht maar te vergeten. Er hing namelijk een nieuw raamkontrakt in de lucht: de bouw van de stormstuw op de Schelde in Oosterweel. Het projekt voorziet de bouw van twee enorme poorten die konstant boven de Schelde hangen en bij overstromingsgevaar de Schelde kunnen afsluiten. In '78 werd het raamkontrakt voor de stormstuw gesloten met de tijdelijke vereniging Stormvloedkering Scheldebek-ken. In die tijdelijke vereniging waren opgenomen: Boomse Metaalwerken, Cockerill, Dredging International, Nobels Groep-Nobels Peelman, Stevin, Tractionel, Sogetra en Van Laere. De kostprijs van de stormstuw wordt op 30 miljard frank geschat. Een derde raamkontrakt werd eveneens in '78 gesloten. Het kontrakt houdt de bouw in van 73 meter hoge scheepsliften op het Waalse centrumkanaal Strépy-Bacquegnies. Kostprijs: ongeveer 8 miljard frank. De maatschappij die van dit kontrakt beter wordt heet ACEC. In het boek 'De ambtelijke kolos' zegt ingenieur Paul Demaegt over het raamkontrakt:' Op zeer kleine schaal zou j e de volgende vergelijking kunnen maken: er is wat aan de hand met je dak, het tocht, het regent binnen enzovoort. Je belt een aannemer, vraagt hem het dak te herstellen en je betaalt de rekening. Je weet niet wat er aan de hand was, je weet niet wat er precies hersteld is. Zo gaat dat bij een raamkontrakt. Je kan ook zelf op je dak klimmen en vaststellen wat er aan de hand is en dan prijsoffertes vragen bij enkele vaklieden. Dat zal je in elk geval minder kosten. Het raamkontrakt is het meest schandalige kontrakt dat er bestaat, precies omdat het wordt toegepast op de meest belangrijke en dure werken'.(8) Je moet niet noodzakelijk een raamkontrakt gebruiken om deze of gene maatschappij in de watten te leggen. Wie dat op een overtuigende wijze bewees is Jos De Saeger toen hij in '72 een onderhands kontrakt afsloot met de belangrijkste baggermaatschappijen. Dredging: 1 miljoen voor 9 miljard - Inhoud Sinds 1930 verdeelden twee firma's, dankzij de politiek van Openbare Werken, de Belgische markt van de baggerwerken onder elkaar. De Algemene Baggermaatschappij, een dochter van de onderneming CFE die op haar beurt gekontroleerd wordt door de Société Générale, hield de Schelde proper. De firma De-cloedt deed hetzelfde met de zeehavens. De meestal onderhandse toewijzing van de baggerkontrakten plaatsten de twee in een monopoliepositie. Deze politiek van Openbare Werken lokte bij het Rekenhof niet weinig protest uit. In zijn 122ste (zitting '66-'67), 125ste, 127ste en 129ste Boek mopperde het Hof over de onderhands toegewezen baggerkontrakten. Een voor Openbare Werken en de twee baggerreuzen gevaarlijke kaper aan de kust dook op in 1965: de onderneming Jan De Nul. De Nul, een familiebedrijf, was vooral aktief op de buitenlandse markt. De Nul zag met leedwezen dat de grootste kon-trakten in het binnenland aan zijn neus voorbijgingen. Toen minister van Openbare Werken Georges Bohy op 9 augustus 1963 het kontrakt met de Algemene Baggermaatschappij voor de ver-beteringsbaggerwerken in de vaargeul van de Zeeschelde stroomafwaarts Antwerpen onderhands met negen jaar verlengde, vond De Nul het welletjes. De verlenging van dit kontrakt ging in vanaf juli '65. Op 25 oktober van hetzelfde jaar diende De Nul klacht in bij de Raad van State. Twee jaar later, op 4 juli '67, vernietigde de Raad de verlenging van het kontrakt. Gevolg: De Nul uiterst tevreden, de Algemene Baggermaatschappij en Jos De Saeger die intussen Bohy opgevolgd was, veel minder. Op 15 januari '68, een half jaar na het vernietigend arrest van de Raad van State, schreef De Saeger aan de Raad dat het 'nodige gedaan werd om aan het arrest gevolg te geven maar dat hij, aangezien het volstrekt uitgesloten is de onderhoudsbaggerwerken in de Zeeschelde stop te zetten, besloten had in afwachting van een definitieve regeling terzake, de baggerwerken te laten uitvoeren door de Algemene Baggermaatschappij.' Dit citaat is terug te vinden in arrest nummer 14.435 van 12 januari 1971 van de Raad van State in 'De zaak NV Ondernemingen Jan De Nul tegen de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Openbare werken'. Gevolg: Jan De Nul heel boos, de Algemene Baggermaatschappij veel minder. De Nul liet het daar niet bij. Hij zou en hij moest een stuk van de koek krijgen. Op 31 mei 1968 vroeg De Nul minister De Sa-eger schriftelijk om verduidelijking: had De Saeger ja dan nee, via een onderhandse bij akte de door de Raad van State vernietigde kontraktverlenging toch doorgevoerd? De Saeger antwoordde dat de Algemene Baggermaatschappij via een bij akte inderdaad voortbaggerde. Waarop De Nul een tweede klacht indiende bij de Raad van State. Dat gebeurde op 2 september 1968. Die klacht sleepte jaren aan. Ondertussen protesteerde het Rekenhof, op 7 april 1970, over het bewuste onwettelijke kontrakt. Op 23 juni '70 vroeg het Rekenhof de minister 'in het vervolg een wettelijke oplossing te kiezen voor het toevertrouwen van investeringswerken'. Een strenge vermaning voor een man die later, in een persmededeling op 19 november '73, over zijn ambtsperiode als minister van Openbare Werken zou zeggen: 'Het was de periode waarin op Openbare Werken miljarden werden uitgespaard voor de schatkist, eenvoudig wegens het feit dat minister De Saeger vanaf de eerste dag, zegge 31 juli 1965, de openbare aanbesteding in eer had hersteld.'(9) Op 12 januari 1971 volgde het arrest van de Raad van State. Daarin vernietigde de Raad voor de tweede keer de verlenging van het baggerkontrakt. Maar, gelukkig voor De Saeger, De Nul en de Algemene Baggermaatschappij was er een prachtig kom-promis mogelijk. De Saeger stelde de vier baggerreuzen van het land namelijk voor zich broederlijk samen te zetten in een tijdelijke vereniging, die met Openbare Werken een onderhands kontrakt ter waarde van 1 miljard frank voor de uitbouw van de Antwerpse haven zou afsluiten. Die vier waren de reeds gekende Algemene Baggermaatschappij en De Nul met daarnaast Decloedt en Ackermans & Van Haaren. Deze laatste, een Antwerpse bouwfirma met een grote baggerafdeling die vooral in het buitenland aktief was, fusioneerde in '74 zijn baggerafdeling met de Algemene Baggermaatschappij. Uit die fusie ontstond de grootste baggermaatschappij van het land: Dredging International. In '72 was het nog zover niet en om het geruzie tussen de baggermaat-schappijen te doen ophouden, stelde De Saeger hen voor hun krachten te bundelen. Met die politiek konden de vier instemmen. Wie dat echter niet kon was de Inspektie van Financiën. Op 19 juli '72 schreef inspekteur Kennes een nota voor het ministerieel komitee voor openbare investeringen. Dat ministerieel komitee moest, volgens de wet van '63, zijn goedkeuring hechten aan de onderhandse toewijzing van het kontrakt omdat het de som van 15 miljoen frank te boven ging.(10) De nota van inspekteur Ken-nes draagt als titel: 'Uitbouw van de haven op de linker Schelde-oever ten rechte van Antwerpen. Gedeeltelijk uitbaggeren van de dokken en hydraulisch ophogen van de terreinen. Uitvoeren van de oeververdedigingen. Aanleggen van het jaagpad op de kruindijken.' Die nota is geklasseerd onder het nummer D.I. 133/541.41/135/582.4. Kennes schreef in die nota: 'De administratie motiveert de onderhandse afsluiting van het kontrakt dat toch tussen de 800 miljoen en de 1 miljard loopt en gespreid zou zij n over minstens vier j aar, met het konsortium van de grote Belgische baggerbedrijven, op grond van onder meer volgende overwegingen : a) Als het kontrakt wordt afgesloten met al de grote Belgische baggerbedrijven, zal men op die manier een eventueel verhaal bij de Raad van State vermijden van die of deze onderneming waarmee niet zou worden gekontakteerd. Er is trouwens nog steeds een betwisting aanhangig met één dezer baggerbedrijven dat - indien de Inspektie van Financiën goed is ingelicht - zou afzien van zijn hangend geschil bij de Raad van State...' Inspekteur Kennes argumenteerde dat 'dit zo belangrijke kontrakt niet garandeert dat het gebeurt tegen de beste voorwaarden voor de schatkist'. En ook nog: 'men kan bezwaarlijk de dringendheid inroepen om het onderhands kontrakt te verantwoorden. Er zijn voor dit kontrakt geen kredieten ingeschreven op de begroting '72 en ook niet in het ontwerp van fysisch programma voor'73'. Ondanks de tegenstand van de Inspektie van Financiën, de voorgaande en herhaalde opmerkingen van het Rekenhof en de vernietigende arresten van de Raad van State voor het onderhands toewijzen van dergelijke baggerkontrakten, bracht Jos De Saeger zijn voorstel op 31 juli '72 toch voor het ministerieel begrotingskomitee. Eén excellentie ging daar dwars liggen: de vice-premier en socialist André Cools. Maar op 16 oktober 1972 was de zaak tussen de ministers al bijgelegd. André Cools schreef die dag volgende brief aan De Saeger:
Zo gezegd, zo gedaan. Op 7 november 1972 ondertekende Jos De Saeger met de vier baggermaatschappijen het 'Baggerkon-trakt Haven Linkeroever'. De Saeger had de hoogdringendheid ingeroepen om de onderhandse toewijzing te verantwoorden. Maar de werken begonnen pas in 1974, twee jaar later. De Saeger had een duurtij d van vier j aar voorzien. Maar het voorlopig einde van het kontrakt wordt pas gepland tegen 1986,12 jaar na het begin van de werken. De Saeger had voorzien dat de kostprijs ervan zou schommelen tussen de 800 miljoen en het miljard. Maar het kontrakt zal meer dan 9 miljard kosten: op 31 januari 1984 was al 8.543.363.936 frank voor het kontrakt uitgegeven en op de begroting '84 is er nog eens een som van 630 miljoen klaargelegd. Het slot van het verhaal werd geschreven op 4 april 1977. Die dag liet Paul van Haaren, afgevaardigd-beheerder van Dredging International, de adjunkt-schatbewaarder van de CVP-PSC August Cool weten 1 miljoen frank te schenken aan de partijkas 'om de belofte in te lossen welke ondergetekende in 1972 aan de heer De Saeger, toenmalig minister van Openbare Werken, heeft toegezegd, een bijdrage te storten bij een volgende verkiezingscampagne'. Dat schrijven is hierbij afgedrukt. drie grote D's - InhoudBelgië heeft, na Nederland, de grootste baggervloot ter wereld. Het leeuwenaandeel daarvan is in handen van de drie grote D's: Dredging, De Nul en Decloedt. Met hun drieën nemen zij 20% van de wereldmarkt voor hun rekening.Nummer één is Dredging International uit Antwerpen. Dredging heeft de derde grootste baggervloot ter wereld. De onderneming werd op 5 april 1930 als een dochter van de aannemingsmaatschappij CFE opgericht onder de naam Algemene Baggermaatschappij -Société Générale de Dragage. De moeder CFE is zelf een dochter van de Société Générale. Op 27 november '74 fusioneert de baggerafdeling van de Antwerpse bouwmaatschappij Ackermans & Van Haaren met de Algemene Baggermaatschappij. Daaruit wordt de NV Dredging International geboren. 44,4% vanDredgings aandelen zijn in handen van Ackermans & Van Haaren die intussen uitgroeide tot een holding. Nog eens 44,4% is ondergebracht bij de dochter van de Société Générale, CFE. De overige 11,2% van de aandelen wordt gekontroleerd door de firma Decloedt, de derde grootste baggeraar. Het omzetcijfer van Dredging bedroeg in '82 4,5 miljard frank en in '81 6,5 miljard. De netto-winst was in '82 238 miljoen frank tegenover 584 miljoen in '81. Nummer twee is de NV Jan De Nul uit Hofstade bij Aalst. Het bedrijf werd in 1938 gesticht en heeft de 5de grootste baggervloot ter wereld. Het omzetcijfer bedroeg in '82 3,4 en in '81 3,0 miljard. De netto-winst daalde van 35,9 miljoen frank in '81 naar 34,4 miljoen in '82. Nummer drie is de firma Decloedt en Zoon uit Brussel. Het bedrijf werd in 1875 gesticht. Jean-Jacques Decloedt zetelt als beheerder in CFE en Dredging. Op 17 mei '83 werd de vroegere CVP-minister Jan Piers beheerder van Decloedt. De firma realizeerde in '82 een omzetcijfer van 2,4 miljard tegen 2,6 miljard in '81 en boekte in '82 een netto-winst van 71,3 miljoen tegen 181 miljoen in'81. Op de door het financieel-ekonomisch tijdschrift Trends opgestelde ranglijst van de Belgische bouwmaatschappijen, staat Dredging op de derde, De Nul op de vierde en Decloedt op de negende plaats.
Verklaring bij de tabel 1. Ackermans & Van Haaren Antwerpse holding. In '74 fusioneerde de baggerafdeling van Ackermans & Van Haaren met de Algemene Baggermaatschappij, een dochter van CFE, de nummer 8 in de tabel. Uit die fusie ontstond Dredging International, de nummer 19. 2,2% van de aandelen van Ackermans & Van Haaren is in handen van Royale Beige, nog een financier van de CVP. 2. Amelinckx Grootste Belgische appartementenbouwer. Verkeert sinds de beginjaren '80 in een diepe krisis. Amelinckx wordt geleid door Renaat Blijweert, een vriend van adjunkt-schatbewaarder August Cool. De 7 miljoen van '77 werd opgedeeld in: 3 miljoen voor de nationale kas van de CVP-PSC, 2 miljoen voor de kas van ACW en 2 miljoen voor Alfred Califice, MOC-er en voorheen minister van Openbare Werken. 3. Belgische Betonmaatschappij (SBBM) De Société Générale des Bétons - Belgische BetonMaatschappij staat 10de gerangschikt in de top van de bouwbedrijven. Kon-taktpersoon tussen SBBM en Raymond Scheyven was Charles-Marie Stulemeijer, afgevaardigd-beheerder van SBBM. De tweede afgevaardigd-beheerder is Jean Tytgadt. Beide heren werden in '79 ingeschakeld om de met failliet bedreigde onderneming Socol (de nummer 31) te redden. SBBM staat bekend als een welgeziene maatschappij in CVP-PSC-kringen. 4. Betonac Limburgse maatschappij die 8ste gerangschikt staat in de top van de bouwbedrijven. Afgevaardigd-beheerder en kontaktpersoon voor de CVP was Maxime Cuyck, een vriend van Jos De Saeger. Vanaf het ogenblik dat De Saeger minister van Openbare Werken werd, schoot het omzetcijfer van Betonac de hoogte in: in 1960 was dat zakencijfer 1,5 miljoen, in 1971 was dat al 1,2 miljard. Het overgrote deel van het j aarli j kse omzetcij f er werd gere-alizeerd via overheidskontrakten ondertekend door De Saeger. 5. Blaton Bedoeld is Adolphe Blaton, bouwpromotor en één van de cen-(i ;ile figuren in de groep rond Charlie De Pauw, stuwende kracht lichter Consortium des Parkings, de nummer 9 in de tabel. 8. CFE De nummer één in de Belgische bouwwereld. Dochter van de So-ciété Générale. In 1980 slokte CFE de nummer twee in de bouwwereld, Francois, op. 9. Consortium des Parkings Eén van de maatschappijen van de Brusselse promotor Charlie De Pauw, gangmaker van het World Trade Center. 75. Delens (Maurice) Vijftiende grootste bouwonderneming. In 1978 schreef Ray-mond Scheyven de initialen VDB achter de naam van Delens. Daarmee bedoelde hij dat Guy Delens, de voorzitter-afgevaardigd-beheerder beslist had zijn financiële steun op Paul Vanden Boeynants te koncentreren. Delens nam in '80 de kontrole over de bouwonderneming Verbeeck, de nummer 36 in de tabel. 16.L.L. &N. De Meyer Leider van de tijdelijke vereniging Zeebouw-Zeeland die de haven van Zeebrugge uitbouwt. Financiële steun van De Meyer aan de CVP-PSC liep langs Louis De Meyer, direkteur-generaal. Deze staat in het Gentse bekend als een vriend des huizes bij Willy De Clercq, de vroegere PVV-voorzitter. 17. De Saeger Bedoeld is de steun van diverse bouwmaatschappijen die via minister van Openbare Werken Jos De Saeger in de partijkas terecht kwam. 19. Dredging International Grootste Belgische baggeraar, derde grootste Belgische bouwonderneming. De Société Générale kontroleert, via haar dochter CFE, Dredging voor 44%. Steun liep via Paul Van Haaren, afgevaardigd-beheerder en Philippe Caeymaex, beheerder-direkteur en lid van het uitvoerend komitee. Caeymaex was één van de genodigden op de Flandria-boottocht van P.W. Segers. 23. Pieux Franki Tweede grootste bouwonderneming. Gekontroleerd door de familie Nagelmackers en via de twee dochters Sibeka en UFI door de Société Générale. De financiële steun liep langs Urbain Smet, afgevaardigd-beheerder. 31. Socol Financiële steun voor de CVP-PSC via Xavier Scheyven, beheerder en neef van Raymond Scheyven. Socol was een dochter van de holding Socfin, nog een financier van de CVP-PSC-kiescampagnes. Socol bouwde onder meer de zetel van De Volksverzekering in Brussel. De onderneming werkte nauw samen met M+R wat zoveel wil zeggen als "Mens en Ruimte", een studiebureau van de groep rond de CVP-eminenties Renaat Van Elslande en Frans Van Mechelen. In januari '80 ging Socol failliet. In mei '79 was er een onderzoek van het parket geweest naar fraude, valsheid in geschrifte, valsheid in balansen en erg wazige financiële transakties tussen de Brusselse hoofdzetel en het Socol-filiaal in Nigeria. 34. Van Laere Kontaktpersoon van Raymond Scheyven was Hendrik Steegmans, zaakvoerder. 36. Verbeeck In '73 lekte uit dat Fons Verbeeck, de intussen overleden leider van de onderneming, bij de parlementsverkiezingen van '68 via De Saeger, de CVP-kas gespekt had.Toen Verbeeck in '80 overgenomen werd door Delens (nummer 15 in de tabel), werd Ver-tonghen financieel-direkteur bij CFE (de nummer 8). Van de top 10 in de Belgische bouwwereld zijn de nummers 1 (CFE), 2 (Franki), 3 (Dredging International), 8 (Betonac) en 10 (SBBM) financiers van de nationale CVP-PSC-kas. De nummer 1 is een dochter van de Société Générale. De nummer 2 wordt voor 25% en de nummer 3 voor 44% gekontroleerd door de Société Générale. De katolieke kerk: zwart geld naar de CVP - Inhoud De katolieke kerk: zwart geld naar de CVP Voor de financiering van haar kiespropaganda weet de CVP ook in de geldbeugel van de katolieke kerk te tasten. Enige precizering is hier allicht gewenst: het gaat om geld beheerd door de hoogwaardigheidsbekleders van de kerk. De gelovigen zelf worden in de onwetendheid gelaten van het feit dat gelden, voor religieuze doeleinden vergaard, diskreet afgevoerd worden naar een partij waar bankiers en industriemagnaten de plak zwaaien. Overzicht van de financiële steun vanuit de katolieke kerk
Het meest markante feit is dat de aartsbisschop en verscheidene bisschoppen zelf gelden laten overmaken op de CVP-rekening. Men kan moeilijk aan de vraag ontkomen of de godsdienstige gevoelens van de gelovigen hier niet worden misbruikt voor politieke doeleinden die geen uitstaans hebben met de leer van Jezus Christus. De bisschoppen worden geacht de geestelijke leiders te zijn van de hele kerkgemeenschap. In die gemeenschap treft men vandaag een toenemend aantal personen aan die resoluut optreden voor een strijdende sociale inzet aan de kant van de onderdrukten. Hoe verantwoorden de bisschoppen dat zij kerkelijke gelden doen afvloeien naar een partij die een ekonomische orde in stand houdt waartegen steeds meer gelovigen verzet aantekenen? De tienduizenden gelovige werklozen in dit land die hun mager inkomen gestadig door nieuwe regeringsdiktaten zien aanvreten, weten aan wiens kant de CVP zich opstelt. De honderdduizenden kristenen die in Centraal-Amerika de zijde van het revolutionair verzet kiezen, weten dat de kristen-demokraat Napoleon Duarte in El Salvador aan de andere kant van de barrikade vecht. Zij weten allicht niet dat onze Belgische CVP pal achter Duarte staat. Men neemt met enige verbazing kennis van de grote sommen die door de Katolieke Universiteit van Leuven naar de CVP-verkiezingsspaarpot overgesast worden. Zeven miljoen frank over een periode van tien jaar is niet weinig: bijna de helft van alb fondsen uit de direkte omgeving van de katolieke kerk die wij konden registreren. De aanwezigheid van August Cool in de be-heerraad van de KUL heeft allicht het wegvloeien van universitaire gelden naar de CVP-kas vergemakkelijkt. Het blijft een vraag welke deskundige hand deze zeven miljoen heeft weten weg te moffelen in de boekhouding van de Leuvense Tempel der Wetenschap. Evenveel verwondering wekt de aanwezigheid van het kato-liek onderwijs op de lijst van steungevers voor de CVP-propaganda. Hoeveel leraars en leraressen zijn reeds op straat gezet omdat zij standpunten innamen die strijdig werden genoemd met de katolieke opvattingen zoals die door de inrichtende machten gehuldigd worden? En nu komt vast te staan dat diezelfde inrichtende machten vier miljoen op tafel legden om de politieke standpunten van de CVP te promoten. De kontrole over het grootste deel van het onderwijs door privé-personen, te weten de gezagsdragers van de kerk, is een erfenis uit de middeleeuwen. Achtenvijftig procent van de schoolgaande jeugd komt terecht in een onderwij snet dat privé-bezit is van een dozijn gemijterde prinsen. Men vermijdt hier best het woord geestelijke leiders want met godsdienst heeft dit weinig te maken. Zij die hun godsdienst beleven als een getuigenis, klampen zich niet vast aan de feodaliteit, zij bewegen zich zonder problemen binnen de demokratie. In één enkei, demokratisch georganizeerd onderwij snet zouden katolieke leraars en leerlingen getuigenis afleggen van hun godsdienstbeleving en dit zowel tegenover gelovigen als atheïsten. Een onderwijsnet in de privé-handen van de bisschoppen heeft weinig met godsdienst maar alles met politieke macht en politieke beïnvloeding te maken. Dat is de betekenis van de schaamteloze geste waarmee de overheid van het katoliek onderwijs vier miljoen neertelt voor de propaganda-afdeling van de CVP. Dat de onderwijsinstellingen in sommige gevallen vrijwel verplicht worden geld op tafel te leggen voor de CVP-partijpropa-ganda, moge ook blijken uit volgende brief. Het Kortrijkse CVP-bestuur machtigt zich daarin het recht toe de scholen een schatting ten bedrage van 2 a 3 frank per leerling op te leggen. En dit gebeurt met de steun van de kerkelijke overheid! Op 27 april 1966 schreef het bestuur van de Kortrijkse CVP-afdeling deze brief aan de direkties van de katolieke scholen in het arrondissement:
De bisschoppelijke kontroie over het onderwijs beoogt de verspreiding van de reaktionaire ideologie die onderwerping aan de bestaande kapitalistische orde predikt. Deze ideologie werd kernachtig samengevat door Pius XII: 'De geschiedenis van alle tijden leert dat er altijd rijken en armen zijn geweest en de onveranderlijke menselijke natuur laat voorzien dat het altijd zo zal zijn. Eerbiedwaardig zijn de armen die God vrezen want het rijk der hemelen behoort hen toe en zij hebben gemakkelijk overvloed aan geestelijke rijkdommen. Wat de rijken betreft, zo ze loyaal en eerlijk zijn, zijn ze de rentmeesters en de uitdelers van Gods aardse goederen. Als bedienaars van Gods Voorzienigheid staan zij de behoeftigen bij. (...) God die in alles voorziet op de beste wijze, heeft vastgesteld dat er, voor de beoefening van de deugd en om ieders verdienste af te meten, in de wereld rijken en armen zouden zijn.' (1) Nemen wij maar aan dat God vastgesteld heeft dat, voor de beoefening van de deugd, de Belgische bisschoppen tot de rijken zouden behoren. Hoezeer deze bisschoppen zich vereenzelvigen met de patroons, blijkt uit het gezegde van bisschop De Smedt, naar voor gebracht op 25 maart 1962 bij een herdenking van de overleden patroonsleider Leon Bekaert : 'Indien Christus bedrijfsleider ware geweest, dan zou Christus het gedaan hebben zoals Leon Bekaert'.(2) Indien Christus bedrijfsleider ware geweest, dan zou hij bekendheid hebben verworven als lid van een organizatie van de rijken uit zijn tijd, de organizatie van de Sad-duceeërs of van de farizeeërs. Dan zou hij niet de rijke kooplieden uit de tempel hebben verjaagd maar hij zou onder de naam Bekaert een welvarende handel hebben opgezet. Dan zou hij niet de opstand van de armen tegen de Romeinse bezetting hebben georganizeerd. Dan zou hij niet op een kruis maar in zijn bed gestorven zijn. (3) De Belgische bisschoppen maken zich tot spreekbuis van de ideologie van de reaktie. Daarmee zitten zij op dezelfde golflengte als de sterkste politieke partij van de reaktie: de CVP. Het is de politiek die kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en CVP-kopstukken verbindt en niet zozeer de godsdienst. Daarom verplichten de bisschoppen 'hun' onderwijsinstellingen financiële steun te geven aan de CVP. Daarom leggen de bisschoppen 'hun' leraars een patronale ideologie op die ook door de CVP uitgedragen wordt. Op 10 maart 1982 hield bisschop De Smedt in Koksijde-Oost-duinkerke een referaat voor de direkties van het algemeen sekundair onderwijs. De Smedt zei daar: Onze leerlingen bevinden zich in een overgangsstadium, het komfort en de overvloed waarin zij zijn grootgegroeid, zien zij geleidelijk verminderen: aan het essentiële wordt nog niet geraakt maar het andere gaat aan 't verminderen: kledij, apparaten, zakgeld, uitstappen en reizen... Geleidelijk aan moeten ingewortelde gewoonten van overvloed worden afgebroken, geleidelijk aan komt in hun leven iets harders. Jeugd kan heel veel verwerken maar... zij leven niet alleen: hun ouders en omgeving ondergaan dezelfde situatie en kunnen ze vaak niet goed aan. Er is een ernstig gevaar dat velen van hen vroeger of later negatief gaan reageren op de krisis, dat ze bewust of onbewust ophitsend werken op hun omgeving. Het is het moment van malkontentement en van verzet. Verwijten vallen, er wordt een zondebok gezocht. Jongeren die in dergelijke omgeving leven, zullen waarschijnlijk overnemen wat ze zien en horen en verder gaan dan hun ouderen: ontmoediging slaat licht over in kriticisme, verbittering en revolte, het gevaar van de gemakkelijke slogans, van afbrekende en tot niets verplichtende maatschappijkritiek tot en met, in zijn extreme maar niet onwerkelijke vorm, het aanleunen bij internationaal gemanipuleerde verzetsbewegingen. Is het niet zo dat, hoe dan ook, onze school haar jongeren zal moeten leren te leven met de onontwijkbare levensversobering? Om dat te realiseren zal het uiterst wenselijk zijn dat de school poogt de ogen van haar leerlingen te openen voor de zedelijke misgroei van de voorbije welvaartsmaatschappij. Zij zal hen moeten bewust maken van het niet-humane en niet-kristelijke van die weelde-maatschappij. (...) Positief zullen onze scholen de weg moeten zoeken om hun leerlingen de betekenis en de waarde van soberheid en solidariteit te leren aanvaarden, om hun plicht van inlevering te doen erkennen en die in hun gewetensvorming in te bouwen... Nu bisschop De Smedt zich zo pijnlijk bewust is geworden van het 'niet-kristelijke' van de 'weelde-maatschappij', kunnen we aannemen dat hij, samen met de andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, het besluit heeft genomen voortaan te leven met een inkomen dat de 'plicht van inlevering' heeft ondergaan. Jonge werkloze schoolverlaters moeten leven met minder dan 10.000 frank per maand. Soberheid? Zeg maar armoede. Het katoliek onderwijs zou de scholieren moeten leren de betekenis van die armoede te aanvaarden! Waarom geven zij die zo roerend de armoede weten aan te prijzen, verscheidene miljoenen aan die politieke partij waar bankiers en grootindustriëlen - toch niet bepaald armoezaaiers -het schoon weer maken? Deel I. Dood van een ACV-leider Inleiding. Het kruispunt van ACV en CVP (1). Konkreet, nr 33, 16 september 1981, blz 8. 1. In het strijdperk tegen de nazi's (1). Hendrik de Man, Aan de leden van de Belgische
Werkliedenpartij, Manifest van 28 juni 1940, geciteerd in H. Balthazar,
Hendrik de Man, Een halve eeuw doktrine, Standaard Wetenschappelijke
Uitgeverij Antwerpen/Amsterdam 1976, blz. 381-383 2. De geboorte van de CVP (1). Ontstaan en Stichting van de CVP-PSC, M. Van den Wyngaert,
uitgeverij 3 . Een anti-kommunistische kruisvaarder(1). Gewerkschaften im Ost-West-Konflikt, H. Lademacher,
Schwarts-Verlag, Melsungen, 1982, blz. 121 4. In de schaduw van Irving Brown, Amerikaanse vakbondsleider en CIA-man (1). European Recovery and American Aid - A report by the President's
com-mittee on Foreign Aid, Washington, D.G., nov. 7, 1947 - chairman W.
Averell Harriman, blz. 76 5 . Op de bres voor het Europa van de multinationals(1). Gestencilde tekst 'C.S.C, rue de la Loi, 127-129, Bruxelles.
Evolution du mouvement syndical chrétien, Liège, Ie 21 novembre 1948',
blz. 7-10,21-22, archieven van de auteurs 6. Het avontuur van de Viëtnamoorlog (1). Les dossiers secrets du Pentagone, Lucien Bodard, presses de
la cité, 1971, blz. 214 en 212 7. Koloniale Cool in Kongo (1). Télégramme nr 2192 du 21 octobre 1967 de Harmel a Ambabel Kinshasa.
Pour Cool (1). André Louis, Bruxelles Ie 7 octobre 1978 aan Monsieur August Cool,
'Ter Beuken' Park Ten Doren 1850, Beigem Deel 2 - Het geld van de CVP De schatbewaarders van de CVP (1) Mark Van den Wijngaert, Ontstaan en stichting van de CVP-PSC,
IPOVO-Brussel, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen-Amsterdam 1976 blz.
46-47 (1) Rekenhof, 137ste Boek, Deel I, blz. 237, 239 (1) Sertum Laetitiae, 1 november 1939, in Sociale leer en aktie en
sociaal apostolaat bij Pius XII - Teksten en dokumenten, Arbeiderspers,
Brussel, 1951 Noot: voor opzoeken van een naam deze ingeven in de zoekfunctie van de browser. Op de lijst hieronder kan nagegaan worden hoeveel maal een naam voorkomt in het boek, de verwijzing naar blz is zonder voorwerp. A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z A - Register BAC, 140, 142, 143, 152 C - Register Coppée Evence, 114, 164, 169, 148, 149, 150, 155, 156, 158, 174 CEPIC, 171 Coppée - Rust, 140 CFE, 143, 181 , 183, 187, 190, 191, Corbiau,.105, 192, 193 Cornelis, 190 C.G.I.L., 70-72 Cox M.I., 66 CGT, 72, 73 Cremer Pierre, 144 Chabert Jos, 131, 143, 148, 149, Crols, 25, 177 Coudenhove-Kalergi Richard, 61 Charles (pater), 108 Cuyckx Maxime, 191 Chanterie Raf, 134 CHARPRO, 178 D Chenevier, 66 Chocolaterie Jacques, 164 Churchill, 61 CIA, 47, 54, 58, 62, 63, 65, 67-77, 81, 82, 86, 97, 112, 115, 118, 119 Ciments d'Obourg, 158, 164, 167 Clay Lucius D., 63 CMB, 167 Copeba, 129, 130, 136, 138, 141, 142,143, 146, 157, 164, 166, 167, 174 Cockerill-Ougrée, 138,182 Coens Daniel, 152 Confindus, 66,167 Cofinter, 167 Cogels Jacques, 170 Colby William, 81-82 Colle A., 18 Collier H.D., 64 Collin Fernand, 21, 23, 24, 25, 26, 52, 62, 66, 126 Cominière, 124 Committee of Industrial Organization (CIO), 54, 58, 60, 67-77, 84,88 Compagnie de Grands Lacs, 142 Condon John P., 79, 83, 84, 86, 88 Confédération Générale de Syndicats (Zaire), 92 Consortium des Parkings, 190, 191,192 Cool August, 7-200 Cool B.,114 Cools André, 185,186 Coppée Albert, 37, 41, 43, 129, 136 Coppée Evence, 114, 164, 169, 174 Coppée - Rust, 140 Corbiau,.105 Cornelis, 190 Cox M.I., 66 Cremer Pierre, 144 Crois, 25 Coudenhove-Kalergi Richard, 61 Cuyckx Maxime, 191 Daelemans (Monseigneur), 141 Ebes, 143,169 Fabricom, 143 Galopin, 23, 26 Hallet, Jean, 143 Ibel, 131, 136, 166, 167 Janssen (familie), 173 Kalibo, 108 La Cité, 136 Mao Zedong, 13 Nachtergaele Maurits, 76 O'BrienPerson,53 Page Edward jr., 72 Rapelli, 47 Sabca, 138, 165, 172 Tabacofina, 141,142 UCB, 62, 130, 140, 158, 165, 173, 174 Vaes Eddy, 24, 113 Wallenberg M., 66
Slechts uiterst zelden priemt er een lichtstraaltje door de mist die rond de financiering van de verkiezingscampagnes hangt. Wie betaalt de verkiezingspropaganda, welke kanalen en middelen worden daarvoor gebruikt? Een geheim dat weggeborgen bleef in de partij kluizen. De journalist Peter Franssen onderzoekt in dit boek de financiering van de CVP-kiespropaganda in de jaren '70. Hij onthult hoeveel miljoenen de grootste ondernemingen en banken aan de CVP afdragen, welke frauduleuze mekanismen daarbij gebruikt worden, hoe korrupte CVP-ers van hun machtspositie gebruik maken om de partijkas te spekken. In de tweede helft van de jaren '70 is August Cool de adjunkt-schatbewaarder van de CVP. Hoe komt deze man - die 22 jaar lang ACV-voorzitter geweest is - ertoe te gaan schooien bij banken en ondernemingen? De auteur volgt Cool vanaf diens medewerking aan de Unie van Hand en Geestes Arbeiders, het nazi-syndikaat in '40-'41. Hij toont aan dat de ideologie van de vredevolle samenwerking tussen patroons en arbeiders August Cool telkens opnieuw in een onhoudbare situatie brengt, hoe deze ideologie Cool voortdurend dwingt positie te kiezen tegen de arbeidersstrijd in België en tegen de bevrijdingsstrijd in de landen van de Derde Wereld. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||